Het leven is niet alleen lachgaspatronen, zegt de lachgasman

Arjen van Veelen
Correspondent Natuur
Foto's: Arjen van Veelen

Eric Alblas raapt al jaren lachgaspatronen van straat. Vorige maand belandde hij in het ziekenhuis. Daar sprak ik hem over eenzaamheid en doordouwen.

Al een paar jaar gaat Eric Alblas elke dag in zijn scootmobiel de straat op om lachgaspatronen op te rapen. Hij heeft een speciale grijper met een magneetje, waarmee hij de capsules ophengelt. Dan tikt hij ze af in z’n mandje, net zo lang tot dat vol zit.

Elke dag dezelfde route, over de Maasbruggen heen en weer, een kilometer of dertig, gokt hij, langs Hotel New York, de Markthal, de Essalammoskee. Bijna elke dag verzamelt hij een kratje vol met zo’n vijfhonderd lachgaspatronen, gemiddeld vijftienduizend stuks per maand. Elk jaar zo’n veertig keer zijn eigen gewicht in patronen.

Als stofzuiger van Rotterdam is Alblas een lokale beroemdheid. Alleen ligt hij op het moment in de lappenmand. Ongelukje met zijn scootmobiel: door een onhandige beweging viel hij om. Forse bloeding in zijn kuitspier, het herstel kan maanden duren.

De stad moet gewoon schoon

Alblas werd geboren met een ernstige variant van hemofilie, zijn bloed stolt nauwelijks. Die jongen wordt niet ouder dan tien, zeiden artsen tegen z’n ouders. En: die zit vanaf z’n vijfde in een rolstoel. Maar nu is hij 59, levend en wel.

‘Kwestie van doordouwen’, zegt hij, liggend in bed, op de negende etage van het Erasmus Medisch Centrum.

Ik ben géén vuilnisman, benadrukt Alblas. Hij neemt ook alleen die patronen mee, niet de ballonnetjes of de pizzadozen. De stad is voor hem een computerspel waarin hij glinsterende dingen opraapt. De patronen geeft hij aan kunstenaars die er sieraden of installaties van maken.

Sommige mensen gaan de straat op vanwege het klimaat, zoals die scholieren laatst. Andere mensen zitten op online fora te foeteren op de wereld. Hij gaat liever de straat op om troep op te ruimen. Hij wil dat zijn stad schoon is. Verder niks.

Zoals hij zijn er zovelen: vrijwillige rapers en vegers, die pleintjes en plantsoenen schoon houden. Een stille beweging van goede feeën.

Patronen vind je op parkeerplekken

Inmiddels kent hij de gebruikersplekken. De meeste patronen vindt hij op parkeerplaatsen, omdat lachgasgebruikers vaak in auto’s zitten. Ten eerste vanwege de privacy. Ten tweede omdat je van lachgas plotseling helemaal slap kunt worden, dan is een stoel handig.

De kades van het Noordereiland, bijvoorbeeld, zijn populair onder gebruikers: veel gratis parkeerplekken (nog wel, althans) en fraai uitzicht over de Maas, want het oog wil ook wat tijdens een trip.

Hij ziet ook mensen strak in pak met stropdas tijdens de lunchpauze op een bankje met zo’n ballonnetje in de hand. Hijsje nemen en dan weer aan het werk. De prettige roes duurt een paar minuten. Daarna merk je er nauwelijks nog iets van.

Hij ziet jonge gebruikers van twaalf maar ook pensionado’s. Witte mensen, zwarte mensen, iedereen.

Kwaad worden helpt niet

Lachgaspatronen kun je zien als tastbare sporen van modern, asociaal gedrag. De wegwerpmaatschappij, na mij de zondvloed.

Maar Alblas is mild over de straatvervuilers. Hij vergelijkt ze met eekhoorns die de nutteloze schil achteloos wegsmijten als ze het nootje te pakken hebben. Dat sommige jonge gebruikers niet thuis gesnapt willen worden en zich dus ontdoen van het bewijsmateriaal, snapt hij.

Je bereikt er niks mee om kwaad te worden, zegt hij.

Maar hij spreekt ze wel aan.

Zoals die vader met Feyenoord-tattoo op z’n hoofd, die ten overstaan van zijn kinderen vanaf de kade patronen de Maas in schopt. Dan legt Alblas uit wat hij doet en waarom. Vervolgens worden de kinderen boos op hun pa, die de patronen in het water keilt. Daarna gaan ze hém helpen patronen te verzamelen en beloven ze op school hierover te vertellen.

‘Dan heb ik mijn doel bereikt. Althans, voor die dag.’

Of dat groepje Marokkaans-Nederlandse jongens die tegen een auto geleund stonden met ballonnetjes in hun hand, terwijl hij intussen patronen opraapte.

‘Hé,’ riep er eentje, ‘wat bent u aan het doen, opa?’

‘Lachgaspatronen oprapen.’

‘Wat? Wat zijn dat?’

‘Nou,’ zei Alblas tegen die jongen met het ballonnetje, ‘dat is een partydrug, maar dat zal jij niet weten, want jij gebruikt zoiets natuurlijk niet.’

De jongen weet even niet wat te zeggen, waarop Alblas vervolgt: ‘Ik kan ook zeggen dat ik jouw teringzooi opruim, die jij verrot om zelf op te ruimen. Maar ik ken jou niet, en wie weet word jij dan misschien wel boos, zijn we verder van huis.’

Zij lachen.

De volgende dag, toen hij weer zijn ronde deed, lag er op precies diezelfde plek een AH-tasje met lege patronen en ballonnen.

Extra zware accu

Alblas: ‘Het zijn vaak heel aardige mensen, die niet goed weten wat ze met hun leven aan moeten. Dus zitten ze de hele dag in een auto met een lachgasballon.’

