Toen ik een paar jaar geleden voor de tweede keer in verwachting was, ging ik op zoek naar verhalen die me meer konden vertellen over de veranderingen die ons gezin te wachten stond. Maar algauw ontdekte ik: bijna alle blogs, boeken, films en documentaires rondom het ouderschap gaan over het krijgen van een eerste kind.

Dat verbaasde me, want twee kinderen krijgen is nog steeds de norm. En zeker 90 procent van de mensheid groeit op met ten minste één broer of zus. Reden genoeg, dacht ik, om uit te zoeken wat het betekent om een tweede kind te krijgen – en om er een te zijn.

Als journalist verkeer je in de luxepositie dat je de vragen die zich aandienen terwijl je andere dingen doet, gewoon onder werktijd kan proberen te beantwoorden. Dus boog ik me het afgelopen jaar over de wetenschap van broers en zussen, over waar onze aannames rondom ouders en kinderen vandaan komen, en over wat het betekent om zoiets groots en meeslepends als het krijgen van een kind voor een tweede keer mee te maken.

Het boek waar ik naar zocht heb ik zo uiteindelijk Lees hier de inleiding.

In verwachting

Vraag iemand waarom hij of zij een kind wil, en het antwoord is waarschijnlijk een lastig te ontwarren kluwen van verlangen, nieuwsgierigheid en iets met ‘de natuur’.

Vraag waarom iemand er nóg een zou wensen, en de reden is doorgaans een stuk eenvoudiger. ‘Je eerste kind’, hoorde ik toen ik rond en zwaar en hoogzwanger was, ‘je eerste kind krijg je voor jezelf. Maar de tweede, die krijg je voor de eerste.’

We zaten aan de rand van de zandbak toen, het was zomer en mijn dochter was met schepjes in de weer. Wie het precies zei, weet ik niet meer. Mijn eigen moeder, misschien? Wat ik me wel herinner is wat die woorden bij me opriepen: een lading grote en kleine vragen, en daarbij een lichte ongemakkelijkheid.

‘Je eerste kind krijg je voor jezelf. Maar de tweede, die krijg je voor de eerste’

Acht maanden eerder hadden we in de badkamer gezeten. Ik op de wc, mijn vriend en dochter op de koude tegelvloer. Over vijf dagen zouden we haar tweede verjaardag vieren. De test had ik op de wastafel gelegd, het schermpje naar beneden gericht voor extra suspense. Eén minuut wachten.

Toen ik het staafje omdraaide vertelde het me wat ik eigenlijk al wist, wat mijn lichaam al had begrepen.

Mijn vriend lachte voorzichtig, ik ook. Ik geloof dat we allebei zochten naar een passende reactie, een die recht zou doen aan de grootsheid van de onthulling – maar mijn dochter werd ongeduldig. Ze wilde naar buiten, of in elk geval door naar de volgende gebeurtenis.

Om het moment een beetje te rekken maakte ik nog gauw een foto, haastig en enigszins onscherp. Op die foto houdt mijn vriend met één hand de test omhoog en rust zijn andere hand om het middel van onze dochter. Zij blikt fronsend de camera in, een armpje dramatisch tegen haar voorhoofd geslagen.

Die test zei haar niets, natuurlijk. Maar een projectie is snel gemaakt en nog steeds lees ik, wanneer ik die foto bekijk, in haar uitdrukking iets omineuzers dan de aflopende spanningsboog van een peuter.

Irritatie, misschien, om wat we hadden gedaan. Of bezorgdheid, om wat er stond te gebeuren.

Twee is de norm

Wat er stond te gebeuren, bij ons, was allesbehalve uitzonderlijk.

De gemiddelde Nederlandse vrouw kreeg rond 1860 nog vier kinderen. Na 1970 dook het kindertal onder de twee. Sindsdien stellen vrouwen het moederschap steeds een beetje langer uit en neemt het aantal grote gezinnen steeds een beetje verder af. Maar één ding is de afgelopen halve eeuw niet meer veranderd: twee is de norm. Van de Nederlanders díé kinderen krijgen, wenst én realiseert de meerderheid een

Of, zoals een vriend de moraal ooit oneerbiedig voor me samenvatte: ‘Eén kind is geen kind.’

