Deze reporter toont de veelzijdigheid van Brussel: de stad die verloedert, maar ook verleidt
Met de vermaarde Belgische reporter Pascal Verbeken ging ik op pad door Brussel – broedplaats voor utopische vergezichten, maar ook een stad zonder identiteit. Die van iedereen is, maar ook van niemand – en daardoor verslonst. En toch ‘een jazzy gevoel’ geeft als je erdoor wandelt.
Vorige week was hij nog spoorloos. Maar nu is de vogelschijt van zijn hoofd gepoetst en staat de schedel van Robert Schuman weer te blinken in de zon aan de ingang van het Brusselse Jubelpark.
Het is op deze plek dat Pascal Verbeken wilde afspreken. Van de hand van de Belgische reporter, die in 2010 met Arm Wallonië de Brusseprijs voor het beste journalistieke boek won en over wiens Tranzyt Antwerpia ik in 2013 bewonderend schreef, is net Brutopia verschenen, een wervelend boek over Brussel als stad waar in de geschiedenis opmerkelijk veel utopieën zijn uitgebroed.
Een van die dromen van een betere samenleving die wortelschoot in de Belgische hoofdstad is de Europese Unie. ‘Na bijna zeventig jaar vrede en welvaart is de EU tot nader bericht het meest succesvolle politiek-utopische project van de twintigste eeuw’, schrijft Verbeken in Brutopia.
Zal zij dat ook van de eenentwintigste eeuw zijn? Zo blinken als de schedel van de founding father doet de Europese droom niet meer.
Ik denk dat niemand er geld durft op in te zetten dat de EU in de huidige vorm over twintig jaar nog bestaat
‘Het idealisme is verdampt, het onvoorwaardelijke geloof heeft een deuk gekregen’, zegt Verbeken bij de buste van Schuman. ‘Het zal al een wonder zijn als de EU overleeft. Het politieke centrum smelt overal weg ten voordele van vrijbuiterspartijen op de flanken. Er is een uitholling gaande van binnenuit, een vermolming van de natiestaten die de Europese constructie dragen.’
‘Ik denk dat niemand er geld durft op in te zetten dat de EU in de huidige vorm over twintig jaar nog bestaat’, vervolgt hij. ‘Hebben we dan nog een stelsel van sociale zekerheid dat iets voorstelt, of wordt het een Amerikaans minipakket? Als Europa steeds verder wordt opgejaagd in de globalisering, kunnen het nog spannende tijden worden.’
Schuman kon nog niet bevroeden dat de droom van grensoverschrijdende handel als weg naar vrede zijn glans zou verliezen, en voor sommigen in een nachtmerrie zou veranderen. Hij kijkt vooruit, richting de Europese wijk. Achter hem ligt een park dat laat zien hoe vergankelijk vooruitgangsdromen zijn.
Kolonie van Frankrijk en Duitsland
‘We staan hier op een historische plek die de patriottische viering van België verbeeldt’, zegt Verbeken. ‘De Wereldtentoonstelling van 1888 had plaats in dit park. Het kleine land wilde zich laten zien met een zelfbewustzijn dat het nu niet meer heeft.’
‘Het was toen in volle opbouw van zijn gouden tijd. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog was België de derde economie van de wereld. Een economie gebaseerd op kolen, staal en glas. Vandaag hebben we geen enkel groot merk meer en zijn we de facto een kolonie van Frankrijk en Duitsland. Het is nu ook allemaal een beetje treurig op deze plek. In de zalen van het Museum voor Kunst en Geschiedenis staan emmers vanwege lekkages. Een symbool voor de verslonzing en het afgenomen belang van België.’
We passeren het Congomonument, dat een citaat draagt van koning Leopold II uit 1906: ‘Ik heb het Congo Werk ondernomen in het belang der beschaving en voor het welzijn van België’. Een bord dat de wrede koloniale werkelijkheid* achter de plechtige woorden belicht, ontbreekt. Maar omverwerpen wil Verbeken dit monument niet. ‘Ik ben geneigd het een getuige van de tijd te laten zijn’, zegt hij. ‘Het is nooit een goed idee de geschiedenis te laten wissen. Maar ik erken dat ik makkelijk praten heb. Het is een geschiedenis die mij niet direct raakt.’
