De hardwerkende Nederlander is ook een Turkse gastarbeider
Als het begrip ‘hardwerkende Nederlander’ valt, gaat het zelden over gastarbeiders. Terwijl zij decennia lang het zware en vieze werk opknapten in Nederland. Hun aandeel aan onze welvaart mag niet verdwijnen uit ons collectieve geheugen. Daarom zocht ik twee Turkse voormalige klasgenootjes van me op om over hun ouders te praten. ‘Hard werken, niet zeuren en dankbaar zijn, was hun devies.’
In de volkswijk van mijn jeugd woonden veel Turken en Marokkanen. Mijn herinneringen aan die tijd zijn gekleurd door de stemmen van kinderen die onderaan het flatgebouw om hun moeder riepen, de duizelingwekkende hoeveelheid etensgeuren die je op de galerij moest doorkruisen om bij je voordeur te komen, buurjongetjes die Ahmed, Mohammed, Anouar en Ali heetten.
Lang dacht ik dat dit allemaal typisch Nederlands was en in een belangrijk opzicht ís dat ook zo. Want hoewel politici als ze het over ‘de hardwerkende Nederlander’ hebben vooral op witte autochtonen lijken te doelen, laat de recente geschiedenis van gastarbeiders een heel ander plaatje zien.
Het waren mensen als de ouders van mijn buurkinderen die waren gerekruteerd om het werk te doen waarin autochtone Nederlanders geen zin hadden. Hun aandeel in de welvaart van ons land dreigt een generatie later te verdwijnen uit het collectief geheugen. Tijd om ons geheugen op te frissen en de mensen te herinneren die de schouders onder onze economische groei zetten.
Hollandse gelukszoekers
Het verschijnsel arbeidsmigratie is van alle tijden. Logisch, want wie denkt op een andere plek een beter bestaan te kunnen opbouwen – voor zichzelf of voor zijn kinderen – onderzoekt al snel de mogelijkheden van vertrek.
Wat in tijden van welvaart vaak wordt vergeten, is dat vóórdat Europa vooral een bestemming van migranten werd, het een plek was waarvandaan mensen wegtrokken.*
Dat geldt ook voor Nederland. Tussen 1945 en 1967 emigreerden ruim 700.000 Nederlanders, op zoek naar werk of een beter bestaan.* Het massale vertrek stagneerde pas toen de economie aantrok – en Nederland op zijn beurt arbeiders uit andere landen moest aantrekken.
Tussen 1945 en 1967 emigreerden ruim 700.000 Nederlanders, op zoek naar werk of een beter bestaan
In de jaren vijftig en zestig waren dat vooral Italianen en Spanjaarden. Toen bleek dat er uit die landen niet genoeg werknemers kwamen, besloot Nederland, in navolging van Duitsland, actief arbeiders te werven in Turkije. In 1960 sloot Nederland dan ook een zogeheten Wervingsverdrag met het land. Bij de opheffing ervan in 1973 waren er zo’n 65.000 Turken naar Nederland gekomen.*
Ook met Marokko werd een wervingsverdrag gesloten, maar uiteindelijk kwamen er relatief weinig Marokkanen via deze werving naar Nederland. De overige Marokkaanse arbeiders kwamen via Frankrijk, België of Duitsland naar Nederland omdat de omstandigheden hier beter leken of omdat er meer werkgelegenheid was.
De werving van buitenlandse arbeiders was voor veel bedrijven noodzakelijk. De economie floreerde en om te kunnen groeien, waren veel bedrijven afhankelijk van ongeschoolde arbeid. Tegelijkertijd was er een schrijnend tekort aan mensen die het vieze of zware werk wilden doen. Oer-Hollandse bedrijven als de Gazelle-fietsfabriek in Dieren of de Hooimeijer-beschuitfabriek in Barendrecht konden in die periode van ernstig personeelstekort alleen functioneren dankzij gastarbeiders.
