Twee random redenen om vanavond een roman te lezen
Gisteren sprak ik in een mooi oud zaaltje in Breda met Louise Fresco en Joost de Vries over de toekomst van de roman.
Nu zijn er weinig onderwerpen die tegelijk zo hol, pompeus en apocalyptisch kunnen uitpakken als de toekomst van de roman – helemaal op een avond dat de Notre-Dame nasmeult van een vuur zo symbolisch dat geen romanschrijver zich eraan zou branden.
Maar het werd gelukkig vooral een gemoedelijke avond, waarop we argumenten uitwisselden voor het lezen van fictie.
Een zo’n argument: romans zijn niet bruikbaar.
In de woorden van mijn geliefde Jeanette Winterson:
Het leven kan niet alleen draaien om bruikbaarheid – het moet ook om emotie gaan, om verbeelding, het moet gaan over de dingen als zodanig, zodat deze reis van ons zin heeft, betekenis heeft en niet slechts iets is waar we ons tobbend doorheen slepen, dag na week na maand – die druk die we zo vaak voelen…
Het lezen van boeken haalt je hand van de paniekknop. Het zorgt dat je ademhaling weer normaal wordt, het verleent je de toegang tot een ruimte die niet volledig in het teken staat van de eisen van anderen. Of van bruikbaarheid.
Nog een goeie: romans (als ze niet door algoritmes geschreven zijn) laten je begrijpen wat een individu is. Want, zoals Walter Benjamin het formuleerde: de kraamkamer van de roman is het individu in zijn eenzaamheid.
Zijn we dan vergeten wat een individu is? Leefden we niet juist in tijden van hyperindividualisme? En, zo vroeg een scherpe bezoeker in Breda terecht, was dit niet juist een tijd voor verbinding en gemeenschappelijkheid?
In een stuntelige poging haar te antwoorden, zocht ik naar een quote van Maxim Februari, die ik nooit helemaal begrepen heb, maar waar ik altijd aan terug blijf denken – iets over het individu en hoe we ons begrip daarvan zijn kwijtgeraakt.
Toen ik de precieze uitspraak net terugzocht, vond ik deze passage uit een van zijn columns in NRC Handelsblad, die het nog beter uitlegt:
Deze dagen betekent identiteit (…) niet langer een afzonderlijk zelfbesef, de klassieke identiteit van a is a, ik ben ik, ik ben wie ik ben. Identiteit is tot groepsidentiteit geworden: je bent je overeenkomsten met anderen. Je bent rechts met de rechtsen, of links met de linksen.
Dat raakt ook aan een stuk waarmee ik al weken worstel, over identiteitspolitiek, mentale kwetsbaarheid en wat we wel en niet van elkaar kunnen hebben in het politieke debat.
Zelfs nu het online staat, ben ik er nog niet over uit wat ik er precies van vind. Soms kom je nu eenmaal niet op dat punt.
Dan is het tijd om weer eens een roman te lezen, denk ik. Of er een te schrijven.
Tot snel!
PS: Troostmoment van de week was dat de makers van een van mijn favoriete podcasts, Invisibilia, bij hun laatste aflevering worstelden met dezelfde ambivalentie over identiteitspolitiek. Zeer het luisteren waard.