Toch een tweede, in tijden van klimaatverandering
Met 7,7 miljard mensen zijn we – 7,7 miljard and counting. Dat is twee keer zoveel als vijftig jaar geleden, en voorlopig groeien we nog even door: volgens de meest rooskleurige scenario’s zal de bevolking pas halverwege deze eeuw pieken, op zo’n 8 of 9 miljard. In de tussentijd sterven andere soorten massaal uit, stijgt de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer en warmt de aarde verder op.
Reden genoeg voor campagnebureau Ultra Ultra om een reeks debatten te organiseren rond de vraag: moeten we niet eens wat serieuzer praten over bevolkingskrímp, en dus geboortebeperking?
Op de tweede avond in die reeks was ik, met kunstenares Tinkebell, rechtsfilosoof Tim Meijers en filosoof Donna Harraway, te gast om daarover te praten. Ik heb twee kinderen, een dochter van 5 en een zoon van 2, en samen zijn ze, volgens ten minste één beroemde berekening, goed voor twee keer 58,6 ton koolstofdioxide-uitstoot per jaar.
Dat is normaal gesproken niet het eerste wat bij me opkomt wanneer ik aan mijn kinderen denk. Maar ik wéét het wel. En omdat ik het wél wist, en tóch twee kinderen kreeg, vroegen de organisatoren van die avond aan mij: waarom eigenlijk?
Waarom krijgen mensen kinderen?
Het is een goede vraag. Al was het maar omdat meestal de omgekeerde vraag gesteld wordt. De Amerikaanse auteur Rebecca Solnit noemt die omgekeerde vraag zelfs ‘de moeder aller vragen’. Want hoewel Solnit talloze prachtige boeken heeft geschreven, over belangwekkende onderwerpen als wetenschap, verzet en klimaatverandering, stellen interviewers haar uiteindelijk toch weer die ene vraag: waarom is ze kinderloos?
Solnit is niet de enige. Wie geen kinderen krijgt, die heeft in onze tijd nog steeds iets uit te leggen.
Dat is eigenlijk best gek, want wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat kinderen ontzettend veel tijd, geld en energie kosten. (De meeste ouders wisten dit trouwens ook zonder wetenschappelijk onderzoek.)
Daarnaast blijken ouders niet gelukkiger te zijn dan mensen zonder kinderen. En als je een vrouw bent dan geldt: hoe groter je kinderschare, hoe kleiner je inkomen.
En dan zijn ze dus ook nog eens heel slecht voor het milieu, die kinderen. In het jaar dat mijn zoon werd geboren, verscheen een boek vol effectieve klimaatoplossingen. Op nummer één stond: betere gezinsplanning. Want een dalend kindertal zou een grotere vermindering van CO2-uitstoot teweegbrengen dan alle mogelijke windmolens bij elkaar.
Vlak voor zijn eerste verjaardag werd die bewuste rekensom gepubliceerd, over die 58,6 ton CO2-uitstoot per jaar per kind.
Wil je klimaatverandering tegengaan, lees ik sindsdien geregeld in de krant, krijg dan vooral een kindje minder.
Als je het zo bekijkt, behoeft een bestaan zonder kinderen geen uitleg. Nee: elke baby die nú nog wordt geboren, dat is pas een raadsel. In rationeel én moreel opzicht.
Niet louter rationeel
Nu zijn er natuurlijk wel meer zaken die rationeel of moreel raadselachtig zijn, en waar we ons toch mee inlaten. We worden verliefd op foute kerels, gebruiken middelen waarmee we internationale drugsoorlogen in stand houden, bellen onze ouders niet vaak genoeg om te vragen hoe het met ze gaat.
We zijn nu eenmaal meer, veel meer dan louter rationele wezens.
Dus waarom krijgen we kinderen?
Er is het biologische antwoord: om onze genen te verzekeren van een plekje in de volgende generatie. Er is het antwoord dat de psychologie geeft: omdat we het fijn vinden te zorgen en een doel te hebben in het leven. En sociologen wijzen op culturele normen en sociale druk: kinderen krijgen is wat van ons wordt verwacht, en dus is kinderen krijgen wat we doen. Alles om de ‘moeder aller vragen’ maar niet gesteld te krijgen.