Ook wij stonden op het punt een standaardgezin te worden. Het aftellen was begonnen, het aftellen naar de norm. (En de norm, realiseerde ik me, was een voorrecht. Het was misschien normaal, een gezin van twee ouders en twee gezonde kinderen, maar vanzelfsprekend was het allerminst.)

Een herhaling, een bestendiging, een feest der herkenning?

Mijn tweede zwangerschap was gepland en ontzettend gewenst. Net als veel andere ouders gunde ik mijn dochter een broertje of zusje, een speelkameraad en een bondgenoot. Egoïstischer motieven had ik ook. Ik wilde het avontuur nog eens meemaken: de transformatie van het lichaam, een freakshow met mijzelf in de hoofdrol, gevolgd door alles wat daarna zou komen. Het vasthouden van een pasgeboren baby, de verwondering over diens ontplooiing, het leren kennen van dat nieuwe wezen.

Net als de eerste keer maakte de ontdekking, of eigenlijk de bevestiging, dat ik in verwachting was me zowel opgetogen als opgewonden. Ik herkende het nerveuze, tintelende gevoel dat je krijgt wanneer je ‘ja’ hebt gezegd tegen iets groots waarvan je de gevolgen niet kunt overzien. Het gevoel, ook, wanneer je iets weet dat voor de rest van de wereld nog geheim is.

Waarom verlangden we eigenlijk naar een tweede?

Maar in tegenstelling tot de eerste keer maakte de opwinding vrij snel plaats voor gedachten en gevoelens waarop ik niet had gerekend.

Terwijl mijn zoon in mijn binnenste begon aan een duizelingwekkende ontwikkeling van klompje cellen naar prehistorisch weekdier naar foetus, begon ik me af te vragen wat zijn aanstaande komst precies betekende.

Wat betekende het, voor mijn vriend en mij, om een kind te krijgen voor de tweede keer? Waarom verlangden we eigenlijk naar een tweede? De eerste was niets minder dan een wonder geweest, een gebeurtenis zonder precedent, maar wat maakte dat van de tweede? Een herhaling, een bestendiging, een feest der herkenning?

Wat betekende het voor onze eerste dat zij straks niet meer de solitaire ontvanger zou zijn van onze tijd en aandacht, niet langer ons enige object van affectie? En wat betekende het voor mijn zoon dat hij geboren zou worden in een gezin dat al bestond, dat al een modus operandi had gevonden, en zich daarom niet zonder meer om hem heen zou kunnen, of willen, plooien?

Minder aandacht dan ik wilde

Aan het einde van de winter werden de bewegingen van mijn zoon voor het eerst waarneembaar. Ze begonnen als lastig te duiden trillingen diep vanbinnen, zwak als de ondergrondse signalen van een aardbeving honderden kilometers verderop. Algauw gingen ze over in strelingen, en die strelingen werden het onmiskenbaar koppeltjeduikelen van een mens in miniatuur.

Maak je geen zorgen, zeiden die duikelingen: ik beweeg, ik leef, ik ben onderweg.

Hier had ik naar uitgekeken, maar de sensatie was niet louter geruststellend. Ik merkte dat ik minder lang bij zijn roerselen stilstond dan dat ik destijds bij het bewegen van zijn zus had gedaan. De reden was die zus zelf: zij leidde af, vrat aandacht, en putte, in al haar kinderlijke onschuld, mijn door zwangerschap behoorlijk geslonken energiereserves volledig uit.

Mijn zoon was dus nog niet eens geboren, of ik gaf hem al minder aandacht dan ik wilde.

Over aannames, en waar ze vandaan komen

De tweede krijg je voor de eerste. Tegen de tijd dat ik dit hoorde, in de zomer bij de zandbak, kon ik het ongemak dat die uitspraak teweegbracht zonder moeite plaatsen. Want was het niet juist de grote vraag wát de eerste precies zou krijgen?

Van wat de uitbreiding ván ons gezin zou doen mét ons gezin had ik ook geen idee. En wat de tweede zelf zou krijgen was al even ongewis.

Pas toen mijn verlof al lang was ingegaan, en het buiten zo heet was geworden dat binnen blijven me de enige optie leek, kwam het bij me op dat er aan de gedachten en gevoelens over mijn tweede zwangerschap bepaalde veronderstellingen ten grondslag lagen.