Met elke straathoek die je omslaat, word je in Brussel in een andere realiteit gekatapulteerd
Vanaf de heuvel van de vergane Belgische glorie dalen we af richting de wijk van de Europese spiegelpaleizen. ‘Met elke straathoek die je omslaat, word je in Brussel in een andere realiteit gekatapulteerd’, observeert Verbeken wanneer we de gebouwen van de Europese instellingen passeren.
‘Hier zie je de tweederangs, postmoderne hoogbouw van de Europese wijk’, wijst hij. ‘Daar beneden ligt de Squares* uit de hoogtijdagen van de Brusselse burgerij eind negentiende eeuw. Tweehonderd meter verder begint de onderwereld van de wijk Sint-Joost.* In die snelkookpan leven dertigduizend mensen op één vierkante kilometer. Schep daar wellicht nog vijfduizend illegalen bovenop: niemand weet precies hoeveel. Het is echt een doorgangswijk voor de allerarmsten. Een op de drie bewoners blijft hier niet langer dan een jaar. Het is een hyperdiverse, vloeibare wijk. Je kunt je afvragen of dat nog wel een samenleving is. Daar maak ik mij wel zorgen over.’
Waarom in Brussel zoveel mensen onder de radar kunnen blijven? ‘Dat is het gevolg van het typisch Brusselse laisser-faire. Mentaal past Brussel beter bij zuidelijke steden als Marseille en Napels dan bij Amsterdam. De stad is prettig geschift.’
Aanslagen niet verteerd
Maar zij is ook gewond. We passeren metrostation Maalbeek, waar een van de bloedige aanslagen plaatsvond die de stad trof op 22 maart 2016.* In de hal heeft Benoît Van Innis een olijfboom geschilderd. Ernaast staat een gedicht van Federico García Lorca.
Blauwe hemel. Gele akker. Blauwe berg. Gele akker. Over de verschroeide vlakte stapt een olijfboom. Een eenzame olijfboom.
‘Een mooi gedenkteken’, vindt Verbeken. ‘Wel van een Brusselse slordigheid dat de namen van de slachtoffers er met plakletters naast staan.’
‘Het mooiste memoriaal staat in het Zoniënwoud’, zegt hij. ‘In dat oerbos op onverstoorde grond, waar sinds de ijstijd niets meer is veranderd, is het alsof je in een kathedraal rondloopt. Daar heeft landschapsarchitect Bas Smets een cirkel van 32 jonge berken aangeplant, zoveel als er slachtoffers vielen. Vorige week zag ik daar nog een brief van de dochter van een slachtoffer liggen.’
In zijn boek tekent Verbeken een uitspraak van Smets op: ‘Het ontbreekt de stad aan een duidelijke identiteit. Dat is een probleem, maar ook een troef.’
Het ontbreekt de stad aan een duidelijke identiteit. Dat is een probleem én een troef
De troef is dat Brussel een stad is die mensen makkelijk accepteert, licht Verbeken toe. ‘Hij wordt niet geclaimd door een dominante etnische groep. De nieuwkomer hoort er direct bij. Maar de keerzijde is dat, aangezien niemand de stad opeist, je overal verslonzing ziet. Omdat de stad van iedereen is, is hij ook van niemand.’
Tekenend daarvoor vond Verbeken dat na de aanslagen de toenmalige burgemeester niet eens een troostende toespraak heeft gehouden. ‘Mensen zijn op eigen initiatief met kaarsjes en krijtjes naar het Beursplein getrokken. Maar van officiële zijde kwam er niets.’
