Waarom je geen zeelui ziet in Rotterdam (en we zonder containers geen Trump zouden hebben)
Deze zomer ga ik op zoek naar de haven van Rotterdam. Want van de grootste haven van Europa merk je weinig in de stad zelf. Waar zijn al die duizenden zeelieden die de haven dagelijks aandoen? Vandaag probeer ik ze te vinden in een club in Oostvoorne. En ik leer dat containers de wereld meer hebben veranderd dan internet. (Liever luisteren? Dat kan ook.)
Ik rijd over de A15 naar het westen, naar de haven, want ik wil zeelieden zien.
Ik zoef langs opslagtanks zo groot als flats, langs raffinaderijen als naaldbossen van staal.
Ik passeer steenkool, aluminium, treinen met gloednieuwe auto’s.
Ik zie de grotemensenlego van zeecontainers, zeecontainers, zeecontainers.
Bijna 30 kilometer lang schiet al het moois en alle zooi van de hele mensheid aan me voorbij, maar al die tijd zie ik bijna geen kip – laat staan zeelui.
Toch moeten ze hier ergens zijn. Rotterdam heeft per slot van rekening de grootste haven van Europa: liefst dertigduizend zeeschepen varen elk jaar de stad binnen. Op die schepen varen honderdduizenden mensen.
Maar al die Filipijnen. Roemenen. Sri Lankanen. Myanmarezen. Russen. Indiërs. Ze zijn in Rotterdam en toch zijn ze er niet, want de haven ligt ver van het centrum, verstopt achter slagbomen en hekwerk, de meesten komen er nooit af.
Deze spookarbeiders brengen alles wat we nodig hebben. Negentig procent van onze spullen komt per boot.
Niet alleen de benzine waarmee ik nu over de A15 rijd. Ook de banaan die ik intussen eet. En de telefoon waarmee ik nu navigeer.
‘Neem afslag 8 – Oostvoorne’, zegt mijn telefoon.
Ik draai de snelweg af, weg van de industrie. In een mum van tijd ben ik omringd door duinen en groen. Een hobbelige dorpsstraat. Liefelijke huisjes. Ik wandel naar Zeemanshuis The Bridge, een zeeliedenclub.
Ik heb afgesproken met een dominee. Helene Perfors, heet ze. Ze is koopvaardijpredikant namens de Protestantse Kerk Nederland. Als je zeevarenden wilt zien, probeer het via de kerk, had iemand me getipt. God is één van de weinigen die nog door de security checks komt van de moderne haven.
En dus sprak ik een poosje geleden met Perfors af, in een zeemanskapel in Rotterdam, waar ze regelmatig preekt. Ze legde me toen uit waarom je in de havenstad Rotterdam zelden zeelieden ziet.
De meesten van die honderdduizenden zeevarenden komen hun boot niet af als ze in Rotterdam zijn. Dat heeft deels te maken met toegenomen veiligheidsmaatregelen na ‘elf september’. Haventerreinen zijn sindsdien gesloten als oesters. Zelfs als dominee komt Perfors bepaalde terreinen nauwelijks op.
Maar het komt vooral door toegenomen efficiëntie. Dit is het containertijdperk. Dankzij schaalvergroting en standaardisering kunnen zeeschepen nu razendsnel gelost worden. Niet zelden door zelfrijdende wagentjes en door robotkranen die op kilometers afstand bestuurd worden.
Je hebt nu containerschepen die twintigduizend containers kunnen vervoeren. Steeds korter liggen ze aan de kade. Meestal maar twee nachten. Kleinere schepen soms maar zes uur.
Bemanningen zijn intussen steeds kleiner geworden. De huidige generatie megaschepen zijn zo groot als wolkenkrabbers, maar er werken ongeveer even veel mensen als in een Hema. Neem het grootste containerschip ter wereld, de OOCL HongKong: die kan 21.000 standaardcontainers vervoeren, met slechts twintig mensen aan boord, ofwel dik duizend containers per persoon.
