Hoe de zorg die je in Nederland krijgt ging afhangen van waar je woont
Voor Nederlandse burgers is de zorg die je kunt krijgen afhankelijk geworden van de gemeente waarin je woont, bleek dit weekend uit onderzoek van Investico, Argos, De Groene Amsterdammer en Trouw. Het is een van de vele gevolgen van het decentraliseren van de zorg, dat sinds 2015 gaande is. Wat houdt die decentralisatie precies in?
De zorg in Nederland decentraliseerde de laatste jaren, wat inhoudt dat jeugdzorg, de zorg voor ouderen en langdurig zieken en taken rondom werk en inkomen niet langer worden geregeld door de landelijke overheid, maar door gemeenten.
Die bepalen sinds 1 januari 2015 welke zorg, en welke hoeveelheden daarvan, ze inkopen en aanbieden. Tegelijk moeten ze flink bezuinigen op het totale zorgbudget.
Wat er voorheen centraal aan de zorg was? Het inkopen ervan. De landelijke overheid bepaalde elk jaar welke zorg – bijvoorbeeld uren jeugdpsychiatrie, handen in de dementiezorg, rolstoelen, kniebraces en thuiszorgers – er nodig was.
Maar het vorige kabinet wilde ‘de zorg dichter bij de burger organiseren’. Het idee: wie daadwerkelijk in aanraking komt met burgers, bijvoorbeeld vanuit zijn functie als gemeenteambtenaar (die dan weer wordt geadviseerd door bijvoorbeeld lokale buurtwerkers en thuiszorgers), heeft scherper zicht op welke zorg er nodig is en kan die vervolgens specifieker inkopen.
Wat veranderde er per 1 januari 2015?
In 2015, het eerste jaar van de transitie, kregen de gemeenten voor de zorginkoop 3 procent minder geld dan de Rijksoverheid er zelf aan besteedde. In 2016 was dat 10 procent. In 2017 was dat 15 procent. Inmiddels kopen gemeenten zorg in met zo’n 20 procent minder budget dan de landelijke overheid in 2014 had.
De gemeenten kregen, kortom, meer taken en minder geld om die taken uit te voeren.
Met de decentralisatie kreeg de gemeente de verantwoordelijkheid over het handhaven van drie wetten die de landelijke overheid voorheen invulde (ook de wetten zelf veranderden inhoudelijk in deze periode).
- De Participatiewet, die ten doel heeft zo veel mogelijk mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen.
- De Jeugdwet, die alle jeugdzorg regelt.
- En de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo), die betrekking heeft op het ondersteunen van langdurig zieken en ouderen.
De zorg die een gemeente inkoopt valt onder een van deze drie wetten.
Wat betekenen deze veranderingen concreet voor mensen die zorg ontvangen?
In de praktijk verschilt het enorm wat deze transitie betekende voor de mensen die zorg ontvangen. In sommige gemeenten worden nieuwe vormen van zorg geïntroduceerd en uitgeprobeerd, in andere proberen de ambtenaren de overgang zo geruisloos mogelijk voorbij te laten gaan, door te trachten precies dezelfde zorg in te kopen bij precies dezelfde aanbieders als het Rijk voorheen deed.
Dat het combineren van nieuwe wetten, overhevelen én bezuinigen strubbelingen kan opleveren mag geen verrassing heten. Het zou onrealistisch zijn om te verwachten dat je een heel nieuw zorgstelsel kunt invoeren zonder groeipijnen.
Maar vier jaar na de start van de decentralisatie blijkt aan alle kanten dat deze niet het gewenste resultaat heeft. In het hele land klagen cliënten over onduidelijkheid, zorgverleners over extra bureaucratie en gemeenten over tekorten op hun zorgbudget.
Of het nou in de kern een goed idee is of niet: er zal in elk geval nog een aanzienlijke periode nodig zijn om de beoogde positieve effecten van het decentraliseren te gaan merken.
Vier jaar na de start van de decentralisatie blijkt aan alle kanten dat deze niet het gewenste resultaat heeft
Op dit moment wordt geen van de drie zorgwetten namelijk beter gehandhaafd dan voorheen.
Sterker nog: de redenen om deze wetten te veranderen en over te hevelen naar gemeenten pakken in sommige gevallen juist averechts uit. Een paar voorbeelden.
Gemeenten kregen, zoals de bedoeling was, veel beter zicht op welke kinderen jeugdzorg nodig hebben. Er werden in vrijwel alle gemeenten meer kinderen met een zorgvraag ontdekt. Maar meer zorgbehoevende kinderen betekent ook dat je meer jeugdzorgers en meer euro’s nodig hebt – en die zijn er niet ineens.