Vis en staal
Ik groeide zelf als Surinaamse immigrant op in IJmuiden in de jaren tachtig. Mijn wijk had een hoge concentratie Turkse en Marokkaanse bewoners vanwege de nabijgelegen visafslag en Koninklijke Hoogovens, de grote staalfabriek. We picknickten met Turkse gezinnen in de Noordhollandse duinen en tijdens het Offerfeest werd mijn moeder door islamitische buurvrouwen getrakteerd op grote hompen schapenvlees (die ze doorschoof naar de Chinese bovenbuurman, die er beter raad mee wist).
Een van de kinderen uit mijn klas was Osman Sarier (41). Hij woont nog steeds in IJmuiden en is leidinggevende in dezelfde staalfabriek waar zijn vader meer dan veertig jaar werkte. Ook een andere oud-klasgenoot, Süleyman Akkas (42), woont nog in IJmuiden. Zijn vader werkte ook bij de Hoogovens, zijn moeder op de visafslag. Süleyman is nu advocaat.
Ik ontmoet hen in de oudste moskee van de stad, opgetrokken in het centrum van IJmuiden. Osman vertelt er over zijn grootvader, een eenvoudige man uit een klein dorp in Turkije waar weinig werk was. Via-via hoorde hij dat Duitsland en Nederland verlegen zaten om arbeiders en dat daar met hard werken goed geld verdiend kon worden. Hij en zijn broer besloten de sprong te wagen en kochten een treinkaartje naar het noorden.
Toen de trein in Dordrecht stopte, vond de broer van Osmans opa het een mooie stad en stapte uit. Osmans opa bleef zitten, tot in Velsen
Dat Osmans grootvader in IJmuiden terechtkwam, was een samenspel van toeval en werkgelegenheid. Overal in Nederland waren immers mensen nodig. Toen de trein in Dordrecht stopte, keek zijn broer om zich heen, concludeerde dat het een mooie stad was en stapte uit. Osmans grootvader besloot nog te blijven zitten en kwam uit in Velsen. Een willekeurig besluit waardoor de familie nu over Velsen en Dordrecht is verdeeld, lacht Osman.
Zijn opa ging eerst werken in de Van Gelder-papierfabriek in Velsen-Noord. Het was eenvoudig maar zwaar werk: grote rollen papier in de machines leggen, de kleinere rollen die eruit kwamen verpakken en klaarmaken voor vervoer.
De volgende dag al aan het werk
Later kwam ook Osmans oma over uit Turkije. Op haar eerste dag in Nederland zei haar man dat hij een verrassing voor haar had, vertelde ze ooit aan Osman: ze kon de volgende dag al aan het werk in een nabijgelegen stoffabriek.
Osmans groomoeder schrok, want ze sprak geen woord Nederlands. Hoe kon ze in ’s hemelsnaam ergens werken als ze niet met de mensen kon communiceren? Moest ze niet eerst de taal leren? Haar man verzekerde haar dat ze zich geen zorgen hoefde te maken, en alleen maar moest doen zoals de Nederlanders. Dat betekende: ’s ochtends een paar boterhammen met kaas beleggen en in een boterhamzakje meenemen.
Osmans oma moet nog steeds lachen als ze het over die herinnering heeft, vertelt Osman. Brood met kaas in een plastic zakje, daar had ze in Turkije nog nooit van gehoord. Maar de grootste verbazing volgde de dag erop. Ze had er enorm tegen opgezien om te werken zonder de taal te kennen. Maar wat bleek toen ze de fabriekshal binnenkwam? Werkelijk iedereen in die hele fabriekshal was Turks.
De raad van bestuur rekent erop gastarbeiders aan te moeten trekken omdat Nederlanders dit werk niet willen doen
Het was typerend voor de situatie van die tijd. Nederlanders waren veelal te hoog opgeleid voor de ongeschoolde arbeid in de fabrieken. Hoogovens, dat eerder al Italiaanse en Spaanse arbeiders had aangetrokken, had in 1972 nog behoefte aan duizend extra werknemers. ‘De raad van bestuur rekent erop gastarbeiders aan te moeten trekken omdat ervaring heeft geleerd dat Nederlanders dit eenvoudigste werk niet willen doen’, schreef Het Nieuwsblad van het Noorden op 7 april dat jaar.*
Tegelijkertijd grepen de Turkse en Marokkaanse gastarbeiders de kans om te werken met beide handen aan. Met het geld dat ze in Nederland verdienden, stuurden ze hun kinderen in Turkije naar school. Het idee was, voor zowel de gastarbeiders als voor de Nederlandse bedrijven, dat hun verblijf in Nederland tijdelijk zou zijn.