Is het schip in de haven, dan moet die bemanning werken. En stel dat ze een paar vrije uren hebben, en stel dat ze van de kapitein eraf mogen, wat gaan ze doen? Vanaf de Maasvlakte is het drie kwartier rijden naar het centrum van Rotterdam. Een taxi naar de stad kost je een week salaris. Drinken mag vaak niet.
Vroeger had je nog Privéboerderij Sonja in Rockanje, om de hoek van de haven, maar die is gesloten. Ja, er is nog een christelijke zeemansclub op een industrieterrein in Schiedam. Maar verder? Kun je net zo goed aan boord blijven. Even je e-mail checken of Skypen met het thuisfront. Want in de haven is er, na weken op zee, eindelijk weer internet.
Het zeemanscliché klopt niet
‘Gevangenen met een salaris’, noemen sommige zeelieden zichzelf. En niet eens een hoog salaris, trouwens. Het basisloon bedraagt iets meer dan 600 dollar per maand.
Ik schaamde me een beetje, want mijn beeld van zeelui was nogal gedateerd. Ik dacht aan zeebonken met tattoo’s, ieder stadje een schatje. ‘Clichés bevatten vaak een kern van waarheid, maar dat cliché van de hoerende en snoerende zeeman klopt in elk geval niet’, zegt Perfors.
De typische zeebonk is nu eerder een Filipijn in een net overhemd die zelden het schip af komt en hard werkt om elke maand geld naar zijn gezin thuis te sturen. Filipijnen zijn de meest geliefde zeelui, want ze spreken goed Engels, ze komen uit een land met een maritieme traditie én met lage lonen, ze werken hard voor weinig zonder te klagen.
Als ik ze wilde zien, die zeelui, dan had ik gerede kans in Oostvoorne, in Zeemanshuis The Bridge. Deze club heeft één gratis pendelbusje dat komt voorrijden bij de schepen om zeevarenden op te pikken die even van boord willen. Gemiddeld weten er elke dag ongeveer vijftien zeelieden even aan hun schip te ontsnappen naar dit zeemanshuis.
Dus nu loop ik met dominee Helene binnen. ‘Huis’ blijkt een groot woord, het is een kelder van ongeveer 7 bij 7 meter. Laag systeemplafond. Er is een barretje met koffie, een boekenkast met gedoneerde tweedehands boeken. Verder een tafelvoetbalspel en een eettafel met koektrommel waarin stukjes boterkoek.
Hier moeten die honderdduizenden zeevarenden het maar mee doen.
Toevallig is er net een groepje zeelieden gedropt, ze komen van de Northern Javelin, een containerschip dat nu ligt afgemeerd op de eerste Maasvlakte. Ze lijken qua kleding op een kruising tussen backpackers en internationaal kantoorpersoneel.
Maar voor ik ze spreken kan, gaan ze alweer weg. Ze krijgen een kopietje met de plattegrond van ‘Oostvoorne Village Center’: de belangrijkste hoogtepunten zijn de Albert Heijn, de COOP-supermarkt en de Irish Pub, waar ze ook met dollars mogen betalen.
De zeemannen hebben een uur of twee om de stad onveilig te maken
Een jonge Rus zoekt nog gauw in de gratis boeken, vist een exemplaar van Stephen King eruit, en gaat dan met de groep mee naar buiten. Weg zijn ze. Ze hebben een à twee uur om de stad onveilig te maken.
Het Zeemanshuis bestaat hier pas sinds 2016. Het is opgericht door een groep vrijwilligers, die eerder in zeemanscentrum De Beer werkten, maar dat ging failliet. Onder meer de gemeente en het havenbedrijf ondersteunen de nieuwe club. De meeste vrijwilligers hebben zelf gevaren.
Oostvoorne is een strategische plek: op een steenworp van de Maasvlakte en de Europoort; toch waan je je elders. Een schilderachtig dorpje, gelegen aan een bosrand. Er hangen bakken met bloemen aan de lantaarnpalen.
