De examens beginnen weer. Maar waarom moeten alle leerlingen dezelfde vragen beantwoorden?
De centrale examens beginnen deze donderdag. Waarom maken scholieren zo’n centraal opgestelde eindtoets, terwijl in landen als België en Frankrijk de scholen zélf het eindexamen bepalen? Wat zijn de voor- en nadelen ervan? Een explainer over de eindexamens die – sorry, leerlingen – niet zo snel zullen verdwijnen.
Ieder jaar is er rond het centraal examen wel een relletje. In 2013 bijvoorbeeld, toen leerlingen van het Ibn Ghaldoun in Rotterdam de examens jatten. Of neem de 354 leerlingen in Maastricht die in 2018 geen diploma kregen omdat hun schoolexamens niet aan de regels voldeden. Of de leerling die in 2017 naar de rechter stapte omdat ze 0,05 punt tekortkwam om te slagen vanwege een fout in een opgave van het centraal examen Frans.
Drie examenrelletjes, maar over drie heel verschillende onderdelen van het examen. Vandaar deze explainer over de vraag: hoe zit dat eindexamen eigenlijk in elkaar? En waarom hebben we het?
Om te beginnen: wat is het eindexamen?
Het eindexamen bestaat in Nederland uit twee delen: het schoolexamen en het centraal examen.
Het centraal examen is het examen dat in het Journaal komt: de tafeltjes die in rijen opgesteld staan in gymzalen door het hele land, waar leerlingen in heel Nederland op hetzelfde moment dezelfde toets maken. Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) is er verantwoordelijk voor, en geeft toetscentrum Cito de opdracht die examens te maken.
Het schoolexamen bestaat uit meer dan één toets: het zijn de toetsen die scholen zelf afnemen in het examenjaar, en vaak ook in het jaar daarvoor. Waar die toetsen in grote lijnen over moeten gaan, staat in de ‘eindtermen’, die voor heel Nederland per niveau en per vak zijn bepaald. Maar de toets zelf wordt gemaakt door de leraar, en verschilt dus per school.
Het centraal examen en het schoolexamen vormen samen het eindexamen en tellen beide voor 50 procent mee voor het eindcijfer.
Een rekenvoorbeeld: een leerling in 6 vwo maakt voor biologie in klas 5 en 6 acht toetsen die meetellen voor het schoolexamen biologie. Gemiddeld haalt hij een 8,4. Vervolgens maakt hij het centraal examen biologie. Daarvoor haalt hij een 7,4. Zijn eindcijfer voor biologie is dan een (8,4 + 7,4) : 2 = 7,9.
Enkele vakken kennen geen centraal examen, maar worden afgesloten met alleen het schoolexamen.
Op het vmbo-basis en het vmbo-kader worden digitale, flexibele examens afgenomen. Scholen kunnen die examens binnen een bepaalde periode zelf inplannen voor hun leerlingen.
Hoe wordt het centraal examen beoordeeld?
Kort na de afname van het centraal examen publiceert het CvTE de antwoorden en het bijbehorende correctievoorschrift op examenblad.nl. Als docent is het verstandig dan nog even te wachten met nakijken. Verschillende vakverenigingen, bestaande uit leraren van één specifiek vak, komen namelijk eerst bijeen om het correctievoorschrift voor dat vak te bespreken. Zij overleggen over fouten die zij vaak tegenkwamen en bepalen welke antwoorden wel, en welke antwoorden echt niet goed gerekend mogen worden. Ook het CvTE kan met aanpassingen komen.
Vervolgens zijn er twee nakijkronden. Eerst kijkt de eigen docent het werk na van de eigen leerling. Die stuurt haar nagekeken werk op naar de ‘tweede corrector’: een docent van een andere school die het werk ook nakijkt. De eerste en tweede corrector bellen vervolgens om te overleggen over eventuele verschillen in beoordeling.
Als ze er niet uitkomen, kunnen ze ervoor kiezen te ‘middelen’: voor een antwoord wordt dan een aantal punten toegekend dat tussen het beoogde aantal punten van de eerste en tweede corrector in ligt.
Hebben alle landen een centraal eindexamen?
Nee. België kent bijvoorbeeld helemaal geen centraal examen. De scholen maken daar zelf alle toetsen die in een examenjaar worden gegeven.
Ook is het eindexamen in veel landen lang niet zo centraal georganiseerd en gestandaardiseerd als in Nederland.
Frankrijk kent een ‘baccalaureaat’, waarvoor een leerling moet slagen om naar de universiteit te mogen. Maar de vragen die de Franse leerling voor zijn kiezen krijgt, zijn een stuk opener. Zo krijgen de leerlingen voor hun ‘bac’ filosofie, een verplicht vak in Frankrijk, vier uur de tijd om vragen te beantwoorden als: ‘Is het verkeerd het onmogelijke te verlangen?’ en ‘Draagt de taal de gedachte over?’