Maar ook toen in de jaren erna de werkloosheid toenam, bleek er bijna geen autochtoon te vinden die zin had in de vieze of zware klussen. Het overgrote deel van de gastarbeiders bleef, en werd zo ‘arbeidsmigrant’.
In de loop van de jaren zeventig steeg de werkloosheid. Desondanks bleven bedrijven afhankelijk van buitenlandse werknemers: nog altijd waren er nauwelijks Nederlanders te vinden voor de allerlaagste posities op de arbeidsmarkt.
De hele arbeidsmarkt in Nederland afgegraasd
Ook Hoogovens liep daar tegenaan. ‘Het lijkt wel of er geen Nederlandse werknemer nog wat voelt om bij Hoogovens te gaan werken’, schreef Het Nederlands Dagblad in 1976. ‘De afdeling personeelsvoorziening van het staalbedrijf heeft de hele Nederlandse arbeidsmarkt afgegraasd. Men heeft het geprobeerd bij de arbeidsbureaus, via de vacaturebanken en door middel van paginagrote advertenties, maar tot nu toe zonder enig resultaat. Ten slotte blijft er voor Hoogovens niets anders over dan het te proberen bij de buitenlandse werknemers.’
Onbegrijpelijk was die onwil niet. Fabriekswerk is zwaar en gevaarlijk, en in de jaren zeventig hadden elk jaar ernstige ongelukken plaats, niet zelden met dodelijke afloop.
Zo kwam de 23-jarige Mohammed Daddi in augustus 1971 om het leven toen in de fabriek van Conrad-Stork in Haarlem een stalen plaat van 1.750 kilo op hem neerkwam,* en stierf inpakker Fernandez Carballas (51) in maart 1974 toen hij op het Hoogovensterrein werd aangereden door een heftruck.
Osman, zelf ook werkzaam bij Hoogovens, erkent dat de omstandigheden van nu enorm verschillen van die in de jaren zeventig. Zijn vader begon er als 19-jarig broekje als ‘afvlammer’.
Letterlijk een inferno
Dat betekende dat hij met een gasbrander plakken gloeiend staal moest egaliseren. De staalplaten waren 7 meter lang, 2 tot 3 meter breed en 30 centimeter dik. De vlammenwerper waarmee arbeiders die platen destijds bewerkten, wogen 10 tot 20 kilo. De werkplek was daarmee letterlijk een inferno, waarbij arbeiders over smalle bruggetjes langs verzengend heet staal liepen, en waar weinig oog was voor de veiligheid.
Klagen deed zijn vader nooit. Integendeel. Naast het zware werk in de fabriek greep hij elke kans om extra geld te verdienen
Klagen deed zijn vader echter nooit, zegt Osman. Integendeel. Naast het zware werk in de fabriek greep hij elke kans om extra geld te verdienen. Zo beunde hij bij op de visafslag, hielp hij boten te laden en te lossen of ging hij vis schoonmaken.
Intussen waren Osman, zijn broer en zusje al geboren. Omdat beide ouders zoveel werkten, woonden de kinderen in bij oma en opa iets verderop in de straat – het was een sociale structuur zoals die in hun thuisstreek gewoon was. Het doel: hard werken en geld verdienen. Sparen, zegt Osman. Voor de studie van de kinderen. Misschien ook voor een huisje in Turkije, voor later.
Van de glasfabriek in Zeeland naar de Hoogovens
Süleyman Akkas herkent het verhaal van Osman. Zijn ouders waren ook altijd aan het werk, zegt hij. Zijn opa werkte in de jaren zeventig in een glasfabriek in Zeeland, vertelt hij, en zijn vader hielp daar gasleidingen leggen. Toen er minder werk was in Zeeland, verhuisde het gezin naar IJmuiden waar wél voldoende banen waren.