De Wmo biedt in veel gevallen hulp aan burgers die zelf zorgen – denk aan ouderen die thuis kunnen blijven wonen met de hulp van een mantelzorger of ouders die de zorg dragen voor een gehandicapt kind. De regels hieromtrent mogen door elke gemeente naar eigen inzicht worden ingevuld, waardoor op veel plekken voor burgers onduidelijkheid is ontstaan over welke zorg er nou vergoed wordt en welke niet.
De Groene Amsterdammer schrijft over de grote lokale verschillen: ‘Gemeenten verschillen onder meer van inzicht over de omvang van persoonsgebonden budgetten; de noodzaak van hulpmiddelen; regels voor het verlenen van huishoudelijke hulp; vervangende zorg voor mantelzorgers of hoeveel mantelzorg ze van burgers zelf vragen.’
En ook de uitvoering van de nieuwe Participatiewet gaat niet lekker, schreef het Sociaal en Cultureel Planbureau eerder dit jaar. Sinds de Participatiewet is ingevoerd, hebben mensen met een arbeidsbeperking – die afhankelijk zijn van deze wet – namelijk minder kans om werk te vinden dan toen ze nog onder de oude wet (Wet sociale werkvoorziening) vielen. En vinden ze wél een baan, dan blijven ze daar korter werken dan voor 2015 het geval was.
De eerste drie jaren van de decentralisatie waren een periode waarin de transitie onwennig was en in stappen bezuinigd moest worden. Maar het waren ook de jaren waarin er ruimte kwam voor nieuwe vormen van zorg, lokale initiatieven welig tierden en zorgvernieuwers de kans kregen hun plannen uit te voeren.
Soms slaagde dat en verbeterde het zorgaanbod. Andere gemeenten handelden conservatief.
Je kunt gerust stellen dat de decentralisatie te gehaast is doorgevoerd. Dat het Rijk te veel en te snel wilde. En daar krijgen ambtenaren, zorgverleners en zorgbehoevenden nu de rekening van gepresenteerd.
Waar ging het mis?
De problemen die de decentralisatie omringen kun je opdelen in drie fases: problemen vooraf, opstartproblemen en de problemen van vandaag.
Vooraf was er nauwelijks tijd voor de gemeenten om zich voor te bereiden op hun nieuwe taken en om nieuw beleid te maken. De drie zorgwetten die ten grondslag liggen aan de decentralisatie zouden in 2012 al rond zijn, maar waren dat pas eind 2014 – slechts maanden voor de overgang. Ambtenaren die de verantwoordelijkheid kregen voor de inkoop hadden vaak maar zijdelings met de zorg te maken gehad en moesten in korte tijd nog ontzettend veel leren. In alle transitiehaast werd laks omgesprongen met de privégegevens van burgers.
Toen het eindelijk zover was, moesten gemeenten hun zorg inkopen op basis van verouderde of ontbrekende cijfers vanuit de Rijksoverheid, die in veel gevallen pas laat – en soms helemaal niet – over de brug kwam met de berekeningen op basis waarvan ze de zorg had ingekocht.
Kleinere, lokale zorgaanbieders, waarvan werd verwacht dat ze nu konden gaan shinen door het aanbieden van scherp toegepaste zorg, doen in de praktijk vaak niet meer mee. In veel gevallen bleek het namelijk goedkoper om zorg op grote schaal in te kopen, bij grotere aanbieders, in samenwerkingsverband met andere gemeenten.
En nu?
Dan de problemen van vandaag. 2019 is het eerste jaar waarin niet verder bezuinigd hoeft te worden. Maar het is ook het jaar waarin duidelijk wordt wat de gevolgen van de decentralisatie tot nu toe zijn geweest. In april van dit jaar publiceerde de VNG, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, een noodkreet in de vorm van een open brief aan de Rijksoverheid in alle Nederlandse dagbladen.
Korte samenvatting van de boodschap van de gemeenten: We namen de zorgtaken in 2015 vol goede moed over, maar de combinatie van extra taken en bezuinigingen nekt ons. Wij zien ons geconfronteerd met meer zorgbehoevenden en minder geld en we kunnen ons werk niet meer doen. Geef ons meer geld, of het Rijk krijgt zorgverantwoordelijkheden van ons terug.
Het Rijk heeft intussen 350 miljoen extra aan zorgbudget toegezegd voor dit jaar en 190 miljoen voor volgend jaar. Of dat genoeg gaat zijn? Het VNG denkt van niet, dat wil minstens 490 miljoen euro extra – elk jaar opnieuw. Een week na de toezegging van 350 miljoen sloeg een samenwerkingsverband van gemeenten opnieuw alarm. 270 wethouders van VVD, CDA, D66 en ChristenUnie schreven ook een open brief aan het kabinet, waarin ze hun eigen partijen onder druk zetten die vraag vanuit de VNG te honoreren.