Op de Finse ‘hogere middelbare school’, vergelijkbaar met de bovenbouw van het vwo in Nederland, kunnen leerlingen zelf hun rooster samenstellen. Zij moeten 75 vakken afronden en hoeven maar vier eindexamens te maken om toegang te krijgen tot de universiteit. Het eindexamen Fins is verplicht, leerlingen moeten óf het examen Engels óf wiskunde maken, de twee overige examens kunnen ze zelf kiezen. Niet alle 75 vakken worden dus middels een eindexamen getoetst.
In de Verenigde Staten bestaat geen gestandaardiseerd eindexamen. Scholen maken hun toetsen zelf.
Hebben we in Nederland altijd een eindexamen gehad?
Vanaf 1920 kent Nederland een landelijk eindexamen. Voor die tijd, vanaf 1863, werden eindexamens per provincie georganiseerd.
Nog eerder, in de middeleeuwen, kende de Latijnse school een afsluitend examen. Dat was een voorloper van het gymnasium waar jongens uit de hoge en middenklasse naartoe gingen. Het afsluitend examen heette de ‘promotie’, werd door scholen zelf afgenomen en gaf toegang tot de universiteit.
Die Latijnse school kreeg in de negentiende eeuw steeds meer concurrentie, onder andere van de Franse school – die wat praktischer van aard was en jongeren vooral opleidde voor het (internationale) handelsverkeer. Om prestige terug te winnen, wilden de Latijnse scholen dat de overheid een onafhankelijk examen zou afnemen. In 1845 gebeurde dat: een staatsexamen verving de promotie van de Latijnse school en de toelatingsexamens van universiteiten.
Dat staatsexamen bestond nog maar vijf jaar toen Thorbecke het weer afschafte. Iedereen zou volgens de staatsman naar het hoger onderwijs moeten kunnen (na een toelatingsexamen). De Wet op het middelbaar onderwijs in 1863 leidde ertoe dat de centrale examens toch weer terugkwamen.
Het eindexamen zoals het er vandaag de dag uitziet, vindt z’n oorsprong in de Mammoetwet van 1968. Het aantal vakken waarin een leerling eindexamen moest doen werd verminderd, maar de inhoud werd wel zwaarder. Het eindexamen werd een combinatie van het schoolexamen en het centraal examen. Sinds 1999 moeten leerlingen in elk geval examen doen in de ‘kernvakken’ (Nederlands, Engels en wiskunde), hun profielvakken en een vak naar keuze. Sommige leerlingen volgen overigens een profiel zonder wiskunde.
Verandert er nog wel eens iets aan het eindexamen?
Jazeker! In 2018 veranderde bijvoorbeeld het curriculum van het vak natuurkunde, in 2015 dat van geschiedenis op havo en vwo, en in 2018 dat van geschiedenis op het vmbo. Ook het centraal examen Nederlands veranderde voor havo en vwo. Vóór 2015 maakten leerlingen vragen bij één (lange) tekst en moesten ze één (lange) tekst samenvatten. Sinds 2015 lezen ze meerdere (ook kortere) teksten, waar ze vragen over moeten beantwoorden. In augustus 2019 verandert het examenprogramma van het vak informatica.
Ook de regels over wanneer een leerling geslaagd is, zijn veranderd. Sinds 2011 is een leerling alleen geslaagd als ook het gemiddelde van al zijn centrale examencijfers een 5,5 of hoger is. Ook mag hij voor Nederlands, Engels en wiskunde niet meer dan één 5 als eindcijfer hebben. (Niet alle leerlingen doen overigens eindexamen in alle drie die vakken.)
Wat zijn de voordelen van een centraal examen?
Een centraal eindexamen heeft een groot voordeel: het ‘civiel effect’. Dat is ‘het vertrouwen dat de samenleving, vervolgopleidingen en het bedrijfsleven hebben in de resultaten die kandidaten op een examen hebben behaald’.
Voor dat vertrouwen is het belangrijk dat duidelijk is wat het resultaat van een examen betekent. Omdat bij een centraal examen alle leerlingen onder vrijwel dezelfde omstandigheden dezelfde toets maken, zijn de resultaten goed met elkaar te vergelijken. Een 6,2 voor het centraal havo-examen natuurkunde voor een leerling uit Apeldoorn, is dezelfde 6,2 als die van een leerling uit Den Helder die dat examen ook heeft gemaakt. Hierdoor kun je ook scholen met elkaar vergelijken, zodat je op de lange termijn iets kunt zeggen over de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs.
Dat civiel effect staat wel onder druk. Vervolgopleidingen stellen steeds vaker entreetoetsen in. Een schrijftoets bijvoorbeeld, omdat opleidingen niet met zekerheid kunnen zeggen dat wie van het voortgezet onderwijs komt goed genoeg is in Nederlands. Wie zo’n schrijftoets niet haalt, moet naar een bijlesklasje.