Moeder kon meteen aan de slag op de visafslag, vader bij de staalfabriek. Andere leden van de familie woonden niet in de omgeving, dus vanuit die hoek was er geen opvang. Als oudste in het gezin lette Süleyman daarom een beetje op zijn broertje en zusje, en als zijn vader een nachtdienst had gedraaid, kon hij overdag bij ze zijn. ‘We rooiden het samen’, zegt hij.
Intussen sloeg de recessie in Nederland toe en de werkloosheid groeide. Aanvankelijk liet de crisis de gastarbeiders ongemoeid, zoals de Volkskrant in 1977 schreef,* in elk geval in de schoonmaakbranche. Terwijl steeds meer autochtone Nederlanders thuiszaten, bleek bijna de helft van het schoonmaakpersoneel in Noord-Holland uit gastarbeiders te bestaan.
Niet alleen het zware werk, ook het vieze werk werd aan de buitenlanders overgelaten. Tijdens een bijeenkomst van de JOVD in 1980 noemde VVD-leider Ed Nijpels het ‘onaanvaardbaar’ dat bedrijven gastarbeiders bleven aantrekken, nu ‘er in ons land zo’n werkloosheid is’. ‘Het is te gek om los te lopen, dat wij hen het vuile werk moeten laten opknappen, omdat wij onze knelpunten op de arbeidsmarkt niet zelf durven op te lossen’, voegde hij toe.*
Ik herinner me goed de doordringende vislucht die vrouwen als hun moeders meedroegen, als ze na hun dienst in de haven de bus namen
Het waren mensen als de ouders van Osman en Süleyman die precies dat vuile werk deden waaraan Nijpels refereerde. Ik herinner me goed de doordringende vislucht die vrouwen als hun moeders meedroegen, als ze na hun dienst in de haven de bus namen – inclusief de misprijzende blikken en het gefluister van de andere buspassagiers. ‘Ja’, roept Osman lachend, ‘maar ze stonken ook echt!’
Soms haalde zijn vader zijn moeder en tantes op van de haven. Osman wilde dan gezellig mee. ‘Maar als ze de auto inkwamen, stierf ik bijna van de stank. Niet normaal.’
Ook niet normaal was, achteraf gezien, dat zijn moeder nooit precies wist wanneer haar dienst voorbij zou zijn. Het werk was af wanneer het af was, zei de chef dan. Het gebeurde regelmatig dat Osman en zijn vader op de parkeerplaats in de auto op haar wachtten. Soms duurde het anderhalf uur, soms zelfs twee uur. Maar daarover klagen bij de baas? Nooit. Moeders zoals die van Osman en Süleyman werkten regelmatig tot 10, 11 uur ’s avonds.
Braaf, gehoorzaam en flexibel
Het is gelijk een van de redenen waarom gastarbeiders zo gewild waren: hun arbeidsethos en hun gehoorzaamheid aan de baas. In een documentaire over Marokkaanse gastarbeiders die een beschuitfabriek overeind hielden, zegt een van de chefs: ‘Ik heb wel eens geopperd: ik wou dat ik allemaal Marokkanen had! De eerste tijd zeker, omdat ze heel gedienstig waren.’*
Süleyman: ‘Gastarbeiders stonden bekend als flexibel. Ze waren braaf en gehoorzaam. En niemand durfde echt tegen een baas in te gaan. Bedrijven maakten daar misbruik van. Je ziet het nog steeds bij die generatie: het zijn hele brave mensen. Als ze met een Nederlander staan te praten, zie je ze ook alleen maar keurig knikken.’
In arbeidsmigranten als Süleymans ouders en grootouders wortelt een diepe dankbaarheid. Soms herinneren ze hem, de kleinzoon, aan het Turkije waar ze vandaan kwamen: een harde omgeving zonder enig uitzicht op een betere toekomst. De stap naar Europa was snel gemaakt, en de dankbaarheid voor de kansen die Nederland bood is groot.