‘Oostvoorne lijkt misschien te knullig voor woorden’, zegt Perfors, ‘maar veel zeevarenden beginnen al met foto’s maken zodra ze het dorp binnenrijden.’ Zo groen, zo kalm en al die oude huisjes. Ze leven soms weken achtereen in een ‘stalen wereld’, zegt Perfors. Het constante gebrom van de scheepsmotor trekt in hun lijf. Ze vinden het fijn om even aan land te zijn.
Ze weet van een zeeman die hier vaker komt: steeds als hij door het busje in Oostvoorne gedropt wordt, rent hij meteen het bos in. Maar de meesten gaan winkelen, naar de pub, of hangen de toerist uit in Oostvoorne Village Center.
De dorpelingen hier moesten er wel aan wennen. Stonden er opeens Indiërs of Russen foto’s te maken van hun oude huizen. Perfors: ‘De politie kreeg veel bezorgde telefoontjes.’
Er komen inmiddels nieuwe zeelui de kelder binnen. Ze krijgen het wifi-wachtwoord en gaan meteen online, bellen met het thuisfront. Eén van de vrijwilligers biedt stukjes boterkoek aan uit het koekblik.
De dominee heeft een zee-afwijking
Dominee Perfors heeft een ‘zee-afwijking’, had ze me eerder verteld. Ze werd geboren in Den Helder als de dochter van marineman. Ze heeft zelfs eens een relatie met een zeevarende gehad. Als kind dacht ze er helemaal niet aan om dominee te worden. Ze was flink links, op haar zestiende ketende ze zichzelf vast aan kerncentrales.
Nog steeds heeft ze iets links-activistisch: ze wil wat menselijkheid brengen in die hyper-efficiënte haven.
‘Ik loop niet al bijbelzwaaiend de gangway op’, zegt ze. Het evangelie, dat is voor haar vaak ook: telefoonkaarten kopen voor zeelui die met familie willen bellen. Eerst dacht ze: heb ik hier nou theologie voor gestudeerd? Nou, ja dus. Juist die kleine dingen betekenen veel.
Ze vertelt over de zeeman die al maandenlang geen sinaasappelsap had gedronken en die ze naar de Jumbo in Brielle bracht. Hij maakte een sprong van vreugde om een pak Coolbest. ‘Ook dat is pastoraat’, zegt Perfors.
En soms is er meer tijd. Zoals wanneer er een sojaschip ligt dat vanwege regen niet gelost kan worden. Daarom houdt ze het meest van sojaschepen.
Zelf spontaan schepen bezoeken doet ze nauwelijks nog: ook om een schip op te komen, is tegenwoordig een enorm gedoe.
Ze komt wel op verzoek van de kapitein, als de nood aan de man is. Bijvoorbeeld als er onderweg een ongeluk is gebeurd. Of wanneer iemand, zoals een paar jaar terug, zich onderweg aan boord heeft opgehangen aan een gasleiding.
Dan biedt ze geestelijke steun.
‘Iemand die vraagt: hoe gaat het met je – daar gaat het eigenlijk om.’
Op zee is het makkelijk eenzaam zijn
Op zee is het makkelijk eenzaam zijn. Gewoon in je hut blijven. Perfors weet van schepen waar de bemanning elkaar niet eens op straat zou herkennen omdat ze verschillende diensten draaien en elkaar nooit zien. Suïcidecijfers onder zeevarenden zijn schrikbarend.
Als ze aan boord gaat, geeft ze ook altijd een hand, omdat mensen vaak wekenlang niet aangeraakt worden.
Veel zeelui zijn katholiek, zoals de Filipijnen, maar op zee luistert het allemaal minder nauw. Ze vinden het niet erg dat een protestant als Perfors aan boord komt, ze zijn allang blij. En andersom geldt hetzelfde: Perfors draagt de katholieke mis op, als men daarom vraagt.