De tweede, de troostprijs, de net-niet-winnaar

De automatische aanname, bijvoorbeeld, dat een kind beter af is mét broer of zus dan zonder. Maar ook dat we, met de komst van de tweede, onze eerste niet alleen iets zouden geven, maar haar ook iets zouden afnemen. En de aanname dat de tweede, die überhaupt nooit de exclusiviteit zou kennen waarvan we de eerste zo meteen gingen beroven, op voorhand 1-0 achterstond.

De tweede, de troostprijs, de net-niet-winnaar.

Deze aannames kwamen ergens vandaan. Het moest mogelijk zijn uit te zoeken waarvandaan precies, leek me. En om uit te zoeken in hoeverre ze terecht waren.

Ik begreep ook niet waarom ik niet eerder bij deze veronderstellingen had stilgestaan. Maar gaat het zo niet altijd, dat je denkt te weten waar je aan begint, om vervolgens verrast te worden door de discrepantie tussen concept en uitwerking, tussen idee en realiteit?

En is ervaring ook niet, vaak, een vereiste voor reflectie, kun je je van sommige zaken misschien pas afvragen wat ze betekenen wanneer je er al middenin zit – en er geen weg terug is bovendien?

Voor de tweede hebben we nog weinig woorden

Over het ouderschap zijn boekenkasten volgeschreven – van sprookjesboeken, romans en memoires tot polemieken en essaybundels. Op mijn eigen plank staat een aardig rijtje. Maar in verwachting van de tweede ontdekte ik: voor deze nieuwe ervaring hebben we nog weinig woorden. De meeste bespiegelingen op het ouderschap gaan over de verwondering en overrompeling die een eerste kind veroorzaakt. Veel minder vaak beschrijven ze wat er gebeurt wanneer er nog een bij komt.

Het is alsof we het liever over de revolutie hebben dan over de renovatie; liever over vernieuwing en verbazing dan over het bekende liedje. De literatuur rondom dit onderwerp vertelt veel over de spanning van de primeur, maar zwijgt over het plezier van de herhaling.

En dat is niet zo gek: nooit is de impact zo groot, de schok zo hevig, als wanneer je voor het eerst een kind krijgt. Van het ene moment op het andere ben je de wereld van het ouderschap binnengevallen, en eenmaal daar kun je nooit meer terug.

Maar als twee de norm is, wordt het dan niet tijd om uit te zoeken hoe het met de tweede staat? Wat het betekent om een tweede te krijgen en wat het betekent om er een te zijn? Wordt het eens tijd om woorden te geven aan hoe het verder gaat wanneer je, met elkaar, nog steviger verankerd raakt in die nieuwe werkelijkheid, de werkelijkheid van het standaardgezin?

Op zoek naar wat de tweede betekent

Om die vragen over de tweede te beantwoorden dook ik in het werk van psychologen, biologen, neurowetenschappers en demografen.

De lege ruimtes in mijn boekenkast begonnen zich te vullen, ook toen mijn zoon er al lang was. En hoe meer ik las, hoe meer mensen ik sprak, hoe meer ik begreep dat ik voor mijn zoektocht ook veel dichter bij huis moest zijn. Letterlijk – omdat ervaring soms haar eigen antwoord vormt.

Zo leerde ik dat we elkaar al eeuwen verhalen over jaloezie en rivaliteit tussen broers en zussen vertellen, en dat die verhalen onze kijk op de komst van de tweede beïnvloeden.

Terwijl ik me verdiepte in hoe het geheugen werkt na de komst van een baby, merkte ik bij mijzelf dat mijn herinneringen aan de eerste en de tweede door elkaar gingen lopen. Ik kwam erachter dat herhaling ook een vorm van vernieuwing kan zijn, een die een nieuw soort vreugde met zich meebrengt.

Ik ontdekte dat er wetmatigheden zijn in de wijze waarop broers en zussen elkaar beïnvloeden. Maar tegelijkertijd drong het tot me door dat die wetmatigheden ons lang niet alles vertellen – mijn eigen kinderen, en ook mijn eigen zusje, maakten dat voortdurend duidelijk.