Wat dat betreft heeft de huidige generatie het maar goed, zeggen ze tegen hun kinderen. Wie bij zijn ouders over racisme begint, krijgt al snel verhalen van vroeger te horen met wrede voorbeelden. Zoals die van de fabrieksarbeider die door zijn Duitse huisbaas elke avond stiekem opgewarmd hondenvoer voorgezet kreeg, om geld te sparen én hem te vernederen.
Ik herinner me goed hoe vaak blanke kinderen Turkse klasgenootjes uitjouwden: ‘Turkie, Turkie is niet dom, Turkie, Turkie luier om’
Maar Nederlanders konden er ook wat van. Woningen die beklad werden met racistische leuzen. Bewoners die de straat uit gepest werden. Ik herinner me zelf nog goed hoe vaak blanke kinderen Turkse klasgenootjes uitjouwden: ‘Turkie, Turkie is niet dom, Turkie, Turkie luier om.’
Het racisme van toen was niet wezenlijk anders dan het huidige: soms was het verborgen, soms gewelddadig. Maar de eerste generatie probeerde het zo goed en kwaad als mogelijk van zich te laten afglijden en richtte zich op de toekomst.
Osman herinnert het zich nog goed hoe duidelijk die boodschap van zijn ouders was. Hij was 9 jaar toen een van de leraren bij ons op school – die erom bekendstond dat hij het niet erg op migrantenkinderen had – hem had geschopt, alleen maar omdat hij naar een vriendje in de klas had gelachen. Osman kwam overstuur thuis. Zijn vader hoorde zijn verhaal aan, en zei eenvoudig: ‘Dan had je maar moeten opletten.’ Hard werken, niet zeuren was het devies.
‘Het werk vreet je schouders op’
Tegelijkertijd heeft dat harde werken hun lichamen vernield: beide ouders van Süleyman zijn volledig afgekeurd. De schouders en armen van zijn moeder zijn versleten van alle jaren vis schoonmaken. ‘Vergis je niet’, zegt Osman. ‘Vis fileren is verschrikkelijk zwaar. Het vreet je schouders op.’
Hij vertelt hoe het gaat: je staat urenlang op je benen, in een koude, gekoelde omgeving. Naast je een bak vis die schoon moet. Je wordt per kilo betaald, dus je probeert zo hard mogelijk te werken. Je krijgt last van je schouders, maar je gaat door. Osman kan het weten: hij deed het als tiener als vakantiebaantje. Zijn tantes en moeder hebben het jarenlang gedaan. Ook zijn moeder heeft versleten schouders.
Zijn vader heeft hartklachten. Een effect van decennia onregelmatige diensten draaien in een vaak gevaarlijke omgeving. Niet meer dan een bijkomstigheid, vindt zijn vader wellicht zelf. ‘Want’, zegt Osman, ‘bij de Hoogovens is mijn vader via allerlei functies opgeklommen tot logistiek planner. Hij zegt altijd dat hij 41 jaar met plezier heeft gewerkt.’
Wat de generatie gastarbeiders met elkaar verbindt, is een hoog arbeidsethos, veroorzaakt door een gedeelde achtergrond van uitzichtloosheid
Wat de generatie gastarbeiders met elkaar verbindt, is een hoog arbeidsethos, veroorzaakt door een gedeelde achtergrond van uitzichtloosheid. Werk, zelfs aan de andere kant van Europa, was een manier om daaraan te ontsnappen.
De dankbaarheid voor de kansen die Nederland hen biedt, is dan ook groot. Een dankbaarheid die ze wel op hun kinderen hebben overgedragen, maar die ze niet bepaald van Nederland terugkrijgen. Want in het debat over de multiculturele samenleving gaat het over religie en loyaliteit, over culturele verschillen en taalproblemen, maar slechts zelden over hoe hard ze hebben gewerkt aan de opbouw van dit land.
Süleyman: ‘Zij deden het werk waar de industrie destijds om vroeg. Maar dat hoor je niemand zeggen. Integendeel. Nu is het van: “Ze integreren niet, ze kennen de taal niet, ze zitten in hun eigen clubje”, terwijl dat destijds precies was wat van hen werd verlangd. Niet te veel vragen stellen, gewoon werken. En dat is wat deze mensen gedaan hebben.’
