Deze familie zit al dertien jaar in een Nederlands asielzoekerscentrum

Joris van Casteren
Journalist
Foto: Dirk-Jan Visser (voor De Correspondent)

De familie Aliyeva uit Baku in Azerbeidzjan kwam in 2001 naar Nederland om het geweld in het thuisland te ontvluchten. Hier zou hun zaak eerlijk bekeken worden. Inmiddels wonen ze al bijna dertien jaar in asielzoekerscentra. Het verhaal van een familie die door iedereen vergeten lijkt.

In het asielzoekerscentrum in het Groningse lintdorp Musselkanaal staat een bord met rijst en koteletjes voor mij klaar. En een kleiner bord met komkommer en tomaat. Mevrouw Solmaz Aliyeva (62) heeft het voor mij gemaakt.

Tot 2 september 2001 woonde mevrouw Aliyeva in Baku, de hoofdstad van Azerbeidzjan waar zij is geboren. Op 6 september kwam ze met haar man, afkomstig uit de zuidelijker gelegen plaats Salyan, en twee zoons, Anar (13) en Rasim (11), na een lange treinreis, die onder meer langs Moskou voerde, in Nederland aan.

Mevrouw Aliyeva is half-Armeens en christelijk. Ze was haar leven niet meer zeker toen Azerbeidzjan en Armenië in februari 1988 met elkaar in oorlog raakten, met als inzet de in Azerbeidzjan gelegen enclave waar de Armeense meerderheid de Azerbeidzjaanse minderheid aan het verdrijven was.

In februari 1990 werden mevrouw Aliyeva en haar man, die moslim is en geen Armeense familieleden heeft, op straat neergestoken. De maand ervoor hadden verschillende politici, verbolgen over het Armeense optreden in de enclave, opgeroepen tot geweld tegen de Armenen, waarna in Baku pogroms plaatsvonden en honderden Armenen werden afgeslacht.

Een bomaanslag, geslagen en verkracht

In maart 1996 werd hun huis opgeblazen, een aanslag die mevrouw Aliyeva en haar oudste zoon Anar - hij is ook aanwezig in het kamertje op het asielzoekerscentrum (azc) in Musselkanaal - ternauwernood overleefden. De vader en de jongste zoon waren niet thuis. Vlak na de explosie zei een wijkagent dat ze de buurt dienden te verlaten.

Ze doken onder in Salyan, de geboorteplaats van haar echtgenoot die daar tevens een winkel uitbaatte. Op 20 januari 2001 drongen drie mannen de woning binnen. Haar echtgenoot werd voor verrader uitgemaakt en vastgebonden, haar jongste zoon raakte bewusteloos toen hij tegen een muur werd gesmeten. De mannen sleurden haar een auto in.

Drie à vier weken werd ze vastgehouden op een voor haar onbekende locatie. De mannen sloegen en verkrachtten haar. Ze noemden haar ‘Armeens misbaksel’

Drie à vier weken werd ze vastgehouden op een voor haar onbekende locatie. De mannen sloegen en verkrachtten haar. Ze noemden haar ‘Armeens misbaksel’ en lieten haar naakt in de kamer staan. Af en toe kreeg ze restjes voedsel te eten. De mannen eisten de winkel van haar echtgenoot op. Toen dat was geregeld brachten ze haar terug. De mannen zeiden dat hun zoons nog aan de beurt zouden komen.

Met de kinderen verscholen ze zich in een leegstaand vakantiehuisje ten noorden van Baku. Over de verkrachting durfde ze haar echtgenoot niet te vertellen. Hij regelde geld en papieren om het land te kunnen ontvluchten. Mevrouw Aliyeva was de laatste van haar familie die Azerbeidzjan verliet: haar zusters en andere familieleden waren jaren eerder al vertrokken.

Dertien jaar tussen hoop en vrees

Behalve het geweld was er nog een dringende reden om te gaan: de ernstige vorm van suikerziekte waar zoon Anar aan leed. In Azerbeidzjan was het moeilijk om aan insuline te komen, die bovendien vaak van slechte kwaliteit was, waardoor hij al eens in coma was geraakt en ternauwernood overleefde.

‘We kozen voor Nederland omdat we hadden gehoord dat de zaken hier eerlijk en onbevooroordeeld zouden worden bekeken,’ zegt mevrouw Aliyeva, die Nederlands heeft leren spreken, al is het minder vlekkeloos als het Nederlands van haar zoon.