Of ze staat in de scheepshut waar iemand overleden is, in haar stola, voor een muur volgeplakt met schaars geklede dames. De bemanning vroeg haar de hut te reinigen. Dan bedenkt ze een ritueel. Laatst ontdekte ze van die led-waxinelichtjes, met zo’n flikkerend vlammetje. Vier voor 98 cent bij de Xenos. Die zijn tenminste veilig.
Ze hebben lol gehad in het dorp
Aan de tafel met de koektrommel zit de kapitein van een ander schip, de APL Chonqinq, hij logt in op de wifi. Even later hoor ik via Skype een huilende baby.
De bemanning van de Northern Javelin keert terug in het zeemanshuis. Ze moeten weer naar de containerterminal. Chauffeur Paul, een gepensioneerde zeeman, vindt het prima als ik meerijd in het pendelbusje.
Even later zit ik ingeklemd tussen een Roemeen, een Filipijn, iemand uit Myanmar en een Pool. Ze hebben lol gehad, die anderhalf uur in het dorp. Een heel lichte wasem van alcohol hangt in het busje. Wat vonden ze van Oostvoorne? ‘Disneyland’, vond de één. ‘Paradise’, zegt de ander.
We gaan door de security, rijden langs de containerschepen. Voor de mannen zit het avontuur er alweer op. Wij rijden door, het zeemanshuis belde, het is bijna 19.30 uur. Of we nog twee Chinezen kunnen oppikken van de Jin Wen Feng, een bulkcarrier met een lading kolen uit New Orleans, afgemeerd aan de EMO, een terminal voor steenkool en erts.
Tegenwoordig zie je meer mensen met tatoeages op de wal dan op zee
Chauffeur Paul zat in de jaren zestig, zeventig op zee. Gouden jaren, toen had je nog alle tijd. Het is een heel ander soort baan geworden, nu. ‘Tegenwoordig zie je meer mensen met tatoeages op de wal dan op zee’.
Bij de poort van de EMO is de beveiliging nog strenger, ik moet eerst een film kijken en mini-examen afleggen voor ik het terrein op mag. We rijden vervolgens door een soort Mordor van steenkoolbergen naar het schip. Een grijper zo groot als een vrachtwagen schept kolen uit het reuzenruim.
Op de kade, naast het reusachtige schip, staan twee poppetjes te wachten. Ze klimmen in het busje. Hun Engels is goed genoeg om duidelijk te maken dat ze willen shoppen.
‘You want to change dollars?’, vraagt Paul. Dat kan op de zeemansclub. Vanaf daar is het twee minuten lopen naar de supermarkt. Hebben ze net een kwartier om te winkelen voor de Coop sluit.
‘Rapido, rapido’, zegt een vrijwilliger van het zeemanshuis even later. De Chinezen wisselen hun dollars en vliegen naar de supermarkt.
Het keldertje is een verademing voor de zeelui
In die hele haven van tientallen kilometers lang lijkt er alleen in dat nietige zeemanskeldertje, met al zijn koektrommelachtige knulligheid, even rust te zijn. Het is een verademing voor de zeelui, dat zie je aan de gezichten.
Maar deze huiskamer is niet vanzelfsprekend. De toekomst in Oostvoorne is ongewis. De kelder is te klein, een nieuw onderkomen is nodig, maar wie gaat dat betalen?
Als ze nou eens per schip dat de haven binnenkomt een paar euro zouden krijgen, droomt één van de vrijwilligers hardop, dan zouden ze al gauw 80.000 euro per jaar hebben. Konden ze naar een groter zaaltje. Met een poolbiljart, bijvoorbeeld.
Een paar euro, wat is dat nou?
En inderdaad, leer ik later tijdens een havenrondvaart: een beetje containerschip betaalt per bezoek aan de haven 100.000 euro liggeld. En verstookt onderweg vanuit Azië al gauw een miljoen euro aan brandstof.
Een paar euro is niets, een seconde varen, maar kennelijk is dat toch te veel.
Twintig minuten later zijn de twee Chinezen terug, met uitpuilende tassen vol chips en chocolade. Ze moeten zo terug naar de boot. Ook in het zeemanshuis is maar weinig tijd – zelfs daar zie ik maar weinig van de zeelieden, ze zijn er en ze zijn er niet.
Hun race tegen de klok lijkt symbolisch voor de moderne zeevaart. Alles sneller, slimmer, goedkoper.
Containers hebben de wereld meer veranderd dan internet
Alles werd goedkoper, ja, maar goedkoop heeft altijd een prijs.
Containers hebben de wereld misschien wel meer veranderd dan bijvoorbeeld internet. Internet maakte kennis delen vrijwel gratis. Maar containers maakten spullen uitwisselen vrijwel gratis. Na de uitvinding van de standaard stalen box, kelderden de transportprijzen dramatisch, werd de wereld kleiner.
Een fles wijn uit Nieuw Zeeland naar jouw tafel brengen? Dat kost slechts een dubbeltje aan transportkosten. De container is daarom de uitvinding van de eeuw, betoogde haveneconoom Bart Kuipers van de Erasmus Universiteit een paar jaar geleden in NRC. Hij haalt in het stuk ook The Economist aan, die schreef dat de container ‘meer voor de groei van de wereldhandel heeft gedaan dan alle handelsakkoorden in de afgelopen vijftig jaar’.
Containers zijn de lego van de globalisering, briljant in hun eenvoud. Dankzij spotgoedkoop transport laten we onze schoenen nu maken aan de andere kant van de wereld, eten we voedsel van tienduizenden kilometers ver. Waardoor fabrieken in veel westerse landen zijn verdwenen. En er in Aziatische landen juist fabrieken bij kwamen. Daar groeide een middenklasse, bij ons kwam die in de knel. Wat weer één van de oorzaken van populisme is.
Kort door de bocht: zonder containers geen Trump.
Fossiel en omslachtig, dat verslepen van zooi over de hele wereld
En hoe goedkoop is zeetransport, als je ook gewoon de uitstoot zou meetellen? Stookolie is de allersmerigste troep. De Rotterdamse haven is goed voor maar liefst 20 procent van alle uitstoot van Nederland. Containers zouden geen vrolijke kleuren moeten hebben, maar stookoliezwart.
Ik rijd terug naar Rotterdam nog langs de Botlekstores, een winkel voor zeelieden, duty free, een witte doos zonder ramen of uithangbord in een hoekje van een industrieel landschap.
Ook hier pendelen gratis busjes naar de schepen, de winkel trekt meer klanten dan de club in Oostvoorne, ongeveer honderd per dag.
Elk land heeft zijn eigen stroopwafel
Heimweevoedsel is er populair, vertelde de manager me een keer, elk land heeft zijn eigen stroopwafel.
Want ja, wat je van ver haalt is lekker, maar het liefst willen mensen, waar ze ook vandaan komen, iets van thuis.
En toch, het best verkochte item is dan weer: een T-shirt van Amsterdam, de mythische havenstad die de meeste zeelieden nooit zullen zien.
De zon staat al laag als ik over de A15 naar huis sjees, langs die tientallen kilometers aan haventerreinen, raffinaderijen, voorraadschuren.
Majestueus zijn ze, die glanzende sprookjeskastelen. Imposant, al dat menselijk vernuft, die hypermoderne bedrijvigheid, efficiënt, smart. Tegelijkertijd voelt alles hier archaïsch aan, fossiel en omslachtig, dat verslepen van zooi over de hele wereld, een wereld van gisteren die nog even opglanst.
Je kunt hier nauwelijks langsrijden zonder alvast melancholisch te worden. Dit alles zal over vijftig jaar verdwenen zijn - of wij zelf zullen verdwenen zijn.
Misschien dat je daarom nu al, als een voorafschaduwing, bijna geen mensen meer aantreft in de haven, als in een plots verlaten binnenstad.