Wie zich zorgen maakt over diversiteit in de literatuur, moet niet over gender beginnen, maar over geld

Arjen van Veelen
Correspondent Natuur

Een poos geleden zat ik op de wc van een vijfsterrenhotel in Amsterdam. Het was de avond dat bekend zou worden wie de Libris Literatuurprijs zou winnen, mei vorig jaar. Er waren camera’s, kroonluchters, rode lopers; er waren hotemetoten in smoking. Ik was met mijn debuutroman een van de kanshebbers. O, wat was ik nerveus.

Het toilet van mijn hotelkamer had marmeren wanden met een wc-rolhouder van zilver. Een velletje van de nog onaangebroken rol was met liefde tot een mooi puntje gevouwen. Het papier zelf voelde als zijde. Ik maakte een foto, want dit was de mooiste rol wc-papier die ik in mijn leven had gezien. Dit kon niemand meer van me afnemen.

De volgende ochtend was er een vijfsterrenontbijt met roerei en kaviaar – en een kater, want ik had niet gewonnen. Gelukkig volgden er al gauw nieuwe nominaties, mijn roman mocht ook een paar keer op tv. Ik was dankbaar en opgelucht, dit had ik vooraf allemaal niet durven dromen.

En toch dacht ik afgelopen tijd vaak terug aan die rol wc-papier in het Amstel Hotel. Die rol staat voor het schrijversleven: waarin korte flitsen van keizerlijke luxe de uitzondering zijn in een karig bestaan. Romans schrijven is hard werken voor weinig.

Te weinig, in feite, om van te leven.

Daarom overwoog ik een poosje geleden om te stoppen met literatuur. Ik had nog meer dan genoeg inspiratie en ook bepaald geen gebrek aan erkenning. Nee, dit was een vrij nuchtere overweging: ik had een tweede kind op komst en ik kon niet meer pinnen. Noem het een realitycheck.

Als ik echt zo graag schrijver wilde zijn, dan moest mijn boek gewoon héél goed worden

Het vaderschap was tijdens het schrijven steeds een grote motivatie geweest. Veel effectiever dan het dwaallicht van de roem. Want het maakte mijn taak helder: als ik echt zo graag schrijver wilde zijn, dan moest mijn boek gewoon héél goed worden, zo goed, dat ik er luiers van zou kunnen kopen. En voldoende wc-papier.

En alles liep volgens plan. Er was een droomdebuut bij een uitstekende uitgever. Maar toen de confetti was uitgedwarreld, vielen de schellen van m’n ogen. Ik had een paar duizend boeken verkocht. Dat bracht me op een dagloon dat lager lag dan dat van een 15-jarige vakkenvuller bij Albert Heijn. Ongeveer veertig euro netto.

En daar zou ik dan nog de kinderopvang af moeten halen. En mijn pensioensopbouw. En liefst ook een vorm van arbeidsongeschiktheidsverzekering. En de afschrijving van de laptop. En het wc-papier.

Schrijven is een ontzettend dure baan. Je moet letterlijk bijleggen om het te kunnen doen: om overdag te schrijven, moeten de kinderen naar de opvang. Dat kost al gauw vijftig euro per dag. Intussen zijn er twee jaar geen inkomsten.

Maar wat als je een echte klapper maakt?

Oké, jaja, genoeg geklaagd – dit wist je toch allemaal al vóór je die roman schreef? Je mikt toch op de eeuwigheid, niet op euro’s? En ja, eerlijk gezegd mikte ik met dit boek ook niet op de kassa van de massa. Maar toen ik vorig jaar eens zat te berekenen hoe het nu verder moest, schrok ik: want ik las dat tegenwoordig zelfs bestsellerauteurs niet of nauwelijks kunnen leven van hun boekopbrengsten.

Dat schreef recent. In het stuk bekent de bejubelde succesauteur Frank Westerman dat hij geen pensioen opbouwt. En Pieter Waterdrinker (56), die ongeveer twintig weken in de bestsellerlijsten stond met zijn roman Tsjaikovskistraat 40, vertelt dat hij als schrijver ‘300 à 400 euro per maand’ verdient.

Dat zijn de inkomsten van een krantenwijk.

De afgelopen tien jaar is er iets wezenlijks verschoven. In Nederland is de boekenmarkt met een Er is concurrentie van Netflix, Amazon en van gratis online boeken. Dit speelt over de hele wereld. In de VS spreken auteurs al van een

Schrijven deed je nooit om rijk te worden, maar je hebt wel geld nodig om het te kunnen doen

Dat romantische beeld van het berooide genie is een schadelijk en gedateerd cliché. Zeker, in de negentiende eeuw zaten er vast een paar dichters op een lekkend zolderkamertje in Parijs meesterwerken te componeren. Maar negentiende-eeuwse omstandigheden lijken me een lage norm om te hanteren. We stellen inmiddels ook hogere eisen aan de omstandigheden in fabrieken.

