Wat ik leerde van de Club voor Mensen Zonder Mening
De escalatie van het Zwarte Pieten-debat laat zien: online polarisatie maakt meer kapot dan je lief is. Hoe kun je online met elkaar in gesprek gaan en daar wél wijzer van worden? Dat was de grote vraag achter ‘De Club voor mensen Zonder Mening’, het experiment dat ik de afgelopen maand met vijftien leden ondernam. Een terugblik.
Het debat over Zwarte Piet verloopt dit jaar, zoals weinigen zal zijn ontgaan, uitermate grimmig, zowel online als offline. Wat zou er gebeuren als je een hoogwaardige online dialoog zou voeren over zo’n onderwerp?
Dat hoopte ik uit te vinden door een experimenteel online groepsgesprek te voeren. Ik selecteerde vijftien Correspondentleden die hadden gereageerd op een oproep om een maand lang over één thema in gesprek te gaan. De groep koos voor een ander thema dat Nederlanders momenteel nogal verdeelt: toerisme. Werktitel: de Club voor Mensen zonder Mening.
Hier vind je een zogenaamde co-column, waarin ik samen met de deelnemers het gesprek inhoudelijk samenvat:
Hoe gingen we aan het werk, en hoe beviel het?
Gevoed door de inzichten die ik tijdens mijn zoektocht naar het ideale online debat opdeed uit de socratische methode (‘vraag voor vraag de diepte in werken’), deep democracy (‘streef naar instemming van de hele groep’), en verschillende depolarisatiestrategieën (‘zoek naar de stem van de stille meerderheid’), gingen we begin oktober met vijftien deelnemers van start.
We voerden het gesprek in een speciaal voor de gelegenheid ontworpen testomgeving van de Nederlandse besluitvormingssoftware Popdat. Als handleiding bij het gesprek gebruikten we deze:
Natuurlijk, er zitten nogal wat nadelen aan online groepsgesprekken. Het is ingewikkeld dat je elkaar niet ziet en hoort, terwijl wát je zegt en hóe je iets zegt onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Maar er zijn ook belangrijke voordelen, zo ontdekten we tijdens ons experiment. Zaken als charisma, stemgeluid of reputatie kunnen in een real life-situatie behoorlijk overheersen. Online speelt dat niet. Bovendien is het prettig om meer bedenktijd te hebben tijdens de verschillende stappen van een dialoog. De ervaringen die deelnemers mij mailden na afloop van het experiment waren dan ook overwegend positief.
Maar wegen de voordelen van online gesprekken op tegen de nadelen? Mijn conclusie: het experiment verliep beter dan gevreesd, maar minder goed dan gehoopt.
De tijdsinspanning die het kost om een online gesprek gaande én zinvol te houden bleek op veel momenten te groot voor wat het feitelijk oplevert. Het bleek moeilijker dan gedacht om daadwerkelijk bij elkaar dóór te vragen en bij diepere lagen aan te komen. Om dynamiek in het gesprek te krijgen, kortom.
Maar desondanks deed ik door dit experiment drie relevante lessen op, die ik hieronder toelicht. De bevindingen van de deelnemers zelf lezen jullie onder dit artikel in de bijdragen.
1: Het gesprek verliep te snel én te langzaam
We trapten het gesprek af met een voorstelrondje. Vertel eens wat over jezelf, zoals NPR-journalist Terry Gross het noemt ‘de enige icebreaker die je echt nodig hebt’.
Al vrij snel gingen we over op het kiezen van een thema. De groep kon kiezen uit de thema’s toerisme (‘moet de Nederlandse overheid toerisme stimuleren of juist ontmoedigen?’) en een helmplicht (‘moet de Nederlandse overheid helmen verplicht stellen voor verkeersgebruikers?’). De keuze viel unaniem op het eerste thema.
