Beste,

Deze week bezocht ik een vriend in Brussel en moest even slikken. Het was een warme avond. Ik liep het Noordstation uit, een parkje in en belandde in een Calais-achtig vluchtelingenkamp. Overal om me heen jonge Afrikaanse mannen. Sommigen waren aan het voetballen, anderen lagen op stukken karton, iemand piste tegen een boom. Een kapper was iemand in het openbaar aan het knippen.

Ik banjerde in feite dwars door hun huis. Maar hun huis lag dan ook in een stadspark, het inmiddels op een steenworp afstand van hippe musea in de hoofdstad van Europa.

Eerder die dag schrok ik ook al een beetje. Ik had wat tijd te doden en maakte een rondje om het station Brussel-West. Ik zag rijen oostblokflats, hoge torens met benauwde balkons. Graffiti op de muren en vuilnis aan de voet. Woonhuizen met kapotte deuren die provisorisch gesloten waren met een kettingslot. Hier woonden veel Noord-Afrikaanse migranten.

Later die avond zat ik op een terrasje in het centrum. Tot twee keer toe werd ons gesprek onderbroken door bedelaars. Op de terugweg wandelden we door winkelstraten langs Romagezinnen die sliepen op karton, in het zicht van Manneken Pis. Er waren baby’s bij.

De volgende ochtend liep ik terug naar het station via het IJzerplein, waar migranten stonden te wachten op werk. Elke ochtend stonden ze hier, begreep ik. Hopend op een klusje. Kleine kans dat ze mimimumloon kregen. Dit leken eerder middeleeuwse dagloners.

Wat ik wil zeggen, is dat ik schrok van Brussel. Van hoeveel verschoppelingen je in de stad ziet. Ik las later dat er vorig jaar op straat stierven. Maar ook: je gaat je met zulke beelden gemakkelijker afvragen of open grenzen wel zo’n goed idee zijn. En hoeveel van de migranten niet een valse droom najagen.

De mensen die we normaal uit zicht houden zijn hier vol in beeld

Dit is slechts een zéér oppervlakkige indruk: ik was nauwelijks 24 uur in de stad. Maar ik ben de laatse jaren eerste indrukken gaan waarderen. Hoe langer je op een plek verblijft, hoe meer je went, hoe meer je leert negeren – en hoe minder je ziet.

Toen ik naar St. Louis in de Verenigde Staten verhuisde, moest ik bijvoorbeeld meteen aan Zuid-Afrika denken. Dat bleek later helemaal niet zo’n slechte vergelijking. In Brussel moest ik dan weer aan St. Louis denken: ook soms een harde, vieze chaotische stad. En bij het Noordstation dacht ik aan het Rotterdam van een paar decennia geleden, toen je ook tussen de verschoppelingen en verslaafden belandde als je het station uit liep. De mensen die we normaal uit zicht houden, zijn hier – bam – in beeld.

Meer nog dan Rotterdam is Brussel een migrantenstad. Liefst zes van de tien inwoners werden buiten België geboren, zag ik later in deze over smeltkroes c.q. segregatiestad Brussel. Duizelingwekkend.

Maar Brussel deed me vooral sterk denken aan een boek: This is London, van de Britse journalist-schrijver Ben Judah. Ook in dat boek gaat het over gezinnen die op straat leven, dagloners die bedelen om werk, straatprostitutie, wanhopige illegalen. En over een chaotische overheid die nalaat om basale regels te handhaven.

In mijn vorige brief kondigde ik al mijn wandelinterview met Ben Judah aan. Dat kun je inmiddels lezen: ‘Is Rotterdam dan toch

Eén van de take home lessons is dat je zuinig moet zijn op regeltjes en vooral op de handhaving ervan. Klinkt niet echt sexy, misschien. Maar de echte helden van de stad vind je bij de arbeidsinspectie en gebouweninspectie.

Judah vond de wandeling trouwens zo inspirerend, dat hij zelf ook een column schreef over zijn eerste spontane indruk van Rotterdam. Die was behoorlijk positief. Het fascineerde hem dat deze stad zowel de bakermat is van moslimpartijen als van Pim Fortuyn en het Hollands populisme. Maar het is ook een stad waar je soms een glimp krijgt van hoe de migratiesamenleving goed kan uitpakken. Een gidsstad, een omgekeerd Brussel, zou je zeggen.

Waardoor hij het weer gek vond dat Rotterdam ‘in het Europa van onze verbeelding’ nog nauwelijks voorkomt. ‘Er spelen zich maar weinig films af en nog veel minder romans.’

is de titel van z’n column. En het is inderdaad wel hoog tijd dat er na Karakter van Ferdinand Bordewijk en De avonturen van Pietje Bell meer en modernere romans over deze stad verschijnen.

Naar mijn thuisstad kijken met de blik van een buitenstaander

Zelf bekeek ik Rotterdam ook een paar minuten lang met de naïeve maar eerlijke blik van een buitenstaander, namelijk toen ik na een dagje Brussel terugkwam in Rotterdam. Ik vond m’n stad opeens zo schoon, zo geordend, zo veilig. Hier geen zichtbare straatprostitutie of kamperende gezinnen; hier kon je straten oversteken zonder gevaar en ook ’s nachts voelde het veilig op straat.

De loftrompet dus? Nou, een voorzichtig getoeter dan maar. Rotterdam is inderdaad bepaald geen Brussel, gelukkig. Maar dat betekent ook dat je hier meer kunt verliezen. Als we niet oppassen, wordt Rotterdam ook een harde stad. Misschien zie je hier wel minder verschoppelingen in het straatbeeld omdat we ze uit zicht houden. Of gewoon buiten de stadspoorten zetten. Cosmetische oplossingen, zeg maar.

Laatst schreef ik over Rotterdammers die worden nu de huizenprijzen stijgen en sociale woningen gesloopt worden. Ik kreeg verschillende mails van mensen met vergelijkbare verhalen: ook hier kun je na een enkel stuurfoutje zo dakloos raken, leerde ik. Hoop ik binnenkort op terug te komen.

Kun je als burger wat doen tegen die enorm gestegen huizenprijzen? Of zijn we weerloze slachtoffers van internationale beleggerstrends?

Daarover sprak ik met Floor Milikowski, van het boek Van wie is de stad (dat ik een paar maanden terug al even kort noemde Steden moeten meer speelruimte en bouwgrond geven voor burgers die zelf willen bouwen, vindt ze, en Rotterdam mag wat dat betreft veel vooruitstrevender te werk gaan. Binnenkort meer.

Over die speelruimte gesproken: ik sprak ook met de oprichters van over hun zeer realistische droom: zelf als groepen burgers betaalbare woningen voor middenklassegezinnen bouwen. En dat zonder dat er een cent naar beleggers gaat. Een inspirerend verhaal – waarover ook gauw meer.

Dat was ’m voor deze week, de volgende nieuwsbrief komt pas over een paar weken. Voor de nieuwe lezers van m’n brief: in tussentijd kun je m’n omzwervingen volgen

Tot de volgende,

Arjen