Arme schrijvers zijn bovendien niet ‘van alle tijden’, want er was een periode, vrij kort geleden nog, dat iemand die een goed boek schreef daar best redelijk van kon leven. Tussen ongeveer de jaren zestig en eind jaren negentig: toen kreeg je betaald voor je werk, zoals een leraar of een bakker.

Slechts 0,7 procent van de schrijvers houdt tegenwoordig een bestaansminimum over van de opbrengsten van hun boeken, las ik afgelopen jaar in Er schijnen maar zeventig schrijvers te zijn die nét kunnen leven van de literatuur. Daarmee is dit beroep zeldzamer en fragieler dan palingvissers of rietsnijders.

Schrijvers krijgen uitbetaald in roem

Dat schrijvers niet staken is deels omdat ze uitbetaald krijgen in roem, in cultureel kapitaal en in kaartjes voor het boekenbal. Maar met gejuich in kranten en met cultureel kapitaal koop je bij het Kruidvat geen luiers voor je kind.

Schrijver Jeroen van Bergeijk kwam in 2017 met een boek over Hij bracht allerlei misstanden aan het licht: die chauffeurs leiden een onzeker bestaan met veel nachtwerk, waarbij ze voortdurend afhankelijk zijn van de sterrenrecensies… Hij had evengoed undercover kunnen gaan bij zichzelf, want dit is ook een passende beschrijving van het schrijversleven.

Veel lezers beseffen dit niet, omdat ze op tv alleen de glans van de literaire wereld zien. En er is altijd die enkele uitzondering die de regel bevestigt: de Buwalda, bijvoorbeeld. Maar zelfs zulke knallers zijn niet langer automatisch spekkoper.

De glamour heeft zich nog niet aangepast aan de nieuwe realiteit.

En kom liever niet met romantische onzin zoals dat je schrijft vanwege een ‘heilig moeten’ waar lijden gewoon bij hoort. Geen enkele echte schrijver is intrinsiek geïnteresseerd in geld, maar je moet wel een laptop kunnen kopen.

Geen enkele echte schrijver is intrinsiek geïnteresseerd in geld, maar je moet wel een laptop kunnen kopen

Schrijven dreigt letterlijk een te dure hobby te worden. Dan nog kun je zeggen: ‘Prima toch? Die financiële drempel filtert mooi alle wannabe’s eruit, zo houd je alleen over wie écht wil en wie écht talent heeft.’

Maar je filtert niet op talent; wel op vangnet en afkomst. Wie geboren is met de mazzel van de gouden paplepel durft makkelijker de gok te wagen die het schrijven van een roman is: twee jaar gratis werken, met een kans van één op honderd dat je er iets aan verdient.

Schrijven wordt dan een soort Formule 1-race: alleen kinderen uit betere milieus kunnen meedingen.

Dit effect is des te groter sinds de politiek naar rechts verschoof en niet meer zo in volksverheffing gelooft. Vroeger kon je als aspirant-schrijver bijvoorbeeld profiteren van een gul netwerk aan bibliotheken, uitstekende beurzenprogramma’s en een riante studiefinanciering. Op al die voorzieningen is inmiddels gretig beknibbeld.

Neem alleen al het volgen van een letterenstudie: studeren is enkele tienduizenden euro’s duurder geworden dan vroeger.

Stel je de jonge aspirant-schrijver voor die – zoals veel schrijvers van de generaties voor haar – Nederlands wil gaan studeren in Amsterdam. De kosten zijn de afgelopen twintig jaar geëxplodeerd. Eind jaren tachtig kreeg je omgerekend nog 34.000 euro van de staat. Momenteel krijg je niks, behalve de optie op een lening, ofwel een studieschuld. Intussen verdubbelde het collegegeld en stegen de kamerprijzen.

Wist je dat in Amsterdam de gemiddelde maandhuur voor een studentenkamer al is? Dat is omgerekend 1.250 gulden. Dat treft vooral studenten zonder ouders met portemonnee onevenredig hard. (En ja, de wereld is groter dan Amsterdam, maar elders stijgen de prijzen evengoed).

