Waarom in België de huishoudster wél eerlijk betaald krijgt
Koken, poetsen, wassen: wie doet dat werk bij jou thuis? En als je het uitbesteedt, hoe goed zijn dan de arbeidsvoorwaarden? Betaal je wit of houd je een onverzekerde en onderbetaalde onderklasse in stand? Die ongemakkelijke vraag beantwoordt België op een manier waar Nederland veel van kan leren.
Het lijkt prima te gaan met de werkgelegenheid in Europa, maar de toenemende vraag naar hooggeschoolde werknemers maskeert een afnemende vraag naar laaggeschoolde arbeid. Automatisering en het toenemende belang van kennis om aan een baan te komen slaan grote gaten in het werk dat lageropgeleiden kunnen doen.
En dat betekent een groeiende tweedeling tussen goedbetaalde banen voor hoogopgeleiden, en slechtbetaalde, onzekere jobs in de dienstensector, zoals schoonmaak of horeca.
Huishoudelijk werk zal niet zo snel verdwijnen. Zie maar eens een huis schoon te maken op afstand. Of een robot te ontwerpen die de ramen lapt, de was strijkt en de vloer dweilt, en misschien ook nog even boodschappen doet of de kinderen van school haalt.
Die dingen zijn voorlopig mensenwerk en er is vraag naar. Veel vraag. Een miljoen Nederlandse huishoudens* vertrouwt voor hun dagelijkse reilen en zeilen op de hulp van zo’n werknemer. Met de vergrijzing en de toename van het aantal tweeverdieners zal die vraag alleen maar toenemen.
Een deel van de beroepsbevolking staat onverzekerd op wankele trapjes of dweilt zich een hernia
Alleen: dat werk is bijna altijd ‘zwart’. En zelfs als het ‘wit’ gebeurt, gelden er in Nederland uitgeklede rechten. Dat betekent dat een deel van onze beroepsbevolking zonder arbeidsongeschiktheidsverzekering op wankele keukentrapjes staat, en zich langzaam een hernia dweilt zonder pensioen op te bouwen.
Dat is een belangrijk probleem, want betaald huishoudelijk werk is een cruciaal stukje in de gelijkheidspuzzel. De overheid probeert méér vrouwen betaald aan het werk te krijgen en hamert terecht op het belang van economische zelfstandigheid. Komt het huishoudelijk werk binnen een gezin vervolgens in de knel, dan wordt dat veelal niet opgevangen omdat de Nederlandse man meer uren in het huishouden gaat draaien – want dat doet hij doorgaans niet – maar omdat dat werk wordt uitbesteed.
Vaak aan lageropgeleide vrouwen, dikwijls met een migratieachtergrond, die dat werk doen tegen slechte arbeidsvoorwaarden. Door die brakke arbeidsomstandigheden gaat de emancipatie van de ene groep ten koste van de andere.
Kan dat ook anders?
Ja. Dat laat de ‘dienstencheque’ zien die toenmalig minister van werk Frank Vandenbroucke in 2004 in België invoerde.
Maak kennis met de dienstencheque
Zo’n dienstencheque werkt als volgt. Iedere Belg kan voor 9 euro een cheque kopen, waarmee hij iemand anders kan betalen om een uur bij hem thuis te komen werken: schoonmaken, koken, wassen en strijken. Van de betaalde 9 euro kan de Belg bovendien 30 procent terugkrijgen van de belasting, zodat de prijs die hij betaalt per gewerkt uur 6,30 euro is.
De cheque komt vervolgens terecht bij het bedrijf dat de huishoudelijk werker in dienst heeft. Op elke cheque die dat bedrijf kan laten zien, legt de overheid 13 euro toe. Samen met de aankoopprijs van 9 euro ontvangt het bedrijf dan in totaal 22 euro per uur. Daarmee kan het de kosten van sociale zekerheid voor zijn werknemers dragen en hun een fatsoenlijk contract bieden, met een brutoloon van minimaal 10,28 euro per uur en volwaardige sociale bescherming.
Het doel van dit alles: banen scheppen en zwart werk ‘witten’.