De aanslagen heeft hij nog niet verteerd, bekent de schrijver. ‘Ze kwamen heel dichtbij. Mijn vrouw zat een kwartier eerder in dezelfde metrolijn. Een week later zat ik op de fotoacademie in een les met een politieagent die alle beelden van de aanslagen had gezien. Hij brak. De periode van rust en vreedzaam samenleven is voorbij. Misschien hebben we een grote stap richting "Israël" gezet. Paracommando’s lopen nog altijd door de winkelstraten en stations.’
De leegte in het hart van Europa
We zien de gewapende mannen even later paraderen voor het Europees Parlement. Op weg erheen passeren we een van de weinige straten met negentiende-eeuwse herenhuizen die aan de uitbreidingswoede van de EU zijn ontsnapt. ‘De Parijse wijk Marais in het klein, zo zag dit stuk Brussel eruit’, schrijft Verbeken. Maar hele straten werden tegelijk onteigend en gesloopt, om te wijken voor zielloze kantoorgebouwen.
Zoals ‘de trieste Trierstraat’. Verbeken wijst naar een foeilelijk pand. ‘Een staaltje niet tot rijpdom gekomen brutalisme. Overal hangen camera’s. Dit is de totaal bewaakte publieke ruimte. Deze straat is een centrale as in de wijk. Maar er is nooit over nagedacht, nooit een plan voor geweest. Het heeft de aanblik van een geestloze zakenwijk in al zijn postmoderne banaliteit.’
‘Die leegte is wel opvallend. Is dit het continent van Da Vinci en Bauhaus? De culturele onderbouw is in de EU veel te veel vergeten.’
De Trierstraat leidt naar het Luxemburgplein. In de cafés daar draaien lobbyisten, parlementariërs en hun medewerkers, die uit alle windstreken van Europa komen, tot in de nachtelijke uren om elkaar heen.
‘In The Road to Somewhere onderscheidt David Goodhart de somewheres en de anywheres’, vertelt Verbeken. ‘De mensen die van ergens komen en gehecht zijn aan hun dorp of hun wijk. En de kosmopolitische bovenlaag die zich overal thuisvoelt en minder geeft om identiteit. Op deze plek zitten de anywheres, de hardwerkende meritocraten die eerst een loodzwaar examen hebben moeten doen om hier binnen te geraken. Ze willen de EU op hun cv zetten. Met het idealisme van Schuman heeft dat minder te maken.’
Het is een kosmopolitische, maar tegelijkertijd zeer eenzijdig samengestelde groep. Hoogopgeleid en blank. ‘Dit is een witte bubbel in een hyperdiverse stad’, zegt Verbeken. In zijn boek schrijft hij dat slechts 1 procent van de mensen die in de Europese instellingen werkt niet wit is. ‘Alleen in de avonduren, als de schoonmakers komen, verkleurt het hier.’
De geest van de bijenkorf
Tijd om verder te trekken, naar het postnationale spiegelbeeld van de Europese wijk, Kuregem. ‘Hier komen mensen uit keuze, daar uit noodzaak’, zegt Verbeken terwijl we langs de koffiebars en restaurants voor de Europese bovenklasse naar de metro wandelen. ‘Het zijn allebei transitwijken. Hier worden carriėres opgebouwd en elders voortgezet. Kuregem is een wijk van aangespoelden. Ze zijn erheen gedreven, weggeduwd door de weinig florissante toekomstperspectieven in de thuislanden. Het is een superdiverse wijk met een grote sociale onderklasse.’
‘Een van de dingen die me verontrust, is de omvang van de illegale schaduwstaat. Mensen zonder papieren die overgeleverd zijn aan huisjesmelkers en marchands de sommeil, verhuurders van matrassen. In Kuregem wonen meer dan honderd nationaliteiten. Maar ik zou die diversiteit niet idealiseren vanachter een glas cava op een hip terras. Er zit een zwarte realiteit achter.’
