Hoe Joseph Roth verdween uit Oostende
Schrijver Joseph Roth (1894-1939) is hot. Vijfenzeventig jaar na zijn tragische dood wordt het werk van de berooide, aan lager wal geraakte auteur herdrukt en maken tal van beroemde schrijvers goede sier met hem. In Oostende, waar Roth langere tijd verbleef, werd onlangs een Roth Genootschap opgericht. Ik ging met de oprichtster op pad, op zoek naar sporen van Roth.
Oostende, dinsdagmiddag. Voor een winkel die Oostendse Wondermatrassen heet, gevestigd aan de Vindictivelaan, staat Els Snick (47) met een blocnote in de hand op mij te wachten. Ze is literair vertaler, docent Duits aan de universiteit van Gent en lid van het in Wenen gevestigde Internationale Joseph Roth Gesellschaft, dat onderzoek doet naar leven en werk van de even geniale als getormenteerde Oostenrijkse auteur (1894-1939), bekend van meesterwerken als Job en Radetzkymars.
Roth schreef met name over de ineenstorting van het Habsburgse rijk; Oostenrijk-Hongarije was uiteindelijk zijn vaderland en hoe ironisch hij er ook over schreef, toen het eenmaal verdwenen was, was hij nergens meer thuis. Roth had een voorkeur voor kansloze personages die op een of andere manier toch heroïsch werden, zoals Menuchim in Job. Ook voelde hij de opkomst van het fascisme haarscherp aan, en schreef daar onder meer de roman Rechts en links over. Maar ook het communisme zou volgens Roth tot drama’s leiden. Vandaar dat hij allerlei Habsburgse gewoontes cultiveerde, zoals zijn hakken tegen elkaar slaan bij het zien van een vriend, vergezeld van een soldatengroet. Roth wordt met Franz Kafka, Robert Musil, James Joyce en Thomas Mann tot de grootste schrijvers van begin twintigste eeuw gerekend.
Twee maanden geleden richtte Els Snick het Oostendse Joseph Roth Genootschap op, dat thans zes leden telt. Ze is ook betrokken bij het onlangs op initiatief van Geert Mak opgerichte Nederlandse Joseph Roth Genootschap, dat binnenkort, met de 75ste sterfdag van de auteur op 27 mei als aanleiding, een avond organiseert waar onder anderen Arnon Grunberg en Tommy Wieringa een hommage aan Roth zullen brengen. Binnenkort zal bij uitgeverij Atlas Contact Vlucht zonder einde voor het eerst in Nederlandse vertaling verschijnen.
De Oostendse onderafdeling wil vooral de bekendheid van Roth in België vergroten. ‘De doorsnee-Belg kent hem helaas niet,’ zegt Snick. Terwijl Roth, die tamelijk onbekend stierf maar postuum alsmaar beroemder wordt, langere tijd in België verbleef. Onder meer in 1936, toen hij op uitnodiging van zijn gefortuneerde collega Stefan Zweig (1881-1942) een onstuimige zomer doorbracht in de Vlaamse badplaats.
Vandaag maakt het Oostendse Genootschap een ronde langs locaties waar Roth sporen heeft nagelaten. Dat de meeste van deze locaties al lang zijn verdwenen maakt voor Snick niet uit. ‘Als ik weet dat Roth fysiek op zo’n plek aanwezig is geweest geeft mij dat altijd weer een warm gevoel.’
Snick heeft de andere leden van het Genootschap gevraagd aanwezig te zijn, helaas is vrijwel iedereen verhinderd. Alleen Marc Loy kan komen. Hij is journalist van een plaatselijk weekblad en tevens als stadsgids actief.
Vanmiddag is Loy uitgevaren met een groep scholieren, naar een windmolenpark voor de kust van Oostende. Hij zou om halfvijf bij Oostende Wondermatrassen zijn maar omdat het zeer hard waait vermoedt Snick dat zijn schip vertraging heeft opgelopen. ‘Ik stel voor dat we alvast zonder Marc beginnen.’
Geen sterkedrank in Oostende
Op de plek van Oostendse Wondermatrassen stond vroeger Hôtel de La Couronne, in de belle époque een van de chiquere hotels van Oostende. In de zomer van 1936 boekte Stefan Zweig hier een kamer voor Roth, zodat die ongestoord zou kunnen werken aan de twee romans (Biecht van een moordenaar en Het sprookje van de 1002e nacht) die hij Allert de Lange, de Nederlandse uitgever die het werk van verschillende Exil-auteurs publiceerde en zijn andere uitgever, De Gemeenschap, had beloofd.