Meer dan een miljoen mensen gebruiken de dienstencheque
De populariteit van het systeem is spectaculair, net als de groei. Twaalf jaar na de invoering, in 2016, werkten er al 140.171 mensen (goed voor 79.002 voltijds equivalente werknemers) via de dienstencheques. 12 procent van de bevolking, oftewel 22 procent van de gezinnen, gebruikt ze; het aantal gebruikers groeit nog steeds en heeft het miljoen overschreden.*
Dat betekent veel voor de werkgelegenheid. In 2012 werkte 3,4 procent van de Belgische beroepsbevolking via de cheques; als je bedenkt dat bijna al die werknemers vrouw zijn (97,4 procent) en veelal laaggeschoold (56 procent heeft geen diploma secundair onderwijs),* begrijp je de enorme impact voor de werkgelegenheid. Van alle laaggeschoolde vrouwen die in België in 2012 aan het werk waren, deed 25,6 procent dat via de dienstencheque.
Veel gebruikers van de cheque zijn juist hoogopgeleid (52 procent). 31 procent van hen zegt de uren die zijn vrijgekomen door het uitbesteden van hun poetswerk, te besteden aan betaald werk. Zonder de dienstencheques was 10 procent minder buitenshuis gaan werken.
Zowel op de korte als op de lange termijn stimuleert het systeem op die manier zowel laag- als hoogopgeleide vrouwen om méér uren betaald te gaan werken. De emancipatie van de ene groep vrouwen gaat dus niet ten koste van de andere groep, maar de dienstencheque stimuleert álle vrouwen om meer te werken met deugdelijke arbeidsvoorwaarden.
Maar.
Maar is het dan alles goud wat er blinkt?
De Belgische overheid betaalt honderden miljoenen mee aan dit succes en die kosten stijgen mee met het gebruik. In 2012 was het prijskaartje voor de overheid ruim 1,8 miljard euro.* Een forse kostenpost. Trek je daar het geld van af dat de overheid terugverdient door de cheques – bijvoorbeeld omdat minder mensen een uitkering krijgen – dan komen de nettokosten voor de regering naar schatting alsnog uit tussen de 500 en 635 miljoen euro.
Een duur systeem. Tenminste, voor de overheid. De gebruiker betaalt juist een heel zacht prijsje. 6,30 euro voor een uur poetsen, is dat niet érg goedkoop?
Kritiek is er ook: de dienstenscheque sponsort de vrije tijd van welgestelden
Een andere veelgehoorde kritiek op het systeem luidt dat de overheid via de dienstencheque vooral de vrije tijd van welgestelden sponsort. De gebruikers zijn immers relatief hooggeschoold en verdienen goed; vijf op de zes* zeggen dankzij de cheques meer vrije tijd te hebben en meer kwaliteit van leven. ‘Een fijne subsidie voor de rijken’,* vatte een criticus het samen.
Vandenbroucke herkent beide kritiekpunten: ‘Maar het doel van het systeem was om zwart werk te witten. We moesten de zwarte markt dus kapotconcurreren met dumpingprijzen. Nu de loonkosten stijgen, zou de uurprijs dat ook moeten doen.’
Maar die staat voorlopig vast. ‘De kiezer is dol op de dienstencheque, dus geen politicus wil eraan komen. Wat ooit een controversieel plan was, is nu een heilige koe geworden.’ Vandenbroucke heeft er recent dus ook voor gepleit om het systeem te laten evolueren en bij te sturen waar nodig.
Dat de dienstencheques vooral welgestelden sponsort, daar is Vandenbroucke het niet mee eens. ‘De dienstencheques vormen juist een subsidie voor laaggeschoold werk. Ja, midden- en hooggeschoolden maken er gebruik van, maar zo krijg je wel onder fatsoenlijke voorwaarden werk voor laaggeschoolde mensen. Het is veel kwalijker als mensen in goede posities iemand in het zwart tewerkstellen. Zónder goede arbeidsvoorwaarden.’
En dat gebeurt in Nederland massaal. Zelfs wanneer huishoudelijk werk hier ‘wit’ wordt uitbesteed, geldt voor dat werk een uitzonderingsregeling: de Regeling dienstverlening aan huis. Die stelt werkgevers vrij van de normale verplichtingen en biedt werknemers slechts een uitgeklede sociale bescherming.
Het gevolg: aan de onderkant van de arbeidsmarkt werkt een cohort poetsvrouwen zonder fatsoenlijke sociale bescherming. Onaanvaardbaar, vindt Vandenbroucke. ‘Je mag geen tweedeling laten ontstaan tussen heel en half verzekerde werknemers. Dat is een principekwestie. En het zal zich wreken. Wat gebeurt er bijvoorbeeld met de pensioentoekomst als al die mensen geen pensioen opbouwen?’