Varkenskoppen
De moskee waarin ik de jongens spreek is sinds de opening in 1993 het mikpunt van pesterijen en bedreigingen, variërend van vandalisme tot geweld, van het bekogelen van vrouwen met flessen bier tot twee keer een varkenskop bij de ingang plaatsen.
Rondom de vastenperiode is het altijd wel raak. De wetenschap dat de Ramadan een heilige maand is voor moslims, is elke keer aanleiding voor treiterijen. ‘We hebben varkenskoppen gehad’, somt Osman droog op, ‘graffiti, molotovcocktails, vechtpartijen. Dreigbrieven, ingegooide ramen, eieren tegen het gebouw. Mannen die strak van de drugs stonden en moskeebezoekers aanvielen.’
In die eerste jaren was de angst dat het gebouw in brand zou worden gestoken zo groot dat bezoekers van de moskee ’s avonds en ’s nachts in wisseldiensten in de wijk patrouilleerden.
De moskee in IJmuiden geldt als een van de meest geplaagde moskeeën in heel Nederland. Waarom, dat weten Osman en Süleyman ook niet. Misschien omdat het gebouwtje in het stadscentrum staat, en daardoor erg opvalt. Misschien ligt het aan de cultuur van dit voormalige vissersdorp, dat nog altijd een naar binnen gekeerde gemeenschap heeft. Maar na al die jaren van zij aan zij werken in de haven en in de fabrieken, van samen de schouders eronder zetten, zou je meer saamhorigheid verwachten.
Het moskeebestuur probeert het zelf wel, bewust als het is van het eenzijdige beeld van moslims in de media. Daarom organiseert het drie keer per jaar een open dag in de moskee. Met veel eten, rondleidingen en een springkussen voor de kinderen.
Het helpt, een beetje. De open dagen zijn vaak erg druk, met vooral witte bezoekers die nieuwsgierig zijn en ervoor openstaan om elkaar beter te leren kennen. Maar de mensen die bevooroordeeld zijn, komen toch niet. Hoe hard je ook je best doet.
Meer thuis in Nederland dan in Turkije
Süleyman haalt zijn schouders op als dit ter sprake komt. Hij houdt van Nederland, hoe dan ook. Hij is hier geboren, zijn ouders en grootouders hebben het land helpen opbouwen. En net als Osman – die op zijn werk wordt uitgelachen als hij weer eens luidkeels de Nederlandse liedjes van Marco Borsato meezingt – voelt Süleyman zich meer thuis in Nederland dan in Turkije.
Liefde kun je niet afdwingen door op de barricades te staan. Je kunt alleen het goede voorbeeld geven
Ik vraag of het niet steekt dat die liefde niet altijd wederzijds is. ‘Liefde kun je niet afdwingen door op de barricades te staan’, antwoordt hij. ‘Je kunt alleen het goede voorbeeld geven.’ Neem de laatste keer dat er een varkenskop aan de deur van de moskee werd gehangen. De dader werd gepakt en bood zijn excuses aan. *
De moskee besloot geen aangifte tegen hem te doen. Natuurlijk waren ze boos en geschrokken. Maar de dader was een twintiger en dus nog erg jong, legt Süleyman uit. Een strafblad zou het hem moeilijk maken om werk te vinden. Dat wilden ze hem niet aandoen. Want als zoon van gastarbeiders weet hij als geen ander dat werk het startpunt kan zijn van een beter leven. En is dat uiteindelijk niet iets wat we allemaal willen?
Met dank aan Esther Venema en Abdou Menehbi.
Dit verhaal is onderdeel van het project Verzwegen geschiedenis, 0 waarin we onderbelichte geschiedenissen delen die in elk schoolboek thuishoren. Partner The Black Archives biedt bronnen en achtergrondinformatie, organiseert evenementen en lesmateriaal.Radiozender FunX maakt video’s en radio over dit thema.