De toegang tot het land der letteren is verslechterd

De toegang tot het land der letteren is dus aantoonbaar verslechterd. Dit treft zowel mannen als vrouwen, zowel witte als zwarte mensen. Maar het treft mensen uit de lagere sociale milieus het zwaarst, terwijl literatuur juist voor die groep een ontsnapping bood.

Deze afnemende toegankelijkheid van de literatuur is een van de prangendste kwesties van dit moment. Wat de vraag opwerpt waarom je er weinig over hoort.

Het klinkt zo platvloers om over geld te beginnen bij zoiets heiligs als schrijven

Of nou ja, dat zwijgen is wel verklaarbaar. Je wilt de mythe niet verpesten. Het klinkt zo platvloers om over geld te beginnen bij zoiets heiligs als schrijven. En er is altijd de schaamte, vanuit de misvatting dat wie niet kan leven van de pen, kennelijk niet goed genoeg is (alsof de markt een rechtvaardige rechter is).

Ik zou er ook niet over zijn begonnen, als ik afgelopen jaar geen bestseller had geschreven: nu kan ik dit opschrijven zonder een van frustratie scheefgetrokken mond.

En dan nog neem ik het risico dat ik overkom als ondankbare etter. Want ik heb nog mazzel gehad. Maar dit gaat gelukkig niet over mij, maar over schrijvers van de toekomst: voor nieuwe generaties dreigt literatuur een elitehotel te worden met een gegoede afkomst als toegangskaart.

Boos worden over bijzaken kunnen ze wel, die schrijvers

Het gekke is dat veel schrijvers wel boos kunnen worden over bijzaken. Zoals identiteitspolitiek.

Vorig jaar nog, bijvoorbeeld, toen het Boekenweekthema van dit jaar bekend werd. Dat luidt: ‘De moeder de vrouw’.

Er volgde toen een protest van bijna driehonderd schrijvers. Ze waren ontstemd dat een man, namelijk Murat Isik, gevraagd was om over dit vrouwenthema te schrijven. In in NRC ageerden ze tegen ‘de feitelijke genderongelijkheid in het literaire veld’. En bepleitten ze ‘grote diversiteit aan literatuur’.

Zodra je het woordje ‘diversiteit’ hoort, moeten er altijd alarmbellen gaan rinkelen. Negen op de tien keer wordt diversiteit juist heel smal geïnterpreteerd. Bijvoorbeeld: de verhouding mannetjes en vrouwtjes.

Na die brief beloofde het CPNB, de organisator van de Boekenweek, om voortaan het Boekenweekgeschenk te laten schrijven door vrouwen en mannen.

Zelden worden zulke percentages bijgehouden over schrijvers die al dan niet in een academisch of bovenmodaal milieu geboren worden. Terwijl dat toch een veel relevantere parameter is.

Klasse kun je moeilijker tellen, je ziet het niet direct aan iemands lijf, maar dat is geen excuus. Vermoedelijk ontbreekt gewoon de antenne: de literatuur lijdt aan klasseblindheid.

Hoe kun je tegen Isik zijn als je zegt te dromen van diverse literatuur?

Hoe kun je anders tégen een Boekenweekauteur als Murat Isik zijn, als je zegt te dromen van diverse literatuur? Hij is nu juist van die steeds zeldzamer wordende soort schrijvers: namelijk zij die vanuit een arm milieu opklommen naar de top. Jan Siebelink, schrijver van het Boekenweekgeschenk, trouwens ook.

Met vrouwen gaat het al een poos beter, althans, het is maar net welke data je erbij pakt. De belangrijkste debutantenprijs, de Anton Wachterprijs, is de afgelopen tien jaar slechts één keer door een man gewonnen. Ook de andere grote debutantenprijs, die van ANV, ging de laatste tien jaar vooral naar vrouwen. Of neem de tien bestverkochte boeken van deze week: liefst acht zijn geschreven door vrouwen.

Maar als we dan toch gaan tellen en turven, laten we voortaan op andere zaken letten. Bijvoorbeeld op geld. Daar is iederéén mee gebaat.

Laten we oog hebben voor het feit, bijvoorbeeld, dat van de honderden schrijvers die vanavond dansen op het Boekenbal, slechts een handjevol voldoende verdient om er hun dagelijks wc-papier van te kunnen kopen.

De bekende cameraploegen zullen vanavond traditiegetrouw ongetwijfeld weer geinige vragen stellen over het Boekenweekthema De moeder de vrouw; schrijvers zullen vast antwoorden met gevatte kwinkslagen.

Maar wie zich echt druk maakt over diversiteit in de letteren, moet niet over gender beginnen, maar over geld.

Lees meer: