Hoe huisvader Jack Groenen vijf topcarrières mogelijk maakte (waaronder die van Oranje Leeuwin Jackie)

Michiel de Hoog
Correspondent Sport
Jackie (links) en Merel Groenen tijdens een training. Foto: Ton Toemen / HH

Jackie Groenen is een van de beste voetballers van de wereld en niet weg te denken uit het Nederlands elftal. Haar succes is ook het succes van een hecht gezin – dat als geen ander in het teken stond van ontwikkeling.

Het is een ritueel dat elke zomer terugkeert – en dus ook deze zomer.

Straks, na het WK, als Jackie twee weken vrij heeft gehad, wereldkampioen of niet, gaat Jack Groenen met zijn dochter naar het openbare voetbalveldje aan de Pastoor Coolsstraat in hun woonplaats Poppel in België, om een uurtje ballen te trappen.

Korte ballen, lange trappen, boogballen, voorzetten, alle denkbare passes komen voorbij. ‘Als je het niet bijhoudt, gaat het achteruit’, zegt Jack, tijdens een gesprek in het huis dat hij voor zijn andere dochter, Merel, in het Zuid-Brabantse Riel aan het bouwen is, vijf kilometer verderop.

Ook al is Jackie international, ook al is ze de grote aanwinst van Manchester United, de oefeningen met haar vader slaat zij nooit over. En hij zal altijd ‘ja’ zeggen als Jackie vraagt om een balletje te trappen, want meestal vraagt ze het zelf – net als toen ze een klein meisje was.

Jackie Groenen (12 jaar) tegen de jongens. (Foto: VV Desk/auteur onbekend)

Noch zal hij straks nalaten te zeggen wat hij vindt van die passes op het trapveldje. Tot op de dag van vandaag is Jack Groenen niet alleen vader van Jackie en Merel, hij is ook coach van zijn dochters. Of ze zes of zesentwintig zijn, of ze F’jes zijn bij Blauw-Wit in Goirle, of mid-mid van het Nederlands elftal.

Voetbal is plezier als je het serieus neemt. ‘Ik zei: je mag voetballen’, herinnert Jack (‘Zjak’) zich het begin. ‘Je mag zelfs voetballen zoveel je wilt. En ik ga je helpen. Maar dan moet je het wel se-ri-eus doen. En dat betekent ook dat ik altijd eerlijk zeg wat ik ervan vind. Anders heb je er niks aan. Dat zei ik hen al toen ze nog heel jong waren, vijf ofzo.’

En hoewel Jackie (‘Zjakkie’) inmiddels hoort tot de beste voetballers van de wereld, gaat dit proces tot op de dag van vandaag gewoon door. Na elke wedstrijd – ook tijdens het WK – zegt Jack wat hij vindt. Als het goed is, is het goed, maar zelfs als het goed is, heeft Jack altijd wel iets aan te merken.

‘Dat vindt Jackie soms wel moeilijk’, zegt Groenen, ‘dat ik zo kritisch ben. Ze is het er ook niet altijd mee eens. Maar uiteindelijk wil ze het wel horen. Ze weet ook: anders heeft ze er niks aan.’

Welkom in het vermoedelijk talentvolste gezin van Nederland en omstreken

Jackie Groenen is een uitzonderlijk veelzijdige voetballer; spelmaker, controleur en balafpakker ‘Onmisbaar’ voor Oranje, ‘de nieuwe ster’ van de ploeg, Voetbal International deze week. Dit is haar niet aan komen waaien – haar succes is mogelijk gemaakt door een uitzonderlijk gedreven gezin.

Een gemiddeld kan meestal maar één topsportcarrière verdragen. De trainingen en wedstrijden, de lange avonden en verloren weekenden, de school- en familiebezoeken die er omheen moeten worden gebouwd, alles draait om de plichten van het topsportende gezinslid. Dat is veelal het maximale.

Zo niet in het vierkoppige gezin Groenen – daar bloeiden vijf van zulke carrières.

Merel (26) blonk uit in voetbal, speelde voor en het Belgische Lierse SK. Als was ze misschien nog iets beter: ze werd Nederlands jeugdkampioen en kampioen bij de senioren onder 48 kilo.

Jackie (24) haalde voetballend de absolute top, en had judoënd even ver kunnen komen. Ook zij werd – vijf keer – Nederlands en stopte pas toen ze in 2011 professioneel ging voetballen bij het Duitse Duisburg.

‘Merel was erg goed, maar Jackie was... pfff’, zegt Jack. ‘Zij was zó goed, zó snel. Het klinkt gek, maar ik denk echt dat Jackie in Rio in 2016 Olympisch kampioen had kunnen worden.’

Twee keer voetbal, twee keer judo. Maar er was nog een topcarrière in huize-Groenen.

Waarden geef je niet mee, die doe je voor

Terwijl de meisjes Groenen van de naar het voetbalveld aan het rennen waren – tien uur per sport per week per dochter, exclusief wedstrijden – maakte moeder Lisette de Groot (58) ze werd hoogleraar voeding en veroudering in Wageningen.

Om half zes ’s ochtends vertrekken uit Poppel, ’s avonds om negen uur pas thuiskomen, jaar in, jaar uit – jaren waarin ze zich in Wageningen opwerkte van promovendus (1988) tot universitair docent, hoofddocent, tot hoogleraar

‘Ja’, zegt De Groot, ‘dat waren lange dagen. Maar gelukkig had ik collega’s, zoals die wisten waar we mee bezig waren, en dat ik ook nog moeder was. Die stuurden mij soms naar huis.’

Je moet er alles uithalen wat erin zit. Dat vertelden we niet aan onze kinderen. We deden het voor

Achter al deze prestaties staat een man die zich wegcijferde voor zijn gezin: Jack Groenen (58), en 1 meter 74 sportenthousiasme en -fanatisme. Hij zegde zijn baan als projectleider op, en hield later bewust klein, om alle tijd te hebben voor de opvoeding op en naast de sportvelden.

Hij was de facto huisman, De Groot was kostwinner. Hij ontlastte zijn vrouw thuis, zij ging mee in zijn enthousiasme voor sport. ‘Wij zijn zeker verschillend’, zegt De Groot. ‘Ik gaf inderdaad niks om voetbal, hij is ervan begeistert. Maar we vinden elkaar in onze drive. In het idee dat je je potentieel moet benutten.’

‘Dat kreeg ik ook mee van mijn ouders’, zegt De Groot.’ Je moet er alles uithalen wat erin zit. En net als hen vertelden we dat niet aan onze kinderen, we deden het voor.’

Geen zoons, wel voetbal

Ontwikkeling vindt Jack Groenen een van de mooiste dingen aan het leven. ‘Maakt me niet eens zo veel uit waarin’, zegt hij. ‘In voetbal of in wat dan ook.’

Al was dat ooit anders. Als aanstaande vader had hij een vrij specifieke droom. Hij zou twee zoons krijgen, van wie hij de eerste Jack zou noemen, en die zoons zouden fanatiek gaan voetballen. Hij zou hen daarin stimuleren en coachen, zo veel als ze wilden.

Het leek anders te lopen. Zijn eerste kind (Merel, 1993) bleek een meisje, zijn tweede kind (Jackie, 1994) ook. Weg voetbal. ‘Dat was destijds nog niet voor meisjes, tenminste niet in mijn hoofd.’ Maar tot zijn eigen verbazing – en tevredenheid – maakte het voor zijn voetbaldromen niet uit.

Hij zal het nooit vergeten. Nadat Merel als vijfjarige haar vader zag voetballen, in de nadagen van zijn semi-professionele carrière hoorde hij het haar zeggen: ‘Papa, ik wil ook voetballen.’ Jackie (3,5) zei wat alle kleine zusjes zouden zeggen: ‘Ik ook, ik ook!’

De mentale switch was snel en graag gemaakt. En dus legde hij het de jonge meisjes al vroeg uit: als we gaan voetballen, dan gaan we serieus voetballen, en ik zeg altijd wat ik van jullie spel vind. Want wat hij niet wilde zijn: zo’n ouder die zijn kind altijd fantastisch vind. ‘Zo’n kind gelooft dat toch ook niet meer, als het ouder wordt? Je kunt ook enthousiasmeren én eerlijk zijn.’

Hoe ernstig hij het voetbal ook benaderde, een specifiek doel had Jack nooit voor ogen. ‘We dachten nooit aan EK’s of WK’s, voetbal of judo, of aan roem of geld.’ Het ging en gaat hem alleen maar om beter worden.

Het leerproces is wat hem fascineert – hoe goed of slecht een speler ook is. Iemand zo stimuleren, evalueren, prikkelen en overtuigen van diens kwaliteiten, dat de ander zin krijgt om beter te worden, en ook daadwerkelijk beter wordt.

‘Als dat gebeurt’, zegt Jack, ‘en je ziet hoe de kinderen dat vinden... Dat is echt schitterend.’

Een groen bestelbusje vol enthousiaste voetballers van 6 en 7 jaar

Hoe je kinderen het beste leert sporten? Jack Groenen hanteert een paar relatief simpele uitgangspunten.

Kinderen leren het snelst als ze tussen de 5 en 15 jaar zijn – en dan vooral in de allerjongste jaren. In die jaren moeten ze zo veel als het kan trainen. Tussen de tien en vijftien uur per week, dat vindt hij goed.

‘Dan kun je het meeste vooruitgang boeken. Op straat wordt er nauwelijks meer gevoetbald, dus vind ik dat sportclubs dat moeten aanbieden. Als je dat het een beetje leuk doet, dan komen de kinderen vanzelf.’

De rest van zijn leven ging hij zijn theorie bewijzen. Nadat Merel te kennen had gegeven te willen voetballen, meldde Jack haar aan bij de Goirlese Sportvereniging Blauw-Wit Merel begon in de F’jes, Jackie mocht bij de ‘kabouters’ meedoen, en hobbelde mee in het ploegje van haar grote zus.

GSBW’s jeugdteams trainden maar een of twee keer per week – naar Jacks smaak minimaal drie keer te weinig. Daar vond hij wat op. Een keer per week trainde hij extra bij Blauw-Wit, als het trainingsveld toch vrij was; twee keer per week op het openbare voetbalveld in Poppel.

Dat was negen kilometer verderop: niet ideaal voor kinderen van wat minder fanatieke ouders. Daarom kocht hij een groen Mercedes-bestelbusje, waarmee hij ook de andere kinderen ophaalde en naar de training bracht. Het busje deed dienst als vervoermiddel, kleedkamer en lichtinstallatie, want de laatste twee had het veldje niet.

Zo liet Jack geen moment onbenut om te kunnen trainen. Op één scenario na: slecht weer. (Hij wilde goed en hard trainen met de kinderen, maar bar en boos hoefde het niet te zijn.) Maar ook dat probleem was oplosbaar. In hun huis in Poppel bouwde Jack een indoor voetbalveldje van zes bij vijf meter.

‘Compleet met doeltjes, lijnen, beklede wanden, en een klein tribunetje’, zegt hij. ‘Het was net echt.’

Een verloren duim bleek een sleutel tot sportsucces

De jongste jaren van de kinderen waren misschien het intensiefst voor het gezin, zegt moeder Lisette de Groot. Dat kwam omdat Merel en Jackie in België op de basisschool zaten, waar kinderen al flink wat huiswerk krijgen.

Een heftig ongeval van Merel had een en ander gek genoeg eenvoudiger gemaakt. Bij haar ‘onthaalmoeder’ – Vlaams voor gastouder – raakte Merel de top van haar duim kwijt, toen die tussen een deur kwam. De duim zit er weer aan – en stond het latere judo nauwelijks in de weg – maar het zette Jack en Lisette aan het denken.

De uitkomst was dat Jack zijn baan als projectleider opzegde. Hij werd huisvader, zodat hij zich fulltime kon richten op opvoeding, huishouden, school en voetbal. ‘We dachten: Lisette’s carrière gaat goed. Zij verdient genoeg. Zonder de kosten voor de onthaalmoeder, en als we een auto eruit doen, dan redden we het wel.’

Met hetzelfde enthousiasme, minder geld, maar meer tijd stortte Jack zich op het voetbal. En dat ging op een zeker moment wringen bij ouders van andere spelers van GSBW. Vooral die extra trainingen wekten irritatie. Waarom mocht de F1 van Groenen zo vaak extra trainen op de velden van het complex?

Oneerlijk, vonden andere ouders, want iedereen betaalt dezelfde contributie. Onzin, vond Jack, want niemand gebruikte de velden op dat uur. Hij stelde zelfs voor dat hij meer contributie zou betalen voor zijn ploeg.

Maar het baatte niet – en niet veel later stapte de hele ploeg over naar het naburige VV Riel, waar ze wel gebruik mochten maken van de vacante velden.

Een voetbalrevival met wrevel

Riel stelde wel een voorwaarde: dat de kinderen van Riel ook mee mochten trainen met Groenen c.s. Het gevolg: een kleine voetbalrevival in het dorp.

Een opstoet aan kinderen maakte diverse keren per week het fietstochtje over de Oude Tilburgseweg naar de club, waar die ene bezeten voetbalvader vrijwel permanent voor iedereen beschikbaar leek te zijn. ‘Al gauw waren er dagelijks zo’n dertig kinderen op de club’, zegt Riels voorzitter, Herman Stroucken.

De gedrevenheid wekte bewondering maar ook verwondering op. Groenen vindt deze benadering van leven en sport ‘normaal’. Maar hij weet ook dat vrijwel niemand anders hen dit nadoet. En dat anderen hun levensstijl stilletjes afkeurden. ‘Mensen hadden een mening over ons gezin, zonder ons te kennen.’

Soms gebeurde dat niet zo stil. In september 2006 was het Brabants Dagblad was ter ore gekomen dat er onvrede heerste bij VV Riel. Oorzaak volgens de krant: Jack Groenen.

Merel, Jackie en Jack waren inmiddels formeel overgestapt naar de club. Net als bij GSBW trainde Jack de ploeg van zijn dochters, net als bij GSBW had Jack extra trainingen gegeven aan wie wilde. ‘Vrijwillig’, benadrukt hij. ‘Verplicht heeft geen zin, want alleen als je met plezier traint, ontwikkel je je.’

Zeker is dat Jack fanatiek is

Maar kennelijk voelden die vrijwillige trainingen sommige spelers niet zo vrijwillig. Bottom line van de klacht: het was niet meer gezellig, het ging te veel om presteren. Een klassieke discussie bij veel amateurclubs. Het verschil – vermoedelijk veroorzaakt door Groenens onvergelijkbare begeestering – was dat het in de krant stond.

‘Nee, liever lees je dat soort dingen niet in de krant’, zegt moeder Lisette de Groot. ‘Maar ik wist ook waar het vandaan kwam. Zeker is dat Jack fanatiek is. Maar hij had oog voor iedereen. Hij hielp ook de minder goede spelers. Ik weet dat hij het team regelmatig zo coachte, dat ze allemaal hielpen om een speler die anders nooit een doelpunt maakte, ook te laten scoren.’

Een tweede sport mogelijk gemaakt door een mobiele huiswerkstudio

Hoe het ook precies zat: het stormpje ging liggen. Twee seizoenen later trokken Merel en Jackie naar de in Best – op zoek naar een hoger niveau – en twee seizoenen later naar de B1 van Rood-Wit Veldhoven (zoals altijd in een jongensteam).

Ondertussen zaten ze op het dat rekening hield met topsporters, en waar de KNVB extra trainingen aanbood aan talentvolle meisjes. Al gauw ging Jack die ook (deels) geven, samen met de KNVB-coach.