Daarnaast weten we dat leraren discrimineren. Ze hebben van sommige kinderen hogere verwachtingen dan van andere, en soms is dat onterecht. Vooral kinderen met lageropgeleide ouders worden benadeeld. Juist voor hen is het belangrijk dat er een objectieve maatstaf is, zoals het centraal examen, om te laten zien wat ze kunnen.
Wat zijn de nadelen van een centraal eindexamen?
De voornaamste kritiek op het centraal eindexamen is dat het geen recht doet aan verschillen tussen leerlingen en dat het maar een beperkt aantal vaardigheden toetst. Ook zou het leiden tot teaching to the test: dat leerlingen erop worden voorbereid de toetsen zelf goed te maken, in plaats van dat ze kennis en inzichten vergaren over de inhoud van het vak.
Een voorbeeld: in het centraal examen geschiedenis staat een meerkeuzevraag over de Tachtigjarige Oorlog. Daar kun je een leerling op twee manieren op voorbereiden: door hem of haar veel te leren over de Tachtigjarige Oorlog, of door oefeningen te doen in het beantwoorden van meerkeuzevragen.
Ligt de nadruk in de les op dat laatste, dan is dat teaching to the test. Daar is in feite ook sprake van wanneer een leraar in de les alléén de kennis overdraagt die getoetst zal worden op het schoolexamen. Voorbeeld: in het lesboek Nederlands staan twaalf drogredenen genoemd, maar de leraar weet dat er maar twee getoetst zullen worden in de toets die hij heeft gemaakt. Hij leert zijn leerlingen daarom alleen die twee drogredenen.
Daarbij toetsen examens kennis en denkvaardigheden, maar geen vaardigheden als doorzettingsvermogen, omgaan met anderen of creativiteit.
Een ander nadeel is de groeiende bijlesindustrie. Een diploma is belangrijk om toegelaten te worden tot een vervolgopleiding. Daarom bieden meer en meer bedrijven examentrainingen aan. Rijke ouders hebben geld om bijles en examentraining voor hun kind te betalen, en dat vergroot de ongelijkheid.
Moeten we het eindexamen afschaffen?
Het eindexamen zoals we dat in Nederland kennen heeft dus voor- en nadelen. Een interessante vraag is: kunnen we het eindexamen afschaffen?
Het ligt voor de hand dat meer vervolgopleidingen en het bedrijfsleven dan entreetoetsen zullen invoeren. Die willen namelijk weten wat leerlingen weten en kunnen. Het examen aan het eind van een opleiding wordt dan simpelweg vervangen door een examen aan het begin van een vervolgopleiding of baan. Omdat je voor een vervolgopleiding of een baan specifiekere kennis en vaardigheden nodig hebt dan voor een middelbareschooldiploma, zullen zulke entreetoetsen waarschijnlijk beperktere kennis en vaardigheden toetsen. Zo verschraalt het onderwijs. Geen goed idee dus.
Dat betekent niet dat het eindexamen altijd maar moet blijven zoals het is.
De VO-raad, de grootste vereniging van schoolbesturen, zou bijvoorbeeld graag een ‘maatwerkdiploma’ introduceren. Dat zou meer recht doen aan de verschillen tussen leerlingen.
Maatwerkdiploma’s zouden meer recht doen aan de onderlinge verschillen tussen leerlingen
Een maatwerkdiploma houdt in dat je ieder vak op een ander niveau kunt afsluiten. Je haalt dan bijvoorbeeld geen havo-diploma, maar een diploma waarop je twee vakken afsluit op vmbo-tl-niveau, zes op havo-niveau en twee op vwo-niveau. Momenteel is het alleen mogelijk een vak op een hoger niveau af te sluiten. De laatste jaren experimenteren scholen steeds meer met leerlingen die sommige examens op een hoger niveau maken, of al een jaar eerder doen.
Er gaan ook stemmen op om andersoortige toetsen af te nemen dan eindexamens. Je zou kwantitatieve en kwalitatieve toetsen kunnen afnemen: een toets met gesloten vragen en een vast correctiemodel is kwantitatief, een mondelinge overhoring, presentatie of werkstuk is kwalitatief. De beoordeling bij de laatste is subjectiever.
Het centraal examen is een wat meer kwantitatieve toets, en de Onderwijsraad (een wetenschappelijke adviesraad) constateerde in 2018 dat het schoolexamen steeds meer op het centraal examen begint te lijken. Dat geldt in mindere mate op het vmbo-basis en vmbo-kader, waar beroepsgerichte vakken met een praktijkexamen worden afgerond. Dat zijn meer kwalitatieve toetsen.
Dan nog iets interessants: lange tijd is gedacht dat gestandaardiseerde, kwantitatieve toetsen nodig zijn om objectief te toetsen. Een recenter inzicht is dat de betrouwbaarheid van een toets ook kan toenemen als er op meerdere manieren wordt getoetst, als meerdere leraren het werk nakijken of als het werk van de leerlingen onderling met elkaar worden vergeleken.
Dat inzicht zou de manier waarop we leerlingen examineren weleens drastisch kunnen veranderen.