Voor zijn vertrek naar Oostende verbleef Roth lange tijd in Amsterdam, waar hij drie flessen Bols-jenever per dag consumeerde. Roth wilde naar Brussel of Parijs maar Zweig stond er op dat het Oostende zou worden. Omdat daar, zo was hem verzekerd, geen sterkedrank voorhanden was.
Zweig zou zijn vriend dagelijks mee uit eten nemen, zodat Roth vast voedsel tot zich zou nemen
Hij zou zijn vriend dagelijks mee uit eten nemen, zodat Roth vast voedsel tot zich zou nemen. Iets wat er in de jaren ervoor, afgezien van een zachtgekookt eitje in de ochtend, meestal niet van kwam.
Snick woont in Gent, maar uit liefde voor haar onderwerp – ze promoveerde in 2008 op leven en werk van Roth – kocht ze drie jaar geleden in Oostende een appartement. ‘Om hem nog dichter te kunnen naderen.’
In het appartement schreef ze Waar het me slecht gaat is mijn vaderland (2013), waarin Roths jaren in Amsterdam en Oostende secuur in kaart worden gebracht. Ook vertaalde ze er brieven en reportages van Roth, die deze maand onder de titel Hotelmens bij uitgeverij Bas Lubberhuizen zijn verschenen.
Voor haar tweede woning had ze een matras nodig, dat ze kocht bij Oostendse Wondermatrassen. De eigenaar van de winkel wist nog vaag dat er vroeger een hotel had gestaan; zijn moeder had daar ooit iets over gezegd. Hij zou uitzoeken of hij ergens ‘oude bouwplannen’ of iets dergelijks kon vinden. Ze moest nog maar eens terugkomen.
Geen bouwplannen te vinden
Een bel rinkelt als we de winkel betreden. Achter de toonbank, verscholen tussen hoge stapels matrassen, staat een oudere verkoopster met een vrolijk sjaaltje om de hals. De verkoopster zegt niets van bouwplannen te weten.
De man die Snick bij de aankoop van haar matras voor de eigenaar aanzag, blijkt feitelijk de eigenaar niet te zijn. Hij huurt het pand van een zekere meneer Samyn, vertelt de verkoopster. ‘Dat is nieuw voor mij,’ zegt Snick, die een aantekening maakt op haar blocnote.
Volgens de verkoopster woont meneer Samyn in een van de moderne woningen boven de winkel. ‘Het zou heel goed kunnen dat hij thuis is.’
Even later betreden we een centrale hal, naast de winkel. Op het belbord vindt Snick de naam Samyn. Ze drukt op de knop: geen gehoor. Een oudere heer met een rode vlek op het hoofd komt de hal binnen; het blijkt de buurman van de heer Samyn te zijn. Hij raadpleegt zijn telefoon en vindt een nummer van de heer Samyn.
Een ogenblik later heeft Snick de heer Samyn aan de lijn, die voor zaken in Brussel is. De heer Samyn blijkt ook niet over bouwplannen van het vroegere hotel te beschikken. ‘Helaas,’ zegt Snick. ‘U bent vriendelijk bedankt, meneer.’
Een foto van een restaurant waar Roth misschien zat
We lopen naar de Stockholmstraat, waar Loy, die zojuist belde, ook naartoe zal komen. Daar wonen twee oude dames; dochters van de Vlaamse fotograaf Maurice Antony (1883-1963), die in Oostende tal van beroemdheden portretteerde en de stad Ieper fotografeerde voordat die in de Eerste Wereldoorlog totaal werd verwoest.
Snick heeft contact gezocht met de oude dames omdat hun vader in 1934 een foto van het Oostendse restaurant Almondo heeft gemaakt. Op die foto, waar alleen nog een glazen negatief van bestaat, staat vermoedelijk ook de uitbater van het restaurant, met wie Roth, die door Zweig naar het etablissement werd meegetroond, twee jaar later een hechte vriendschap zou sluiten. ‘Als Genootschap komen wij graag in bezit van een afdruk,’ zegt Snick.
Probleem is dat de dames, die een teruggetrokken leven leiden, niet erg behulpzaam zijn. Verschillende wetenschappers die zich de afgelopen jaren meldden om het befaamde archief van hun vader te inventariseren, zouden door hen zijn afgepoeierd aan de deur. ‘Ze zitten op een schat die ze met niemand willen delen.’
