De onvolprezen helden uit de geschiedenis: moeders
Vrouwen doen meer betaald werk dan ooit, en werkende moeders zijn druk, druk, druk. Maar bedenk je de volgende keer dat je je schuldig voelt omdat je tijd tekortkomt: werk en kind waren altijd al een bijna onmogelijke combinatie. Toch krijgen vrouwen het al eeuwenlang voor elkaar.
Als pasgeborene maakte mijn zoon een hoop herrie in zijn slaap. Dat hield ons wakker, ook wanneer het niet nodig was, dus toen hij een paar weken oud was verhuisden we zijn wieg naar mijn werkkamertje. Mijn boekenkasten werden zijn behang, mijn bureau deed dienst als commode en de rest van de ruimte werd in beslag genomen door een rek waaraan permanent was te drogen hing.
In die nieuwe verdeling van oppervlaktes en functies zag ik een metafoor voor de onverenigbaarheid van het moederschap en het nadenken, van zorgen en werken. De wieg in mijn werkkamer deed me vermoeden dat het een wel ten koste moest gaan van het ander, dat kind en carrière elk meer ruimte vereisten dan ik beschikbaar had.
Dat heb ik sindsdien wel vaker gedacht. Bijvoorbeeld toen ik mijn zoon, een hompje van vijf maanden oud, naar de crèche bracht om weer te gaan werken, en ik er heilig van overtuigd was dat deze scheiding te vroeg kwam.
Of toen ik me tijdens datzelfde werken een paar keer per dag terugtrok met een lawaaierige kolfmachine, en vervolgens flesjes moedermelk tussen de bakken hummus en de pakken appelsap in de redactiekoelkast propte.
Twee domeinen – werk en moederschap – waarvan ik meende dat ze naast elkaar konden bestaan, leken te botsen, elkaar in de weg te zitten. De sensatie die op dat soort momenten overheerste, was schuldgevoel. Ik voelde me schuldig naar mijn kinderen én naar mijn werk. En misschien ook wel naar mijn jongere zelf, een jonger zelf dat dacht dat het heus wel allemaal tegelijk kon.
Vrouwen onderschatten de kosten van het moederschap
Daarin sta ik niet alleen. Vier economen die afgelopen zomer het effect van kinderen op moeders onder de loep namen, zagen dat de meerderheid van de vrouwen zonder kinderen denkt dat kinderen en carrière prima samengaan.
Vraag je het die vrouwen nog eens nadat ze kinderen hebben gekregen, dan zijn ze ineens een stuk minder optimistisch. Vrouwen, zo constateerden de economen droogjes, ‘onderschatten’ de ‘kosten’ van het moederschap.
Die ‘kosten’ verklaren volgens de auteurs het feit dat vrouwen – in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, waar deze studie plaatsvond – nog altijd minder buiten de deur werken dan mannen. Dit ondanks het feit dat vrouwen de afgelopen decennia wel steeds meer hebben ‘geïnvesteerd in hun menselijk kapitaal’ (lees: steeds hoger opgeleid werden).
(Ook in Nederland werken vrouwen gemiddeld tien uur minder in de week dan mannen,* en doen veel moeders na de geboorte van hun kind een extra stapje terug, in tegenstelling tot vaders. Thuis zijn de rollen omgekeerd: vaders besteden minder tijd aan de kinderzorg dan moeders dat doen.)
Dat is interessant genoeg, maar voor nu wil ik even stilstaan bij waar de ‘kosten van het moederschap’ volgens deze onderzoekers uit bestaan. Die zijn namelijk niet alleen opgebouwd uit de tijd die het kost om kinderen op te voeden of het fikse bedrag dat je per maand kwijt bent aan kinderopvang.
Tot de kosten die vrouwen kennelijk onderschatten behoort ook: het ‘schuldgevoel omdat ze (echt of in hun eigen beleving) tekortschieten als werknemer of als moeder’.
Tijdgebrek is van alle tijden
Het is verleidelijk te denken dat dit euvel vooral kenmerkend is voor moeders van deze tijd. Omdat wij nu op grote schaal proberen het tweeverdienersmodel-met-kinderen in de praktijk te brengen, en dan ook nog eens in een maatschappij waarin de eisen aan zowel het ouderschap als het werknemerschap hoger lijken dan ooit. Moederen in de prestatiemaatschappij: een recept voor ellende, dat idee.
Maar wie achterom kijkt moet concluderen dat er aan de poging werk en zorg te combineren weinig nieuws is – en aan de constatering dat die poging zelden helemaal bevredigend uitpakt, al evenmin.
In haar onlangs verschenen geschiedenis van het moederschap, het fenomenale Mother Is a Verb, windt de Britse historicus Sarah Knott er geen doekjes om: ‘Op het moment dat mensen kinderen krijgen, zijn de meesten van hen, in de meeste plaatsen en tijden, aan het werk’, schrijft zij. Waar in de geschiedenis je ook kijkt, de taken van het moederschap worden vrijwel altijd ‘undertaken, juggled, squeezed, enjoyed, in and around everything else’.