Kuregem is een wijk van aangespoelden. Ze zijn erheen gedreven door de sombere toekomstperspectieven in de thuislanden
In de metro krijgt de wereld meteen weer kleur. We stappen uit bij het Zuidstation. ‘Dit is de scheiding tussen de officiële en de schaduwwereld’, zegt de reporter als we de stationshal uit zijn. Tegenover het Pullmanhotel, waar de Eurostar- en Thalys-toeristen overnachten en aan de voet van de Zuidertoren waar de Belgische pensioenen worden berekend, ligt een braakliggend terrein. ‘Dit is een compleet onsamenhangende openbare ruimte die door niemand wordt geclaimd. Een mollenpijp, een braakland, zoals in het lied Brussel van Johan Verminnen.’
Aan de overkant van de straat zit een reisagent gespecialiseerd in Marokko en een aantal geldtransferkantoren. ‘Als je die in het straatbeeld ziet opduiken en banken ziet verdwijnen, weet je dat hier de schaduwwereld leeft van mensen zonder vaste verblijfplaats.’
We lopen door vervallen straten. ‘Hier heeft de gentrificatie nog niet toegeslagen.’ Er zitten opvallend veel kerkgenootschappen. ‘Religie is overal in opmars’, zegt Verbeken. ‘Ook de katholieke kerken zitten hier afgeladen vol met Polen.’
‘Meer segregatie dan je verwacht’
We passeren de Assemblee du Dieu Vivant, waar de Afrikaanse gemeenschap de Heer swingend bezingt en de boze geesten al schreeuwend verdrijft. Een straat daarachter zit de Redamoskee, waar in 2012 een iman stierf bij een aanslag.* Een blok verder passeren we de synagoge. Verbeken wijst naar de twee ingangen voor de Poolse en Duitse joden.
‘Er is veel meer segregatie dan je zou verwachten’, becommentarieert de reporter. ‘Brussel is geen melting pot, maar een lappendeken van taalgroepen en nationaliteiten, die door en naast elkaar leven, maar zelden met elkaar.’ Al vinden ze elkaar soms op onvermoede plekken: naast de synagoge zit Boxing Team Cureghem. ‘In deze wijk gaan de Marokkanen en Tsjetsjenen die elkaar uit de boksclubs kennen naar dezelfde moskeeën’, weet Verbeken.
Alle geuren, kleuren en smaken van de wereld komen samen in de markthallen in de oude slachthuizen van Anderlecht. Daar vertelt de journalist bij een bordje rijst over een ontmoeting die hem altijd is bijgebleven.
In Marchienne-au-Pont, een deelgemeente van Charleroi, trof hij een oude man die aan het begin van de twintigste eeuw vanuit het toen straatarme Vlaamse dorp Scheldewindeke naar het beloofde land van de Waalse industrie was gereisd. Daar zag hij voor het eerst in zijn leven straatverlichting. Nu is Scheldewindeke een dorp waar rijke Vlamingen protserige huizen neerzetten en is Marchienne-au-Pont sinds de teloorgang van de staal- en kolenindustrie de armste gemeente van België.
‘Het laat zien hoe alles in een mensenleven compleet kan omkeren’, verzucht de reporter. ‘Ook al denk je dat het compleet onmogelijk is, de wereld waarin je leeft, kan razendsnel kantelen. Misschien zitten we nu ook wel in zo’n tijd. Je merkt dat er een chronische onrust in de samenleving en de politiek is geslopen.’
Het is er als in een bijenkorf. Daar heerst een bedrijvige kalmte. Maar ineens kan er agitatie ontstaan, die alles in beweging zet. ‘Dat fenomeen heet de l’esprit de la ruche, de geest van de bijenkorf’, zegt Verbeken. ‘Ook imkers weten niet wat dat is. Maar plotsklaps wordt alles luid en onbeheersbaar.’
Verbeken ziet dat ook bij zijn noorderburen gebeuren. ‘Dichter bij een utopische maatschappij dan Nederland kom je bijna niet. Toch is Thierry Baudet daar als een komeet ingeslagen. Er is een niet te weerstaan magnetisme dat de kiezer verleidt tot avontuur, tot het opsteken van een middelvinger naar het establishment. Men is vergeten wat de waarde is van de sociale welvaartsstaat en de democratie. Ook dat waren ooit utopieën. Maar dat is de tragiek van de utopie. Zodra de droom is gerealiseerd, vervliegt hij.’
