Waarom Geert Wilders steeds meer lijkt op een radicale imam
Op het gevaar af dat u denkt ‘niet weer hè’ en afhaakt, wil ik het toch nog even hebben over Minder-Marokkanen-gate (niet gevreesd: in alle rust en redelijkheid dit keer,). Ik wil het met name even hebben over de verdedigingstactiek die PVV-leider Geert Wilders koos in zijn persconferentie achteraf, die veelzeggender was dan ik in eerste instantie dacht.
Die verdediging bestond namelijk uit een herhaald en expliciet beroep op ‘de waarheid.’ ‘Ik heb de waarheid gesproken,’ zei Wilders meer dan zes keer in verschillende formuleringen, en: ‘Ik ga geen excuses aanbieden voor de waarheid.’ Nu spitsen mijn filosofenoren zich sowieso al snel als een politicus zich zo nadrukkelijk beroept op een dergelijke term – laten we het houden op beroepsdeformatie – maar in dit geval was het gebruik ervan om meerdere redenen extra opmerkelijk.
Ten eerste omdat Wilders helemaal geen stelling poneerde. Hij stelde zijn gehoor de vraag: ‘Wilt u meer of minder Marokkanen?’, waarop het publiek ‘minder’ scandeerde. Niets hieraan is in de gebruikelijke, alledaagse zin van het woord te typeren als ‘de waarheid spreken.’ Je kunt geen ‘ware’ of ‘onware’ vraag stellen, en wat betreft het antwoord van het publiek is het juist het idee dat zij het antwoord misschien wel meenden, precies wat er zorgelijk aan was.
De verdediging was ook al opmerkelijk omdat niemand Geert Wilders deze keer betichtte van onwaarheden. Geen enkele criticus verweet de PVV-leider het verkondigen van ‘leugens,’ of ‘het verdraaien van feiten’ of het anderszins ‘misleiden’ van het publiek. Integendeel, voorzover het begrip een rol speelde in de kritiek was het eerder andersom: Wilders had nu zijn ‘ware aard’ getoond, klonk het her en der, nu hij zo expliciet zijn standaarduitwegen (‘ik heb het niet over moslims, ik heb het over de islam’; ‘ik doel niet op Marokkanen, alleen op criminele Marokkanen’) achterwege had gelaten en zonder omhaal sprak over een zeer specifieke etnische groep. De ophef ontstond dus eerder uit het gevoel dat dit wel eens ‘de waarheid’ kon zijn waar de PVV-leider en zijn partij voor stonden – niet uit het gebruikelijke ongemak dat hij weer eens schromelijk had overdreven of had uitvergroot.
Kortom: hoezo ‘de waarheid’ gesproken?
Nu kennen we de verdediging uit de rechtszaak die tegen Geert Wilders werd gevoerd, waarin het begrip ‘waarheid’ ook een prominente rol speelde. Consequent voerden de PVV-leider en zijn advocaat Bram Moszkowicz het argument aan dat ‘de waarheid niet strafbaar kan zijn’ - een manier om te zeggen dat hoe hatelijk of kwetsend de uitspraken van de PVV-leider ook mogen klinken, ze toelaatbaar zijn omdat ze kloppen. Je zou dus kunnen concluderen dat Wilders ook hier een juridische strategie koos door, vooruitlopend op een eventuele zaak, dit argument alvast in stelling te brengen.
Maar waarschijnlijker lijkt mij deze uitleg: Geert Wilders beroept zich hier op de Waarheid-Als-Moed. Hij gebruikt het woord om te laten zien dat het nogal wat lef vereist om te zeggen wat hij zegt; een vorm van heroïek tonen door middel van het ‘spreken van de waarheid’ die alle ‘lafaards’ niet ‘durven te benoemen.’ Het is een verdedigingslinie die verraadt hoezeer Wilders de afgelopen veertien jaar in een cocon is komen te leven.
De ironie wil dat de politiek van Geert Wilders op deze manier bizar veel trekjes begint te krijgen van het martelaarschap dat we vooral kennen uit de radicale islam
Toen de politiek correcte deken van polderend Paars nog over Nederland lag en niemand nog ‘durfde te zeggen’ wat eerst Frits Bolkestein, later Paul Scheffer in intellectuelere vorm, toen Theo van Gogh in heel wat minder verdekte termen en daarna Pim Fortuyn durfden te zeggen – om nog maar te zwijgen van de eindeloze roedel opiniemakers daarna –, was Waarheid-Als-Moed nog wel te begrijpen. Maar nu? Veertien jaar later? De multiculturele samenleving in de meest straffe bewoordingen failliet verklaren moedig? Heroïsch? Eerder versleten. Grijsgedraaide plaat.
De ironie wil dat de politiek van Geert Wilders op deze manier bizar veel trekjes begint te krijgen van het martelaarschap dat we vooral kennen uit de radicale islam: ook daar is ‘de waarheid’ de rechtvaardiging van de ‘strijd’ die alleen de ‘dapperen’ durven voeren. De fundamentalistische overtuigdheid van het eigen gelijk fungeert hier als een soort schild tegen de buitenwereld: waar je gelijk je ook brengt - een oorlog in, de afgrond in, of voor een rechter -, de consequenties blijven ondergeschikt aan de waarheid uit wiens naam je ze durft te ondergaan.
Het verklaart ook waarom Wilders zich eerder optrekt aan vertrekkende PVV’ers, kritische journalisten en briesende collega-politici dan zich erdoor uit het veld te laten slaan: het hoort allemaal bij het gevoel van martelaarschap dat hem ergens tussen het verlaten van de VVD en het oprichten van de PVV is gaan drijven en waarin hij – omringd door 24-uurs-bewaking en permanente bedreigingen aan zijn adres – inmiddels ook gevangen zit. En dat bedoel ik niet eens verwijtend: ik kan me goed voorstellen dat relativeren extreem moeilijk wordt in een dergelijk isolement.
Het resultaat is alleen wel een niet-aflatende paranoia, richting partijgenoten, richting media, richting de wereld als geheel. Een paranoia waarvoor alleen de troost van het eigen gelijk, de geruststelling van een Waarheid met hoofdletter W, nog uitvlucht biedt.
Pijnlijk maar waar.