Inmiddels denkt ze daar anders over. Al bijna dertien jaar lang – voor zover bekend: een record – zijn ze verwikkeld in een onoverzichtelijke asielprocedure. Al bijna dertien jaar leven ze tussen hoop en vrees en zonder status in krappe azc-kamertjes en moeten ze met zo’n vijftig euro per week zien rond te komen. ‘We kozen voor Nederland, omdat we hadden gehoord dat de zaken hier eerlijk en onbevooroordeeld zouden worden bekeken,’ zegt mevrouw Aliyeva, die Nederlands heeft leren spreken, hoewel niet zo vlekkeloos als haar zoon.

Mijn bord met koteletjes staat op een tafeltje tussen het aanrecht en een televisiemeubel. De rest van de ruimte wordt ingenomen door twee bedden, een kastje met porseleinen beeldjes die mevrouw Aliyeva in de loop der jaren heeft verzameld en een schotelantenne waarmee ze Russische zenders kunnen ontvangen. Anar (26) zit op zijn bed, mevrouw Aliyeva op het hare.

Foto’s: Dirk-Jan Visser

In Nederland ben je nog steeds Armeens

In 2004 - ze verbleven op dat moment in een asielzoekerscentrum in Harlingen - vertelde ze haar man, op aanraden van een hulpverleenster, alsnog van de verkrachting. ‘Mijn vader kon niet met deze informatie leven,’ zegt Anar. ‘Hij gooide met glazen, sloeg alles kort en klein,’ zegt mevrouw Aliyeva. Hij mishandelde haar, zei dat hun leven door haar ‘vervloekte afkomst’ was geruïneerd.

Hij scheidde direct van haar en keerde met de jongste zoon terug naar Azerbeidzjan. Via een familielid liet hij weten dat ze met geweld verstoten zou worden als ze naar Azerbeidzjan terug zou keren. Sindsdien is het contact verbroken. Ze heeft geen idee waar haar jongste zoon verblijft. Anar probeerde zijn broer tevergeefs via internet op te sporen.

Ze heeft geen idee waar haar jongste zoon verblijft. Anar probeerde zijn broer tevergeefs via internet op te sporen

Op 5 december 2001 vond in Arnhem het zogenoemde nader gehoor plaats - het eerste inhoudelijke gesprek in de procedure - waarbij een IND-ambtenaar, de heer Smits, mevrouw Aliyeva aan de tand voelde. Uitgebreid vertelde ze hem haar vluchtverhaal. Smits, valt te lezen in het verslag dat zich in het duizenden pagina’s tellende asieldossier bevindt, vond het vreemd dat ze niet om hulp had geroepen toen ze door de drie mannen werd vastgehouden in het huis. Bovendien had ze via het raam ‘kenbaar’ kunnen maken dat ze daar zat.

Smits vond het ook vreemd dat ze ‘nimmer’ haar ‘beklag bij de autoriteiten’ had gedaan, zo valt te lezen. Mevrouw Aliyeva legde uit dat diezelfde autoriteiten verdelging nastreefden van alles wat Armeens was; wat goed is gelukt, want veel Armeniërs komen er in Baku niet meer voor.

‘Een incident in de privésfeer’

Op 10 januari 2002 volgde een reactie van de IND. Medewerker Van As liet weten dat haar aanvraag voor een verblijfsvergunning werd afgewezen, vooral omdat volgens hem niet gesteld kon worden dat mevrouw Aliyeva vanwege haar ‘etnisch-Armeense achtergrond’ was ontvoerd en verkracht. Het ‘incident’ was volgens hem een ‘probleem in de privésfeer’ geweest.

Advocaat Metis Gavami tekende beroep aan. Ook stuurde hij een brief aan de toenmalige minister van Vreemdelingenzaken en Integratie, Rita Verdonk (VVD), waarin hij haar vroeg gebruik te maken van de zogenoemde De minister liet weten dat dit verzoek zou worden meegenomen in de verdere asielprocedure - iets wat nooit gebeurde.

In februari 2005 deed de rechtbank in Haarlem uitspraak in het door Gavami aangetekende beroep. Rechter L.M. Kos redeneerde zoals Van As: er waren slechts problemen met ‘medeburgers’ geweest, niet met de overheid. Het beroep werd afgewezen.

‘Betrokkene leert zichzelf maar injecteren’

Advocaat Gavami, een ervaren asieladvocaat, was verwonderd over dit vonnis. Ook omdat de IND en de rechtbank op de hoogte waren van de wankele gezondheidstoestand van Anar. Artsen die hem onderzochten stelden dat de dagelijkse, handmatige insuline-injecties vanwege zijn extreme suikerspiegelschommelingen niet verantwoord waren. Hij kreeg een speciaal pompje met een infuus waarmee de juiste hoeveelheden op de juiste momenten kunnen worden toegediend.