Naast de wetenschap begon ik daarom steeds beter te kijken naar mijn eigen gezin – en naar wat het betekent dat dit nu uit vier leden bestaat. Wie twee kinderen heeft, leerde ik, moet soms moeite doen om die twee kinderen los van elkaar te zien, want vergelijken zit de mens in het bloed.

Het boek is ontstaan uit het grote verlangen om het tweede kind én de tweede keer beter te begrijpen

Bijna verdwaalde ik in de literatuur over het geboortevolgorde-effect: de theorie dat de eerste en de tweede op hun eigen manier worden gevormd door hun positie in het gezin. Tegen de tijd dat ik de weg weer had gevonden, wist ik hoe volkswijsheden werkelijkheid kunnen worden.

Terwijl ik sociologische en economische artikelen bestudeerde over hoeveel tijd twee kinderen hun ouders kosten, merkte ik dat die kinderen nog iets heel anders doen met de tijd: ze vervormen de manier waarop we als ouders de tijd beleven, en dat is minstens zo ingrijpend.

Lezend over demografische ontwikkelingen, en in gesprekken met de ouders om mij heen, kreeg ik door hoe sterk de komst van een kind is verbonden met factoren buiten je gezin. Met culturele normen, bijvoorbeeld, en economische omstandigheden en institutionele voorzieningen. En zelfs met het klimaat. Gaandeweg begon ik te begrijpen dat onze verwachtingen van de tweede niet alleen een basis hebben in het verleden, maar ook een stempel drukken op het heden – en op de toekomst.

De tweede is de weerslag van een zoektocht die zich deels in de wetenschappelijke literatuur afspeelde en deels in mijn eigen huis. Het boek is ontstaan door iets met de natuur, nieuwsgierigheid, en bovenal verlangen: het grote verlangen om het tweede kind én de tweede keer beter te begrijpen.

Over het zijn en krijgen van een tweede kind

Tot zover deze inleiding uit De tweede – Over het zijn en krijgen van een tweede kind.

Als ik tijdens het schrijven van De tweede iets heb begrepen, dan is het wel dat de betekenis van het tweede kind en de tweede keer voor iedereen anders uitvalt – omdat ze samenhangt met je persoonlijke ervaringen, verwachtingen en associaties.

Tegelijkertijd lijkt een aantal aspecten behoorlijk universeel – ik ben nog geen ouder tegengekomen die de tweede keer precies hetzelfde vond als de eerste keer, bijvoorbeeld, en ook de neiging tot vergelijken – van onszelf met onze broer en zussen, of van onze kinderen met elkaar – lijkt alomtegenwoordig.

Zowel de verschillen als de overeenkomsten in verwachting en beleving zijn veelzeggend en, wat mij betreft, mateloos interessant. De tweede verschijnt over twee weken, maar ik ben nu al benieuwd: welke associaties hebben jullie met ‘de tweede’ – als begrip en als fenomeen?

De tweede – Over het zijn en krijgen van een tweede kind Hoe is het om een kind te krijgen wanneer je er al een hebt? Wat betekent het om de tweede te zijn in een wereld die draait om de primeur? In het boek ‘De tweede’ neemt Lynn Berger je mee in haar fascinerende zoektocht om het tweede kind en de tweede keer beter te begrijpen.
Lees hier meer over ‘De tweede’

Meer lezen?

Help, mijn dochter draagt prinsessenjurken Vol ideeën over gelijkwaardigheid en emancipatie begin ik aan de opvoeding. Dan transformeert mijn dochter alsnog tot een ontplofte suikerspin. Wat de ‘prinsessenfase’ vertelt over kinderen – en over hun ouders. Lees mijn essay over de prinsessenfase hier terug Een kind opvoeden kost 13 miljoen calorieën. Zo heeft de mens leren samenwerken én samenleven Weinig wezens zijn zo hulpeloos en afhankelijk als baby’s. Sta er te lang bij stil, en de verantwoordelijkheid die dat met zich meebrengt is overweldigend. Maar zonder die afhankelijke babytijd was de mens nooit geworden wie hij nu is. Lees mijn verhaal over de afhankelijkheid tussen ouders en kinderen hier terug.