Als gespreksleider was ik in deze fase van het gesprek soms ongeduldig: ik wilde zo gauw mogelijk aan de slag. Achteraf was het beter geweest méér tijd te besteden aan wat voorafgaat aan de keuze voor een thema. We hadden langer moeten wennen aan elkaar als vijftien vreemden in een virtuele ruimte. En we hadden uitgebreider moeten bespreken hoe we precies te werk zouden gaan. Dat had later in het proces veel discussie over de vorm kunnen voorkomen.
Verderop in het gesprek bleven we naar mijn smaak weer te lang hangen in het inventariseren van slimme zienswijzen op en invalshoeken bij het gekozen thema. Het gesprek bleef daardoor te lang abstract, terwijl bijvoorbeeld de socratische gespreksmethode juist voorschrijft dat mensen vanuit hun eigen ervaringen aan een gesprek bijdragen. Het tegenovergestelde van abstract.
Pas toen ik de deelnemers vroeg om met liedjes, verhalen en gedichten te komen die zij associëren met het thema, boorden we naar mijn gevoel een diepere laag aan. Maar om daarna écht de diepte in te gaan ontbrak uiteindelijk toch het vertrouwen. Bijvoorbeeld in de manier waarop ik het gesprek leidde.
2: Mijn moderatiestijl was nu eens te streng, dan weer te los
Om richting te geven aan het gesprek, stuurde ik op gezette tijden updates rond met opdrachten voor de deelnemers. Gespreksexperts die ik van tevoren interviewde hadden mij op het hart gedrukt vooral niet bang te zijn ‘streng’ over te komen. Niets is zo demotiverend voor deelnemers aan een gesprek als onduidelijkheid over hoe het proces verloopt. Zo redeneerde ik, althans.
Dus gaf ik opdrachten. Bijvoorbeeld: lees een visiestuk van het NBTC over toerisme in 2030 en plaats daar kanttekeningen bij. Of: reageer op een stelling, maar doe dat met een mening die je in eerste instantie níet aanhangt.
De ironie wil dat – afgaand op de reacties van enkele gespreksdeelnemers – juist mijn strikte moderatiestijl leidde tot ‘afhaken’. Het is mij dan ook niet gelukt om alle vijftien deelnemers tot het eind betrokken te houden. Ook degenen die tot het laatst wél actief in gesprek bleven, gaven aan dat het ‘te veel als huiswerk’ begon te voelen.
Daarom begon ik tijdens het experiment het proces wat meer los te laten, in de hoop dat andere deelnemers zouden opstaan. Maar hier wreekte zich het feit dat we van tevoren te weinig tijd gestopt hadden in een discussie over hóe we eigenlijk met elkaar wilden praten.
Ik was te veel de ‘eigenaar’ van de dialoog en deelde die verantwoordelijkheid onvoldoende met mijn gespreksgenoten. Ik had bijvoorbeeld per week een gespreksleider kunnen aanwijzen, of een wekelijks spreekuur op Skype kunnen organiseren om over de voortgang en de voorwaarden van het gesprek zélf te spreken.
Het hielp ook niet dat ik door een combinatie van herfstgriep en technische problemen geregeld in tijdnood kwam en soms mijn eigen afspraken niet na kon komen. Een intensieve, ambitieuze dialoog met vijftien deelnemers vergt bijna fulltime professionele moderatie.
3: We misten visualisaties van onze gezamenlijke leercurve
De vorm voor dit gesprek was die van een forum, met stellingen, gesprekken en de mogelijkheid documenten e.d. met elkaar te delen. Ook werkten we geregeld samen in een document waar we bijvoorbeeld alle invalshoeken bij een stelling verzamelden, of kanttekeningen bij een artikel dat we met elkaar hadden gelezen. Het was al met al erg talig.
Tussen al die verschillende brokjes informatie was het soms lastig navigeren, zeker naarmate het gesprek verder vorderde. Een visualisatie die gedurende het experiment steeds verder gevuld raakt met de feitelijke opbrengst van het gesprek – ofwel, onze leercurve – had vermoedelijk geholpen.