Zelf heeft hij ook moeten leren hoe je een leven invult. Hij was muzikant (dwarsfluit, onder andere), geluidstechnicus in een jazzcafé, administrateur op een politiebureau, rijinstructeur...

Een jaar of vijftien geleden werd hij steeds vaker ziek, de laatste jaren zat hij elke twee maanden in het ziekenhuis. Een vaste baan ging niet meer. Dus ging hij vrijwilligerswerk doen. Eerst de straat op met een buurtpreventieteam. Tot hij een jaar of vijf geleden op straat een oudere vrouw met een rollator onderuit zag gaan. Uitgegleden over een lachgaspatroon.

Lachgas begon toen net populair te worden, want na een wetswijziging mochten de patronen vrij verhandeld worden. Toen bedacht Alblas: ik ga de stad lachgasvrij maken. ‘Nou, dan hebbie een doel.’

Hij installeerde twee extra zware accu’s op zijn Meteor-scootmobiel, zodat die een actieradius kreeg van 50 kilometer. Soms maakt hij ’s avonds een tweede rondje. Hij maakt langere dagen dan de gemeentereiniging.

Je bent gek, zeggen sommigen, vraag er dan geld voor. Maar hij heeft een uitkering. ‘Ik hoef geen geld, ik blijf liever eigen baas.’

Tot een paar jaar geleden moest hij vier keer per maand solliciteren om zijn uitkering te behouden. Op een dag, toen hij vanwege zijn ziekte onverhoopt niet op een afspraak van het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) kon verschijnen, stonden er al gauw twee heren van het CWI op de stoep.

‘Ik heb ze toen vriendelijk in mijn huis ontvangen, hen laten weten dat ik erg blij was met hun bezoek. Alle aanpassingen in mijn huis ten behoeve van mijn gezondheid heb ik ze laten zien... scootmobiel, sta-op-stoel, rolstoel, hoog en laag bed... Ook verteld dat ik twintig uur per week zo goed als in mijn vermogen lag vrijwilligerswerk deed.’

Ze boden hun excuses aan. ‘Ze waren behoorlijk geschrokken van de situatie waarin ik op dat moment probeerde te overleven. Diezelfde dag had ik een schriftelijke bevestiging van UWV/CWI waarin stond dat ik volledig arbeidsongeschikt was bevonden.’

Niemand verplicht hem. Toch gaat hij elke dag naar buiten. Waarom? Gewoon. Om die scholier die hem achterna fietst om hem te bedanken. En nou ja, thuis zit hij maar te malen. Over zijn gezondheid, over hoe dat in de toekomst moet. Over hoe het gaat met de maatschappij, al die mensen die in hun eentje zijn.

‘We zijn ontzettend aan het vereenzamen. In mijn seniorencomplex spreek ik mensen die soms maandenlang geen familie zien. Hoe ziek is dat? Midden in die wereldstad!’

Hij las eens een krantenkop over iemand die maanden dood lag in zijn woning. Hij schrok pas echt toen het zijn eigen ‘fucking buurman’ bleek te zijn, of nou ja, van een paar huizen verderop. Maar toch: je kunt wel in een wereldstad wonen, maar wat als er niemand om je geeft?

Met code oranje over de Erasmusbrug

Zelf woont hij ook in z’n up en zijn gezondheid is broos. Hij heeft wel zorg aan huis, maar als de hulp vertrokken is, is het weer stil.

Daarom luistert hij niet naar de mensen die zeggen: zou je dat nou wel doen, naar buiten gaan? Als je maar niet valt… ‘Opzouten nou, ik ben er klaar mee!’

Zelfs als het sneeuwt, gaat hij gewoon. Maar niet te dicht langs de kades. Stormt het, code oranje? Hup, gewoon naar buiten. Met één hand de reling van de Erasmusbrug vasthouden om niet in de Maas te waaien.

Hij heeft tijden gekend dat hij door zijn ziekte drie kwartier deed over de ‘transfer’ van bed naar stoel. Soms wil zijn lichaam niet, dan heeft hij een ‘slecht level’. Maar dan hijst hij zich toch maar overeind. En driehonderd meter na de voordeur is dat slechte level weer goed.

Het leven is niet alleen lachgaspatronen

Alleen nu, in het ziekenhuis, kan hij niet naar buiten.

Als lachgaspatronen verzamelen zo belangrijk voor hem is, hoe redt hij zich nu dan? En wat als lachgas straks bij wet verboden wordt? Is zijn levensmissie dan weg?

Nee joh, denkt Alblas. Zwerfvuil zal altijd bestaan. Hij vindt wel een nieuw doel. ‘Het leven is niet alleen lachgaspatronen, vergis je niet.’

De afgelopen dagen, in het ziekenhuis, is hij een thriller gaan schrijven, The neverending story geheten. Speelt zich af in een leeg, spookachtig Dijkzigt-ziekenhuis. Hij plaatste stukjes op Facebook, de reacties deden hem veel.

Sowieso, al die respons sinds hij in het ziekenhuis belandde, raakt hem. Want door elke dag hetzelfde rondje te maken, leerde hij veel Rotterdammers kennen.

Zo kwam een bewoner van het Noordereiland in het ziekenhuis langs met een vlag van het eiland. Een ander bracht hem een mobieltje met internet, zodat hij kan blijven twitteren en instagrammen. Vele anderen stuurden kaarten.

De wijkagent kwam. Iemand zette een bordje op straat neer met in lachgaspatronen de tekst: ‘Alblas Rules’. Goeie feeën rapen nu lachgaspatronen op ‘zijn’ route.

Bleek hij al die tijd niet alleen patronen te hebben verzameld, ook vrienden.