Omdat het pompje, waarvan onderdelen wekelijks moeten worden vervangen, in Azerbeidzjan niet beschikbaar is, startte Gavami een procedure in de verwachting dat Anar en zijn moeder op medische gronden in Nederland mochten blijven. Verschillende artsen verklaarden dat het zeer risicovol zou zijn Anar in zijn conditie terug te sturen, nog afgezien van het gevaar dat zijn moeder zou lopen.

Eind 2006 wees de minister van Justitie Ernst Hirsch Ballin (CDA) deze procedure af. Volgens de het Bureau Medische Advisering (BMA), onderdeel van het ministerie van Veiligheid en Justitie, was er in Azerbeidzjan een ‘equivalent’ van het pompje op de markt. Toen Gavami navraag deed, bleek het te gaan om het product van een dubieuze leverancier die voor dit equivalent exorbitante bedragen rekent. BMA verweerde zich: als het equivalent niet beschikbaar is, zal - in weerwil van het advies van de artsen - ‘betrokkene moeten leren om zichzelf te injecteren.’

Foto’s: Dirk-Jan Visser

Weg, blijven, weg, blijven

Gavami boekte twee overwinningen: in juni 2007, toen een verzoek om voorlopige voorziening werd toegewezen door de Haagse rechtbank, en in december 2010, toen de rechtbank in Amsterdam mevrouw Aliyeva en haar zoon in het gelijk stelde en de handelswijze van de IND in scherpe bewoordingen veroordeelde. De rechter sprak van ‘een bijzonder schrijnende situatie.’ Temeer omdat Anar, die al bijna tien jaar in Nederland onderwijs volgde, en zijn moeder, die jarenlang vrijwilligerswerk in onder meer een kringloopwinkel verrichtte, ‘in belangrijke mate’ in de Nederlandse samenleving waren geïntegreerd.

De IND vond dat de rechtbank ‘een onjuist toetsingskader’ had gehanteerd en ging in hoger beroep. In december 2011 deed de Raad van State uitspraak en bepaalde dat de IND gelijk had. Het besluit van de Amsterdamse rechtbank moest vernietigd worden.

Gevolg was dat Anar en zijn moeder ‘Nederland zelfstandig en uit eigen beweging binnen 28 dagen’ dienden te verlaten. Gavami tekende bezwaar aan. Dat werd afgewezen, toegekend en onlangs weer afgewezen.

Havo en vissen

Mevrouw Aliyeva was een trotse, strijdbare vrouw toen ze in september 2001 in Nederland aankwam. ‘Voor het eerst in jaren voelden we ons veilig.’ Ze was toen 48, had een mooi gezicht en glanzende zwarte haren.

GGZ-medewerkers stelden vast dat ze als gevolg van de gebeurtenissen in Azerbeidzjan onder meer leed aan een posttraumatisch stresssyndroom (PTSS), maar dat ze daar op dat moment goed mee overweg kon.

Met Anar ging het toen ook beter. Op de scholen in de opvangcentra in Lisse en Schalkwijk deed hij het goed. Toen ze in 2002 werden overgeplaatst naar het asielzoekerscentrum in Harlingen mocht Anar vanwege zijn goede resultaten naar een reguliere middelbare school op havo-niveau. Hij maakte vrienden met wie hij vaak ging vissen.

Ze wisten dat de asielprocedure langere tijd in beslag zou kunnen nemen. ‘Maar niet dat we hier na bijna dertien jaar nog zouden zitten.’ Met de duur van de procedure keerden de psychische klachten bij mevrouw Aliyeva terug. De PTSS sloeg om in een depressieve stoornis. Ze leed aan somberheid, kon moeilijk slapen, onderging behandelingen en operaties en veranderde in de oude, gebroken vrouw van thans.

‘Ik word ouder, maar heb nog steeds niets bereikt’

De procedure had ook effect op Anars gezondheid. ‘Het is slopend voor je zenuwstelsel als je telkens weer met andere uitspraken te maken krijgt,’ zegt hij. Nadat ze voor het eerst te horen kregen dat ze Nederland dienden te verlaten, kreeg Anar ‘s nachts te maken met een extreme bloedsuikerschommeling die tijdelijke blindheid veroorzaakte. Per ambulance werd hij naar het ziekenhuis in Groningen vervoerd, waarna de artsen drie maanden bezig waren om zijn bloedsuikerspiegel enigszins stabiel te krijgen.