Ze hebben duidelijk geen idee wie Roth is of wie wij zijn
We staan al een tijdje voor de deur als Marc Loy op een herenfiets arriveert. ‘Het was storm op zee,’ verontschuldigt hij zich. De scholieren werden zeeziek, een hoop vertraging al met al. Snick vertelt over het negatief. Tevens zou ze alle foto’s willen zien die Antony in 1936 in Oostende maakte. ‘Het is niet ondenkbaar dat Roth en Zweig daarop staan.’
Door de intercom zeggen de dames dat we met de lift naar de vierde verdieping moeten gaan. Ze zullen de deur voor ons opendoen; verder dan de hal van de woning mogen we niet komen. ‘Het is toch vreselijk?’ zegt Snick. Loy knikt. ‘Ze hebben duidelijk geen idee wie Roth is of wie wij zijn.’
De dames wachten in de deuropening. Ze dragen sloffen, hun ruggen zijn krom. Op een kastje in de hal staat een kartonnen doosje met daarin het glazen negatief. De dames zeggen dat Snick het even mag bekijken. Een volgende keer kan ze er, tegen betaling, een scan van maken.
Een van de dames haalt het negatief uit het doosje. Haar handen beven, de vloer is van marmer. ‘Doet u toch voorzichtig,’ zegt Snick. Ze steekt haar hand uit, om die, voor de zekerheid, onder de oude bevende hand houden, waarop de dame van schrik een zwiepende beweging maakt. ‘Amaai,’ zegt Loy. ‘Doe het maar vlug weer in het doosje,’ zegt haar zuster.
Als Snick informeert naar foto’s uit 1936 zeggen de dames dat die er vermoedelijk niet zijn. Ze zullen een keer voor haar gaan zoeken. Als ze terugkomt om het negatief in te scannen weten ze vermoedelijk meer. Ze praten nog een tijdje over Ieper, dan moeten we gaan. ‘Die bevende hand, dat glasplaatje, het is toch onverantwoord,’ zegt Snick als we buiten staan.
Heel tastbaar
Van de Stockholmstraat lopen we naar boekhandel Corman aan de Wittenonnenstraat, waar niet alleen Roth en Zweig kwamen maar ook andere in Oostende neergestreken Exil-auteurs, zoals Hermann Kesten, Egon Erwin Kisch en Irmgard Keun, de enige niet-joodse in het gezelschap met wie Roth die zomer een romance beleefde. Boekhandel Corman was destijds niet aan de Wittenonnenstraat gevestigd, maar om de hoek, in de Adolf Buysstraat.
Mathieu Corman was een gedreven communist: hij vocht in de Spaanse burgeroorlog en raakte bevriend met Ernest Hemingway. Omdat hij naar verluidt op kinderen viel en in verband werd gebracht met een nooit opgeloste moord op een meisje in de duinen, gold hij in Oostende als een omstreden figuur.
We lopen de boekhandel binnen, waar een medewerkster benadrukt dat de huidige eigenaar geen familie is van Corman, die in 1975 zelfmoord pleegde. ‘Ondanks de negatieve bijsmaak hebben we de naam maar gelaten zoals die was.’ Snick kijkt of de werken van Roth op voorraad zijn, wat het geval blijkt.
Loy bekijkt een tafel met bestsellers. ‘Ze hebben zelfs iets staan van Stefan Zweig!’ Het blijkt echter een publicatie van Stefanie Zweig te zijn – geen familie van Stefan – die bekend is vanwege een autobiografisch boek over haar jeugd in Kenia.
In de Adolf Buysstraat, op de plek waar Corman vroeger zat, is thans een schoenenwinkel gevestigd. ‘Schandalig, al die commercie,’ zegt Loy, die zijn herenfiets tot ergernis van twee winkelmeisjes voor de etalageruit parkeert. ‘Mij geeft het een speciaal gevoel als ik hier sta,’ zegt Snick. ‘Roth wordt dan ineens heel tastbaar.’
Om de hoek, in de Madridstraat, was een tweede ingang van de winkel. ‘Als je daar binnenging kwam je op de pocketafdeling terecht,’ zegt Loy. De gevel van de pocketingang is nog intact, tegenwoordig is galerie Tom Gerits er gevestigd.
De deur blijkt gesloten, Loy drukt zijn neus tegen het glas. ‘Er is nochtans wel een man aanwezig, hij zit te bellen.’ Wat later opent de galeriehouder de deur. Hij ziet bleek, zweet staat op zijn voorhoofd. ‘Ik werd ineens niet goed,’ stamelt hij. Zijn arts, die hij juist aan de lijn had, adviseerde hem voor vandaag rustig aan te doen.
