Nederlandse kledingbedrijven beloofden eerlijker en schoner te gaan werken. Wat komt daarvan terecht?
In 2016 beloofden ruim vijftig Nederlandse kledingbedrijven om misstanden in hun kledingketen op te sporen en aan te pakken. Afgelopen maandag kwam de tweede jaarrapportage naar buiten en bleek: er verandert maar weinig in de kledingsector. In deze update praat ik je bij.
Het is 4 juli 2016. In een kleine zaal in Nieuwspoort in Den Haag komen tientallen vertegenwoordigers van kledingbedrijven, ministers en medewerkers van maatschappelijke organisaties bijeen. De sfeer is uitgelaten, er wordt gesproken van ‘een historisch moment’.
‘Dankzij dit convenant zullen de arbeidsomstandigheden in textiellanden verbeteren en kunnen Nederlandse consumenten in heel veel winkels terecht voor ‘schone’ kleding’, jubelt Lilianne Ploumen, op dat moment minister van Ontwikkelingssamenwerking en Handel.
Haar enthousiasme is verklaarbaar: al sinds de ramp in Rana Plaza in Bangladesh in 2013 roept Ploumen de Nederlandse textielindustrie nadrukkelijk op om initiatief te nemen en misstanden in de keten aan te pakken.
In 2016 zetten 55 kleding- en textielbedrijven daarom hun handtekening onder het Nederlandse convenant Duurzame Kleding en Textiel en beloven daarmee de komende vijf jaar, samen met maatschappelijke organisaties en de overheid, te werken aan verbeteringen in de sector.
Ze spreken af dat bedrijven hun toeleveringsketen in kaart brengen en die informatie delen met het secretariaat. Ook zeggen de bedrijven toe dat ze jaarlijks de mogelijke risico’s binnen hun toeleveringsketen (denk aan zaken als kinderarbeid, lage lonen en repressie tegen vakbonden) inventariseren en in een plan van aanpak uitleggen wat ze er aan willen doen.
En hoe is het nu?
Inmiddels zijn we twee jaar verder en blijkt het volgende:
- Het aantal aan het convenant deelnemende bedrijven is gegroeid van 55 bij de start in 2016 naar 69 nu. Samen zijn de bedrijven goed voor zo’n 48 procent van de markt.
- Steeds meer bedrijven geven inzicht in hun keten.
- Op basis van de documenten, waaronder de plannen van aanpak, die vorig jaar door de bedrijven zijn ingediend, blijkt dat slechts 8 procent voldoet aan de afspraken, 78 procent van de bedrijven ‘goed op weg is’ en de overige 14 procent achterblijft.
En de kledingarbeiders zelf, wat merken die van de gemaakte afspraken?
Dat is duidelijk: bedroevend weinig.
Twee jaar na de ondertekening blijft het convenant bij een aantal globale afspraken op papier en verandert er in de praktijk maar weinig. En dat verbaast me niets.
Twee belangrijke partijen willen al niet meedoen
In de maanden voor de officiële ondertekening van het convenant in 2016, volgde ik de totstandkoming ervan op de voet. Twee belangrijke partijen, SOMO en Schone Kleren Campagne (SKC), die lange tijd met de bedrijven om de onderhandeltafel hadden gezeten, weigerden uiteindelijk het convenant te ondertekenen.
Hun bezwaren: het gebrek aan concrete doelen en het ontbreken van controle in de praktijk. Zo wilde SKC dat kledingarbeiders binnen vijf jaar een leefbaar loon betaald zouden krijgen, maar dat werd geweigerd door de kledingbranche.*
Ook vonden beide partijen het convenant niet ambitieus genoeg, en waren ze er niet van overtuigd dat de afspraken daadwerkelijk zouden leiden tot structurele verbeteringen in de kledingindustrie.
En inderdaad: als je de convenanttekst doorleest, valt op dat duidelijke doelen ontbreken en dat de naleving vooral op papier wordt gecontroleerd. Het secretariaat beoordeelt de plannen van aanpak van bedrijven vanuit Nederland, maar voert geen controles uit in de fabrieken zelf. Het opsporen van misstanden laat zij over aan ngo’s, die zelf vaak ook beperkte middelen hebben.
Nu kun je denken: geef die bedrijven eerst een kans, ze zijn pas net begonnen. In eerste instantie dacht ik er ook zo over.
Maar toen ik die ochtend van de ondertekening op 4 juli de krant erbij pakte, begon ik al aan dat standpunt te twijfelen. De Volkskrant kopte op de voorpagina: * ‘Kabinet presenteert lijst met eerlijke kledingmerken’. In het artikel stond dat voortaan ‘met een gerust hart gekocht kon worden bij merken zoals G Star, Sissy Boy, Vanilia en WE Fashion’. En dat ‘zelfs C&A, Coolcat en HEMA tegenwoordig duurzame textiel verkopen’.