Zo voert Knott een zeventiende-eeuwse Native American vrouw op die leer aan het looien is en tegelijkertijd haar baby, ferm ingesnoerd in een premoderne draagzak, vermaakt.
Ze beschrijft de kleine Engelse plattelandsgemeenschappen uit diezelfde eeuw, waar het ‘voeden, verschonen en inbakeren van een kind’ wordt gecombineerd met ‘het bereiden van voedsel, het verzorgen van het haardvuur, of met spinnen, of het koken van water, of brouwen en destilleren’.
Toen vanaf het eind van de negentiende eeuw ‘werk’ en ‘huis’ meer gescheiden werelden werden, namen veel moeders hun baby’s mee naar hun werk – Knott beschrijft een kartonnen doos die, bij wijze van draagbaar wiegje, van een negentiende-eeuws fabrieksplafond naar beneden bungelt. Of ze brachten hun kinderen onder bij familieleden of nanny’s – en later bij meer geïnstitutionaliseerde vormen van kinderopvang, de voorlopers van de hedendaagse crèche of buitenschoolse opvang.
Wat al die voorbeelden laten zien is dat het moederen altijd een kwestie van getting on with it is geweest, van zoeken naar manieren om het een het ander niet volledig uit te laten sluiten, van passen en meten.
De vrouwen die, in de New Yorkse sloppenwijken van begin twintigste eeuw, de kost verdienden door aan huis papieren bloemen te vouwen, deden dat geregeld met een baby aan de borst: ‘oudere baby’s konden zichzelf overeind houden, zodat moeder beide handen vrij had’ om te werken, observeert Knott.
Een Chinese moeder die vijftig jaar later in diezelfde stad naaiklussen aan huis aannam, herinnerde zich hoe haar dochter, toen die eenmaal leerde kruipen, bijna haar vingers verloor in het rap ronddraaiende wiel van de naaimachine.
Of neem de Amerikaanse dichter en schrijver Adrienne Rich die, over haar prille moederschap in de jaren zestig van de vorige eeuw, opmerkte dat ze zich vooral ‘schuldig’ voelde: ‘Ik voelde me schuldig tegenover de mensen die me het meest dierbaar waren, en tegenover mijn eigen wezen.’*
Dat ‘eigen wezen’ wilde eigenlijk schrijven, maar vond daar de tijd en rust niet voor, ‘vanwege de discontinuïteit van het vrouwelijk bestaan, waarin alle aandacht uitgaat naar kleine taken, klusjes en boodschappen, werk dat door anderen voortdurend ongedaan wordt gemaakt, de niet-aflatende behoeftes van kinderen’.
(Onderbroken worden door kleine kinderen, schrijft Knott, is een andere constante in de geschiedenis van het moederschap. En daarmee ook: het gevoel van verscheuring en versnippering, van botsende belangen.)
Zelfs de gelukkige huisvrouw van de jaren vijftig – in sommige opzichten de ideale, beschikbare moeder waar veel werkende moeders van nu hun eigen moederschap tegen afzetten – combineerde de zorg voor haar kinderen met stofzuigen, wassen, koken en andere vormen van arbeid. Het was altijd én én, slechts zelden óf óf.
Zo zijn alle moeders met elkaar verbonden
Op mij kwam Mother Is a Verb over als een terechtwijzing en een geruststelling ineen.
Een terechtwijzing, want ik ben heus niet de eerste of de enige voor wie het combineren van werk en zorg soms een hele toer lijkt; sterker, het is een van de weinige sensaties die universeel zijn in die verder zo diverse geschiedenis van het moederen.
(En wat mij betreft valt het naar de crèche brengen van een vijf maanden oude baby ook nog eens te verkiezen boven het meenemen van diezelfde baby naar een graanveld of een naaiatelier, om maar iets te noemen.)
Als die wiegjes in fabriekshallen en die baby’s naast naaimachines iets laten zien, dan is het dat de spanning tussen wieg en werkkamer voor vrijwel iedereen opgaat. Dat stelt gerust, want als het idee dat het allemaal net niet past inherent is aan het moederschap, dan is mijn eigen schuldgevoel geen indicatie van persoonlijk falen. We’re all in this together.
En daarin zit ’m zelfs een troost. Natuurlijk, dat iets altijd zo is geweest, wil niet zeggen dat het ook zo moet blijven – vaderschapsverlof, flexibeler arbeidsvoorwaarden en gelijke beloning voor man en vrouw zouden een goed begin zijn.
Maar tot die tijd geeft die wetenschap me het gevoel verbonden te zijn met alle moeders die mij voorgingen. En met alle moeders – en in toenemende mate: alle vaders – die nu, net als ik proberen het te laten werken.