Nederland vindt de Belgische oplossing ‘naïef’
De Nederlandse overheid liet in 2013 een onderzoekscommissie los op het thema. Die legde ook de vraag op tafel of de overheid de sociale premies niet zou kunnen betalen, zoals in België gebeurt. De voorzitter van de commissie, Ella Kalsbeek, zei daarover: ‘Dat hadden we kunnen bepleiten, maar we zijn niet naïef. Dat kost het kabinet jaarlijks zo’n miljard euro.’
‘En toch kun je die keuze maken’, zegt Vandenbroucke. ‘Je kúnt zeggen: als samenleving vinden we huishoudelijk werk volwaardig en belangrijk werk, dat mensen niet in de marginaliteit hoeft te houden. En daarom gaan we het ondersteunen.’
Dat dat debat in Nederland momenteel niet wordt gevoerd, vind ik vreemd. Winstgevende multinationals ondersteunen? Meer dan bespreekbaar. Maar een aanzienlijk kleiner bedrag uittrekken om mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt sociale bescherming te bieden? Naïef! Alsof het een sprookje is.
Een sprookje dat bezuiden Roosendaal de waarheid is. Wat kan Nederland leren van de Belgische oplossing, rekening houdend met de verschillen tussen de twee landen? Drie lessen.
Les 1: Neem een driehoeksrelatie - want twee werkt niet
Vandenbroucke concludeert dat een systeem met twee partijen (waarbij een gezin een poetshulp direct in eigen dienst neemt) sowieso geen kans van slagen heeft. Er is een derde speler nodig.
‘Het model waarin individuele gezinnen een werkgeversrol op zich nemen, werkt eigenlijk nergens goed.’ De Duitse mini-jobs zijn voor het organiseren van hulp in het huishouden geen groot succes en in Nederland houdt haast niemand zich aan de Regeling dienstverlening aan huis. Dat zou niemand moeten verrassen: geen enkel gezin zit te wachten op het papierwerk en de risico’s die horen bij werkgeverschap. Wat doe je bijvoorbeeld bij ziekte? Als er een bedrijf is als tussenschakel, dan zijn zulke risico’s veel meer gespreid. Een bedrijf kan vervanging regelen, een opleiding voor zijn werknemers verzorgen. Bovendien is het voor de overheid veel overzichtelijker om duizend bedrijven te controleren dan honderdduizenden individuen.’
Een bijkomend voordeel: zijn huishoudelijke hulpen verenigd in bedrijven, dan kunnen ze zich makkelijker organiseren en staan ze sterker. Vandenbroucke: ‘Toen ik aan dit plan begon, was mijn droom: een vakbond van poetsvrouwen.’
Les 2: Pas op met de platformeconomie
Momenteel beweegt Nederland zich precies de andere kant op: richting méér versnippering en een platformeconomie vol onzekere baantjes. Want tegelijk met het groeiende aantal zzp’ers zijn in Nederland ook platforms als Deliveroo, Uber, en – voor huishoudelijk werk – Helpling en Iemand.nl in opkomst.
Een platform koppelt klanten aan dienstverleners, maar bekommert zich niet om zaken als pensioen of verzekering, laat staan om cao’s en fatsoenlijke lonen. Op bedrijven als Uber en Deliveroo is recent veel kritiek gekomen omdat ze werknemers uitbuiten, maar over huishoudelijk werk hoor je niemand.
Maar wie iemand inhuurt via zo’n platform voor huishoudelijk werk, heeft diegene nog steeds zélf in dienst. Bovendien kan de huishoudelijk werker ook nog altijd zwart werken en is ze niet automatisch verzekerd. Voor zover ‘verzekering’ op die websites al ter sprake komt, gaat het om de spulletjes van de werknemer – niet om de gezondheid van de schoonmakers. ‘Mocht er toch iets vervelends gebeuren, kunnen de hulpen zich vrijwillig verzekeren’, meldt de helpdesk van Helpling desgevraagd.
Zo ontstaat er dus eigenlijk een driehoeksstructuur, maar dan vol slecht beschermde of zwarte arbeid. Het zal de markt worst wezen.
‘Wil Nederland dat?’ vraagt Vandenbroucke, ‘Een platformeconomie zonder enige omkadering?’