Behalve beter voetbal, betekende dit ook meer reistijd. En die was toch al toegenomen. Want onwaarschijnlijk genoeg waren Merel en Jackie ook met een andere sport begonnen: judo. Merel had na een ouderavond gezien dat in de gymzaal een judoles bezig was. Ze zag kinderen in die witte pakjes, en wilde dat ook.

Geen probleem, vond Jack. Zijn enige voorwaarde: je moet het serieus nemen. En dus hanteerde dezelfde regel als bij het voetbal. Niet een of twee keer, maar vier of vijf keer per week judoën. Als de meisjes dat wilden, zou hij dat regelen.

Zo gezegd, zo gedaan: Jack liet ze beginnen bij een kleine Belgische stapte daarna over naar de gerenommeerde school van en huurde voor de benodigde extra uren twee privécoaches in. ‘Over voetbal hoef je me niets te vertellen, maar van judo heb ik geen verstand. Daar kon ik ze niet zelf bij helpen.’

Waar hij wel mee kon helpen, was de logistiek. Omdat ze zoveel onderweg waren, moest die tijd nuttig worden besteed. En dus bouwde hij het voetbalbusje om. Van een oude bank maakte hij een bureautje, en de bus werd een mobiel kantoortje.

‘Op die manier konden de meisjes hun huiswerk doen, op weg naar trainingen en wedstrijden en toernooien’, zegt De Groot, grinnikend aan de herinnering. ‘Het was allemaal erg efficiënt.’

Een geboren coach, zonder diploma’s, die niet kan stoppen met coachen

Sinds 2009 coacht Jack zijn dochters niet meer. Althans niet formeel. In de achtertuin in Poppel – waar jarenlang een wedstrijdgoal stond – en op het oude trainingsveldje bleef hij passen en trappen.

Ook bleef hij ze – tot de dag van vandaag – wijzen op zijn regel: niet meer dan drie keer onnodig balverlies per helft. Foute passes mogen, risicovolle passes ook. Maar wat maar drie keer mag, zijn wat hij noemt unforced errors: ballen die je goed kunt spelen, maar toch fout gingen.

Niettemin, zijn belangrijkste werk zat er – conform zijn theorie van de belangrijkste leerjaren – op. Jackie was 14, Merel 16 toen ze overstapten naar Rood-Wit. Hij reed ze er uiteraard wel naartoe, in het mobiele huiswerklab, maar de club had prima trainers.

Niet dat hij stopte met coachen van anderen. Hij kan het vermoedelijk niet laten

Niet dat hij stopte met coachen. Hij kan het vermoedelijk niet laten, mensen ontwikkelen. (Bij Rood-Wit Veldhoven trainde hij de C3, terwijl hij wachtte tot Jackie en Merel klaar waren met hun training daar.)

Sinds drie jaar traint hij het van VV Riel. De ploeg speelde op dat moment in de vijfde klasse, de spirit was laag. Enter Jack Groenen, en het Wonder van Riel voltrok zich. In drie seizoenen promoveerden de vrouwen Niemand die Groenen heeft gevolgd, al die jaren, kan echt verrast zijn.

Maar vorig seizoen ging het mis: de vrouwen werden derde. Geen promotie. De maatregel: een ‘uitbreiding’ van de ‘technische staf’. Groenen gebruikt de termen doodserieus. Het klinkt wat kolderiek voor het niveau. Maar het is waar.

‘We hebben Jack als hoofdtrainer’, telt spits van Vrouwen 1. ‘Gerlof en Frank zijn assistenten. Zij zijn er in het weekend, als Jack vaak bij Jackies wedstrijden is. Dat maakt drie. Moniek en Renee zijn coaches, die formulieren doen, de was, de administratie. Vijf.’

‘Dan hebben we nog een keeperstrainer, Corné. En volgend seizoen krijgen we er weer iemand bij. Een sportpsycholoog. Het slaat natuurlijk nérgens op, gezien ons niveau. We zijn maar amateurs, maar het voelt soms als Champions League.’

‘Maar dat is Jack. Hij krijgt dat voor elkaar, zeven mensen in de staf. Iedereen wordt enthousiast van hem.’

Meer lezen?