Toen ze voor het eerst te horen kregen dat ze Nederland dienden te verlaten, kreeg Anar ‘s nachts te maken met een extreme bloedsuikerschommeling die tijdelijke blindheid veroorzaakte

Hij probeerde zijn havo af te maken, wat uiteindelijk niet lukte omdat een medewerkster van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) hem, naar achteraf bleek ten onrechte, tot drie keer toe studieboeken weigerde. Momenteel volgt hij een vmbo 4-opleiding.

Hij hoopt ooit ingenieur te worden. ‘Anar was altijd al een handige jongen,’ zegt mevrouw Aliyeva. ‘Als er vroeger thuis iets stuk was repareerde hij het meteen.’ Anar maakt zich grote zorgen om zijn toekomst. ‘Ik word ouder, maar ik heb nog steeds niet bereikt.’

De tijd staat voor hem al bijna dertien jaar stil. ‘Ik wil iets doen, maar ik mag niets doen.’ Werken is verboden. Eén keer heeft hij geld verdiend: toen hij een sloopscooter opknapte en via Marktplaats verkocht. Van de opbrengst kocht hij de satellietschotel en een televisie.

Als vrienden van zijn school vragen of hij met ze uitgaat zegt hij af, omdat hij geen geld heeft om een drankje te betalen. De meesten weten niet dat hij in een asielzoekerscentrum woont. ‘Ik vertel het niet omdat ik mij ervoor schaam.’

Foto: Dirk-Jan Visser

Anars vullingen zijn meermaals gesneuveld

Een paar jaar geleden kreeg hij driehonderd euro van een liefdadigheidsfonds, waarmee hij de tweedehands laptop kocht die hij nodig heeft voor zijn opleiding. Op hun kamertje was vroeger een internetverbinding, maar de kabel is een paar jaar geleden verwijderd. Voor een draadloze internetverbinding heeft hij geen geld, waardoor hij vaak zijn huiswerk niet kan maken.

Anar is permanent gespannen. ‘Als ik fiets, knijp ik vaak zonder het te merken keihard in het stuur.’ Regelmatig sneuvelen de vullingen in zijn kiezen. Omdat hij voortdurend met grote kracht zijn kaken op elkaar perst.

Mevrouw Aliyeva gaat vier ochtenden in de week naar een vrouwenpraatgroep in Stadskanaal. Ze wil weer vrijwilligerswerk doen, maar is te gestresst. Als ze alleen thuis is, draait ze de voordeur op slot en schuift er een kast voor. Daarna kijkt ze een paar keer onder de bedden. ‘Ik denk altijd dat er iemand binnen is.’

Onlangs is een groep Armeense vluchtelingen in het asielzoekerscentrum neergestreken. De Armenen beschouwen hen als Azeri, zoals de Azeri’s hen als Armenen beschouwen. Een man zei tegen Anar: ‘Mijn vader heeft een Azeri gedood, ik heb een Azeri gedood en mijn zoon zal ook een Azeri doden.’

9 april moeten ze zich melden

Ik heb niet alle koteletjes opgegeten. Mevrouw Aliyeva zegt dat ze het maaltje opnieuw zal opwarmen. Terwijl ze daarmee bezig is, gaat de bel. Het is een leidinggevende van azc Musselkanaal. Ze stelt Anar enkele vragen over zijn opleiding, maakt wat notities en verdwijnt. Mevrouw Aliyeva raakt in paniek, de koteletjes branden aan.

Twee weken geleden kregen ze een brief met een politielogo erop. In de brief staat dat mevrouw Aliyeva zich op 9 april moet melden bij de Dienst Terugkeer & Vertrek van het ministerie van Veiligheid en Justitie, wat wil zeggen dat Nederland voornemens is hen daadwerkelijk op het vliegtuig naar Baku te zetten.

Advocaat Gavami stuurde op 26 maart een brief aan staatssecretaris Fred Teeven van Veiligheid en Justitie, waarin hij hem verzoekt gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid. Zodat mevrouw Aliyeva, aldus Gavami’s brief, ‘eindelijk de rust kan krijgen die zij verdient. Zij wil er zeker van zijn dat haar zoon niets overkomt, dat hij in Nederland verzekerd is van een goede behandeling en dat hij iets van zijn leven kan maken.’ Op de brief heeft staatssecretaris Teeven nog niet gereageerd.