Licht en lucht voor de arbeider
We trekken naar de wijk die de sociaaldemocratische droom bij uitstek symboliseert, Het Rad. Onderweg in de bus, die zich moeizaam door de verkeersopstoppingen in de Bergensesteenweg perst, ervaren we dat een andere utopie die Verbeken in zijn boek bespreekt op haar laatste benen loopt.
In 1958 organiseerde Brussel voor de laatste keer een Wereldtentoonstelling. Het was de viering van het ongebreidelde consumentisme en de auto. ‘Dat is nu in zijn tegendeel verkeerd’, zegt Verbeken. ‘De krankzinnige wegwerpeconomie is zo’n krachtige machine dat er nauwelijks weerstand aan is te bieden.’
Als we van de vastzittende bus op de metro zijn overgestapt, stuiten we bij de uitgang van station Het Rad op een gedenkplaat voor Guillaume Melckmans, een fabrieksarbeider die opklom tot voorzitter van de woningbouwvereniging. ‘Woonsten gebouwd door den Anderlechtsen Haard om de krotten af te schaffen’, staat op het naar hem vernoemde woonblok te lezen.
In de straten achter het blok waan je je plots in een groen dorp. ‘Het Rad heeft minder problemen dan veel andere wijken’, zegt Verbeken. ‘Dat komt omdat in deze architectuur solidariteit en rust is ingebouwd. De bedoeling was licht en lucht voor de arbeider te creëren en een gemeenschap te scheppen. Er zijn allerlei doorgangetjes, die ervoor moesten zorgen dat de mensen elkaar veel tegenkwamen op straat.’
Of dit de meest geslaagde utopie is van alle die in zijn boek de revue passeren? ‘Het is in ieder geval veel leefbaarder’, antwoordt hij voorzichtig. ‘Hier is de sociale controle en een gevoel van solidariteit nooit echt verdwenen.’
Als een pitbullterriër van enkele hangjongeren op ons afkomt, maken we ons uit de voeten
Toch toont ook dit sociaaldemocratische paradijs tekenen van teloorgang. Heel wat huizen aan het Lustplein, de groene oase in het hart van de wijk, zijn dichtgetimmerd. Als een pitbullterriër van enkele hangjongeren op ons afkomt, maken we ons uit de voeten.
‘Weinig inwoners in deze straten zijn er zich nog van bewust dat ze leven in een progressief modelproject’, tekent Verbeken op in Brutopia. Betreurt hij dat? Wil hij de utopie van de sociaaldemocratische welvaartsstaat levend houden?
‘Ik ben een reporter, geen activist’, zegt Verbeken in de metro terug naar het centrum. ‘Ik zou het al heel wat vinden als het boek Brusselaars en andere mensen zou uitnodigen de stad te verkennen. Het is een ruige maar ook heel sensuele stad. De wilde parken en wijken, de sterk stijgende en dalende straten. Het geeft een jazzy gevoel Brussel te bewandelen. Het is een stad op kruisende wegen, waar de Germaanse en Latijnse wereld samenkomen.’
‘Het was altijd een vrijplaats voor dissidenten, zowel in de artistieke als politieke wereld. België had de meest liberale grondwet van Europa. Dat was ook waarom Marx, Bakoenin en Baudelaire hier neerstreken. Brussel heeft een opmerkelijke energie die wordt vrijgemaakt door alle mensen die hier aanspoelen.’
Het hyperdiverse Brussel ziet de reporter als een ‘voorafspiegeling van de postnationale Europese samenleving’. Maar of die toekomst heeft? Verbekens woorden verraden dat er ergens toch een activist in de reporter schuilt: ‘Ze zal het alleen redden en vreedzaam blijven als de sociale welvaartsstaat het overleeft.’