Voor de meeste ouders is het antwoord vager en romantischer dan de antwoorden die zulke wetenschappers geven. Mijn eigen kinderwens had in elk geval te maken met een voor mij lastig te ontwarren kluwen van verlangen, nieuwsgierigheid en ‘iets met de natuur’.
Nieuwsgierigheid voerde denk ik de boventoon: ik was benieuwd hoe het zou zijn om een kind te hebben, benieuwd naar wie dat kind zou zijn, en naar wat voor ouders mijn vriend en ik zouden worden.
En nu kun je zeggen: die nieuwsgierigheid, daar komt één kind toch al ruim aan tegemoet? Waar is die tweede dan voor nodig?
Toch, toen die eerste er eenmaal was, en eindelijk een beetje doorsliep en voor rede vatbaar begon te worden, toen wilde ik het opnieuw. Juist omdat ik nu wist wat het zou inhouden: het vasthouden van een pasgeboren baby, de verwondering over diens ontplooiing, het leren kennen van dat nieuwe wezen. Ik wilde dat alles nog een keer.
De tweede keer had ik bovendien een tweede antwoord op de waarom-vraag. Een helder antwoord, concreet ook. Want net als de meeste mensen wilde ik een tweede, zodat onze eerste een broertje of zusje zou hebben.
Een bondgenoot, een speelkameraad. Iemand die precies weet in welk nest je bent opgegroeid, hoe de autoritten voelden op vakantie naar het zuiden, hoe je overbeet eruitzag in de jaren vóór je een beugel droeg, en welke beroemdheden de posters sierden op je tienerkamer.
Mijn eigen zusje is zo iemand voor mij, en de relatie die ik met haar heb, wilde ik opnieuw mogelijk maken. Ook dat is, denk ik, reproductie, voortplanting. Mensen zeggen dol te zijn op nieuwe ervaringen, op het grote onbekende; maar volgens mij zijn we vooral gewoontedieren, en gooien we dat wat we kennen graag in de herhaling.
Niet ondanks, maar omdat
Waarom krijgen we kinderen? Waarom krijgen we ze, ondanks wat ze voor het klimaat betekenen, en ondanks het klimaat waarin ze terechtkomen, met de steeds grotere kans op extreem hete zomers, op bosbranden en orkanen, op overstromingen en klimaatvluchtelingen?
Ik vrees dat het antwoord ’m niet in die ondanks zit, maar in een omdat. We krijgen kinderen omdat vasthouden, omdat voelen, omdat leren kennen, omdat intimiteit, omdat geur, omdat grootbrengen, omdat ontdekken, omdat liefde, omdat leven.
Soms zeggen mijn vriend en ik tegen elkaar dat we onszelf met twee kinderen in elk geval niet vermeerderen, alleen vervangen. Dat we bovendien ons best doen onze kinderen zo klimaatbewust mogelijk groot te brengen.
We zouden ook kunnen zeggen dat we er eigenlijk drie wilden, en dat we ons dus wel degelijk een beetje inhouden vanwege het klimaat – maar dat zou niet waar zijn, want we wilden er maar twee.
Soms zeggen we tegen elkaar dat de kans dat het later daadwerkelijk beter, leuker, schoner en duurzamer wordt, nog niet is verkeken. Dat wie een kind krijgt, vertrouwen heeft.
‘Kinderen krijgen’, hoorde ik eens van een bevriende moeder, ‘is een daad van hoop’
Meestal denk ik dat dit een manier is om goed te praten wat je toch niet meer kan veranderen. Maar soms geloof ik dat er iets in zit, zij het met een twist.
Dan denk ik dat we niet zozeer kinderen krijgen omdat we hoopvol zijn, maar dat het andersom werkt: wie een kind krijgt, moet wel naar de toekomst kijken.
Wanneer onze kinderen er eenmaal zijn, hebben we geen andere keus dan te vechten voor een vlucht naar voren: voor beleids- en mentaliteitsveranderingen die groot genoeg zijn om verdere opwarming een halt toe te roepen, en om te leren leven met de gevolgen van wat we tot nu toe hebben aangericht. Ondanks alles, maar vooral: omdat.
Dit is een licht bewerkte versie van het verhaal dat ik hield bij de aflevering ‘Een kind minder’ van debatreeks ‘De Grote Krimp’. Donderdag 16 mei vindt de derde en laatste aflevering plaats, in het Compagnietheater in Amsterdam.