Les 3: Zorg dat huishoudelijke hulp de thuiszorg niet uitholt
Een ander gevaar is dat de krakkemikkige arbeidsvoorwaarden van huishoudelijk werkers zich uitbreiden naar andere sectoren, die nu wél onder een cao vallen. 10 procent van de dienstenchequewerknemers geeft toe dat ze niet-toegestaan werk doen, zoals kinderopvang, ouderenzorg of tuinieren.* Vandenbroucke: ‘Dat moet je vermijden. De zorg kent specifieke opleidingseisen en arbeidsvoorwaarden, die uitgehold worden wanneer mensen uit de schoonmaaksector, vaak tegen een lager loon en mindere arbeidsvoorwaarden, voor dat werk worden ingezet.’
Huishoudelijk werk wordt een échte baan. Moet je dat willen?
Een laatste punt van kritiek op het dienstenchequesysteem is dat het misschien té populair is, ook onder werknemers.
Volgens sommigen is de gebrekkige uitstroom een belangrijk probleem. Aanvankelijk (in 2007) stroomde 46 procent van de werknemers in vanuit de werkloosheid, maar dat percentage was in 2011 nog 37 procent. Momenteel is er zo’n krapte dat bedrijven fel concurreren* om werknemers te vinden. Het huishoudelijk werk functioneert maar heel beperkt als ‘opstapje’ naar ander werk: slechts een klein percentage blijft korter dan een jaar. De meerderheid blijft jaren en ziet het werk als een stabiele baan voor langere tijd* en er is een duidelijke tendens in stijgende uren en vaste contracten. Niet zo gek wanneer 84 procent aangeeft graag tot zeer graag in het systeem te werken.
Zo blijven mensen dus hangen in ‘gesponsorde’ banen. Terwijl ze vaak ook niet-gesubsidieerd werk hadden kunnen doen, of dat zelfs in de steek lieten. Is dat erg?
Vandenbroucke: ‘Een belangrijk deel van de dienstenchequewerknemers had eerder een job met lager dagloon. Dat mensen hun baan willen inruilen voor schoonmaakwerk, is toch juist een goed teken? Het bewijst dat het gaat om hoogwaardige banen. En goede banen scheppen was precies de bedoeling.’
Een pessimist zou zeggen dat de populariteit van dit zware werk tegen minimumloon ook iets zegt over de beschikbare alternatieven. Want hoewel het werk fysiek zwaar is en maatschappelijk weinig aanzien geniet, zijn er correcte arbeids- en loonvoorwaarden.
Wat het dienstenchequesysteem ons leert over de toekomst
Volgens mij is die ‘slechte uitstroom’ geen probleem, maar een les.
Hij wijst namelijk naar een toekomst waarin de sector van het huishoudelijk werk voor een deel door de overheid gefinancierd zal moeten blijven, als die tenminste wil voorkomen dat de zwarte markt hem weer opslokt en de werknemers hun sociale bescherming verliezen.
Dat toekomstbeeld past in bredere scenario’s voor de toekomst van werk.* Die voorspellen dat de mogelijkheden voor laagopgeleiden zullen blijven slinken, terwijl hun lonen zullen stagneren of dalen.* Zo verwacht de Internationale Arbeidsorganisatie dat automatisering gepaard zal gaan met groeiende ongelijkheid, en dat de markt, zonder overheidsingrijpen, niet zal instaan voor een leefbaar loon.* Ook de bloeiende platformeconomie zou zorgen voor een ‘race to the bottom’.
Als laaggeschoold werk te slechtbetaald wordt om een fatsoenlijk leven te garanderen, is overheidssteun noodzakelijk
Als laaggeschoold werk steeds vaker te onzeker en te slechtbetaald wordt om een fatsoenlijk leven te garanderen, is overheidsondersteuning, zoals we nu in België zien voor huishoudelijk werk, op termijn wellicht voor meer sectoren noodzakelijk.
Huishoudelijk werk staat maatschappelijk onderaan de ladder en dat maakt het tot een testcase. Een ongepland experiment dat momenteel ook in Nederland wordt uitgevoerd, met als proefkonijnen met name laagopgeleide vrouwen, dikwijls met migratieachtergrond* of zonder verblijfspapieren. Een groep die essentiële diensten levert, maar erg zwak staat.
Het is tijd dat Nederland verantwoordelijkheid neemt voor de mensen die ons vuile werk opknappen.