Loy zegt iets over Joseph Roth en Cormans pocketingang. De galeriehouder weet er wel iets van maar het lijkt hem beter als het Genootschap een andere keer terugkomt. ‘We zullen u laten, meneer,’ zegt Loy.
Kruisspin met snor
We lopen door de Langestraat, waar restaurant Almondo was gevestigd. Nu staat er een modern gebouw van zwarte bakstenen waar een loungebar in gevestigd is. De bioscoop, ertegenover, is daarentegen authentiek. Snick heeft uitgezocht dat daar in de zomer van 1936 een film van Charlie Chaplin draaide. Ze denkt niet dat Roth de film heeft gezien. ‘Hij zat liever in de kroeg.’
Toen Roth in Oostende arriveerde was hij er erbarmelijk aan toe. Hij was 42 maar leek wel 60. Hij liet zijn snor groeien om zijn slechte gebit te verbergen. Lopen lukte nauwelijks nog, pas na meerdere glazen sterkedrank – die hij toch op de kop wist te tikken – verdween de pijn. Zijn buik was zo opgezwollen; Irmgard Keun vergeleek hem met een kruisspin.
Desondanks bleef hij schrijven, in een minuscuul, voor anderen onleesbaar handschrift. Hij rondde de romans af en had plannen voor twee nieuwe, waaronder Het valse gewicht. De hoop dat zijn situatie zou verbeteren had hij opgegeven.
Na de zomer in Oostende in 1936 keerde hij kortstondig naar Amsterdam terug, waar hij een royaal voorschot wist te toucheren, dat evenwel werd verduisterd door de portier van het hotel waar hij verbleef, die hij meende te kunnen vertrouwen.
Na enkele omzwervingen streek Roth berooid neer in Parijs. Toen hij daar op een dag, gezeten aan zijn vaste tafeltje in café Le Tournon, vernam dat zijn jeugdvriend Ernst Toller in New York zelfmoord had gepleegd, stortte hij in. Een glas cognac hielp hem op de been maar het personeel van een opgeroepen ambulance nam hem mee naar het Necker-hospitaal. Daar werd hem alcohol geweigerd, met een gruwelijke delirium tremens tot gevolg. Na vier dagen van helse pijnen, waarbij de stuiptrekkende patiënt werd vastgesnoerd op zijn bed, overleed Joseph Roth op zaterdag 27 mei 1939.
In ieder geval iets
We lopen over de Albert I-promenade, langs het voormalige Maison Floréal, waar Zweig met zijn maîtresse logeerde, en waar nu een wafelhuis is gevestigd. Als het donker wordt betreden we Du Parc, een brasserie aan het Marie José-plein waar Roth vermoedelijk zijn glaasjes Picon dronk, een bitter smakend aperitief. Het interieur van Du Parc is nog exact als het toen was. De treden van de marmeren trap naar de toiletruimte, beneden, zijn ingesleten van ontelbaar veel schoenen, waaronder die van Roth, die in de loop der jaren omlaag en omhoog zijn gegaan.
Ja, hij kon erg kwaad worden. Maar dat was als hij te weinig dronk in plaats van te veel
Snick denkt niet dat Roth een vervelende man was. ‘Ja, hij kon erg kwaad worden. Maar dat was als hij te weinig dronk in plaats van te veel.’ Roth geloofde volgens haar niet dat hij ooit nog grote roem zou vergaren. ‘De oorlog kwam eraan, zijn werk was nauwelijks nog verkrijgbaar, hij kon zelf niet eens over zijn eigen boeken beschikken.’ Wat dat betreft, zegt ze, is het wrang dat tal van chique schrijvers nu goede sier met hem maken.
Loy stelt een lijstje op met actiepunten, die nog door de andere leden van het Genootschap moeten worden geaccordeerd. Hier in Du Parc zal een gedenksteen worden geplaatst, daarover is met de eigenaar overeenstemming bereikt. Het Genootschap wil ook een gedenksteen in het trottoir voor de Oostendse Wondermatrassen maar de gemeente Oostende is niet bereid daaraan mee te werken. Loy: ‘Vermoedelijk denken ze: we hebben hier al een James Ensor en een Marvin Gaye gehad; die trekken veel meer volk dan zo’n obscure schrijver.’
Eén ding heeft het Oostendse Genootschap wel bereikt. Een coördinator van de Oostendse bibliotheek zorgt ervoor dat op 24 april, als het Wereldboekendag is, op straat door acteurs en andere lokale bekenden op straat fragmenten uit de boeken van Roth worden voorgelezen. ‘Dat is in ieder geval iets,’ zegt Loy tot besluit.