Eén krabbeltje op papier, en plots was iedereen kwijtgescholden van alle ellende die zich al jaren in de kledingketen afspeelt. Werd dit zo’n typisch voorbeeld van mooie woorden, weinig daden?
Zes misstanden in meer dan 2.000 fabrieken? Dat is wel erg weinig
De eerste rapportage, die eind 2017 werd gepresenteerd,* bevestigde dat beeld. Het aantal deelnemende bedrijven was gestegen en ze hadden bijna allemaal een plan van aanpak ingeleverd, maar voor de rest was er weinig gebeurd.
Ja, er waren workshops en trainingen georganiseerd rondom leefbaar loon, vrijheid van vakvereniging en due diligence. En ja, er was ook een ‘duurzame materialen-gids’ gepresenteerd.
Ook meldde het rapport dat er zes klachten waren binnengekomen over mogelijke/feitelijke misstanden in fabrieken waar convenantspartijen produceren. In één geval was het gelukt om tot een oplossing te komen. Op de andere vijf gevallen gingen de auteurs van het rapport niet in omdat het ‘complexere problemen’ betrof.
Zes misstanden in één jaar tijd in meer dan 2.000 fabrieken? Het Bangladesh Veiligheidsakkoord, de instantie die sinds de ramp in Rana Plaza toeziet op de veiligheid van fabrieken in Bangladesh, constateerde in minder dan een jaar al ruim 100.000 problemen in een stuk minder fabrieken. En dan ging het hier alleen nog maar om fabrieksveiligheid, niet eens over al die andere risico’s als kinderarbeid, lage lonen of seksuele intimidatie, die wel onder het convenant vallen.
Ondertekenaars van het convenant bleken te lobbyen tégen wetten die misstanden juist moesten aanpakken
Wat ook niet hielp bij een positief beeld van het convenant was het uitlekken van interne mails van convenantsleden. Daaruit bleek onder meer dat brancheorganisaties VGT, Inretail en Detailhandel Nederland aan het lobbyen waren tegen een wetsvoorstel van het Europees Parlement om misstanden in de kledingsector aan te pakken – precies datgene waar ook het convenant over gaat.
Niet dat wetgeving een magische oplossing is voor alle misstanden in de industrie. Maar het is wel een manier om een gelijk speelveld te creëren. En het maakt wellicht een einde aan de wildgroei van (landelijke) vrijwillige initiatieven die de afgelopen jaren is ontstaan, die tot nu toe niet in staat zijn gebleken voor significante verbetering in de kleding- en textielindustrie te zorgen.
Toch is er hoop
Is er dan helemaal niks positiefs te zeggen over deze tweede jaarrapportage? Jawel. Er is één interessante ontwikkeling die hoopvol stemt. Zo zijn afgelopen jaar vijf meldingen gemaakt van (mogelijke) misstanden bij fabrieken van de aangesloten bedrijven.
Een gaat over kinderarbeid in een Indiase schoenenfabriek waar een convenantsbedrijf produceerde. Omdat het om één order ging, is er verder geen aandacht meer aan besteed, is te lezen. Een andere klacht gaat over het risico dat kleding in Chinese fabrieken door Noord-Koreaanse arbeiders wordt gemaakt, of dat de productie wordt uitbesteed aan Noord-Koreaanse fabrieken. Het betrokken bedrijf heeft vervolgens de samenwerking met de fabrieken stopgezet.*
Het is een goede eerste stap in de richting naar meer transparantie. Het textiel- en kledingconvenant zou wat dat betreft een voorbeeld kunnen nemen aan het Bangladesh Veiligheidsakkoord, dat al zijn inspectierapporten en vervolginspecties openbaar maakt.
Het convenant geeft daarentegen bijzonder weinig inzicht. Niet in zijn eigen werkwijze en ook niet in de stappen die (individuele) bedrijven zetten. Maar misschien komt daar binnenkort verandering in: het is de bedoeling dat bedrijven vanaf 2019 openbaar gaan maken wat de grootste risico’s zijn in hun keten, en wat ze daaraan doen.
Tijd voor een evaluatie van het convenant
Convenanten zoals dit waren hét instrument van Lilianne Ploumen om handel eerlijker te maken. En werken ze? Dat zal binnenkort officieel duidelijk worden. Alle convenanten worden halverwege hun looptijd geëvalueerd door een externe, onafhankelijke partij om te kijken hoe ze functioneren. Het kleding- en textielconvenant is als eerste aan de beurt.
Sigrid Kaag, die het ministersstokje van Lilianne Ploumen heeft overgenomen, reageerde vorig jaar* op de eerste rapportage dat ‘er nog veel moet gebeuren’ en dat ‘het kabinet verwacht dat bedrijven het komende jaar forse stappen maken in het proces van gepaste zorgvuldigheid.’
Op 28 februari 2018 schreef ze in een brief aan de Tweede Kamer* over de voortgang van het convenantenbeleid, dat op basis van de komende evaluatie moet worden bezien of en zo ja, welke dwingende maatregelen genomen moeten worden.