Verliep het gesprek wel beter dan bijvoorbeeld een discussie op, bijvoorbeeld, Facebook en Twitter? Die vraag moeten de deelnemers natuurlijk vooral zelf beantwoorden. Ik trek zelf de conclusie dat het uiteindelijk niet wezenlijk uitmaakt op welk platform je een gesprek voert. Het gaat erom met welke intenties je zo’n gesprek met elkaar aangaat.
Een gesprek – online of niet – is uiteindelijk zo goed als de intenties van de deelnemers. Wat dat betreft zie ik niet per se heil in nog meer online discussies over de Zwarte Piet-traditie, maar in al dan niet virtuele huiskamerdialogen zoals die onlangs in Leeuwarden plaatsvonden tussen zogenoemde ‘blokkeerfriezen’ en activisten die voor verandering van deze traditie strijden. Het onderwerp leent zich veel beter voor een dialoog dan voor een debat.
Qua intenties en motivaties had ik niets te klagen met mijn gemotiveerde, geïnteresseerde en geduldige verzameling Correspondentleden. Dat ik daar niet meer uit gehaald heb komt puur voor mijn rekening. Maar toen ik deze reflecties aan de groep liet lezen, kreeg ik vooral te horen dat ik te streng voor mezelf ben. ‘Dit is pas het eerste experiment, wanneer is het volgende?’ mailden verschillende deelnemers.
En ja, er is ook genoeg waardevols aan dit experiment om wél op voort te bouwen. Zo deed het mij opnieuw de enorme potentie inzien van een van de principes van De Correspondent.
Wat ik wél aan dit experiment heb overgehouden
Als ik moet uitleggen wat een journalist nu eigenlijk doet, zeg ik vaak dat ik namens mijn lezers op pad ga om hun vragen te beantwoorden. De afgelopen vijf jaar heb ik bij De Correspondent geleerd om dat namens mijn lezers te vervangen door met mijn lezers. Vrijwel ieder artikel dat ik hier publiceerde leunt hevig op de expertise van jullie, de leden van dit platform. Toen ik eind 2013 bijvoorbeeld over migratie begon te schrijven, vormde zich al gauw een groep deskundigen om mij heen die me van tips, feedback en advies voorzagen.
Wat tot nog toe minder goed lukte was mijn contact met de niet-deskundigen onder jullie, de zogenaamde ‘leken’. Die mochten doorgaans pas reageren als mijn werk erop zat, namelijk onder mijn artikelen.
Dit experiment liet me de meerwaarde zien van samenwerken met ‘lekenleden’ vóór publicatie. De online omgeving waarin we ons experiment uitvoerden, voelde als een café waar ik in en uit kon lopen om het onderwerp voor mijn volgende stuk te verkennen. Maar anders dan een echt café zat deze kroeg vol met mensen uit heel Nederland, van circa 20 tot circa 80 jaar oud. En ondanks mijn bedenkingen voelde dat op momenten werkelijk onbetaalbaar en uniek.
Zo bezien heeft dit experiment dan wel geen radicaal nieuwe vorm van online dialoog opgeleverd, maar heeft het toch nieuwe inzichten opgeleverd over hoe we bij De Correspondentnog nadrukkelijker met leden kunnen samenwerken. Op deze voet zal ik dan ook in mijn volgende reeks artikelen graag met leken én deskundigen het gesprek aangaan.
Zo ben ik nog lang niet uitgedacht en -geschreven over het thema toerisme en hoop ik begin volgend jaar naar Friesland te gaan om de balans op te maken van het jaar dat Leeuwarden-Fryslân Europese culturele hoofdstad was. Friezen die willen meepraten: de lijnen staan open.
Van dit experiment praten hieronder mee: Annemarie Sweeris, Miriam van Beurden, Anneke Klein, Inge Wallage, Daniella Gidaly en Els De Maeijer.