Oudjaar zonder overlast: richt vuurwerkclubs op – en een traditie blijft behouden
Na opnieuw een onrustige jaarwisseling en een dodelijk, vuurwerkgerelateerd drama in Arnhem laait de vuurwerkdiscussie opnieuw op. Moeten we consumentenvuurwerk afschaffen of juist behouden? Het is tijd voor een alternatief: de vuurwerkclub.
Stel, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) publiceert een alarmerend rapport. De strekking: de veiligheid van grote groepen burgers is structureel in gevaar. Er zijn elk jaar ruim tienduizend incidenten, waarbij bijna vijfhonderd mensen op de spoedeisende hulp belanden. Zeker tweehonderd ogen raken beschadigd. Er valt gemiddeld één dode per jaar.
Het kabinet neemt een halfjaar de tijd om op het rapport te reflecteren en besluit uiteindelijk de belangrijkste adviezen terzijde te schuiven.
Je kunt de boze reacties op Twitter wel uittekenen:
‘@minpres en zijn bende zijn bij dezen verantwoordelijk voor elke dode of gewonde die nog valt. #kopinhetzand #knettergek’
Nee, dit is géén fictie. Alleen komen deze cijfers niet van de NCTV maar uit een rapport dat de Onderzoeksraad Voor Veiligheid* (OVV) in december 2017 publiceerde. En ze gaan niet over terrorisme, maar over de jaarwisseling en de rol die vuurwerk daarbij inneemt.
Toch bleef verontwaardiging goeddeels uit toen het kabinet vlak voor de zomer van 2018 liet weten het advies van de OVV te negeren en níét met een verbod te komen op vuurpijlen en knalvuurwerk. Eigenlijk waren het alleen de opstellers van het rapport die daarover klaagden.
Fast forward naar nu, begin 2020. Ook tijdens de afgelopen jaarwisseling gingen weer de nodige records aan diggelen. Zo werd er opnieuw meer geweld van burgers tegen politie geregistreerd. En werd er met 77 miljoen euro opnieuw méér geld uitgegeven aan consumentenvuurwerk. Een record dat hofstad Den Haag in de app Air Matters voor één dag in de top 3 van meest vervuilende steden ter wereld plaatste. Tussen, let op, Mumbai en New Delhi.
Maar alle schokkende cijfers in de wereld vallen natuurlijk in het niet bij het onbeschrijflijke drama dat zich afgelopen Oudjaarsnacht in Arnhem voltrok, waar een stel met twee kinderen van 4 en 8 vast kwam te zitten in de lift van een flatgebouw. Vader (39) en zoon (4) kwamen hierbij om het leven. De politie hield op nieuwjaarsdag twee jongens van 12 en 13 aan en houdt hen vooralsnog verantwoordelijk voor deze gebeurtenissen. Ze waren in de hal met vuurwerk bezig, waarna hun geklooi verschrikkelijk uit de hand liep.
Een direct gevolg van deze tragedie is dat de discussie over vuurwerk weer helemaal terug is. Voor zolang het duurt, althans. Nog even zal de herinnering aan deze tragedie in ons bewustzijn blijven branden, maar als straks de lente aanbreekt en de terrassen vollopen, zullen andere zaken weer onze aandacht trekken. Gaan we over tot de orde van de dag, totdat we in het eindejaarsoverzicht van 2020 weer aan dit ellendige nieuws zullen worden herinnerd. En de discussie weer van voren af aan kan beginnen.
Of zal het ditmaal anders gaan en benutten we het jaar dat voor ons ligt om de discussie over vuurwerk over een andere boeg te gooien? Want als we één ding kunnen leren van dat andere nationale winterdebat, over de kleur van Piet, dan is het wel dat alleen een realistisch alternatief de discusise uit een impasse kan halen.
In het pietendebat werd dat de roetveegpiet, wat zou de roetveegpiet in het vuurwerkdebat kunnen zijn?
Via Twitter stuitte ik eind 2018 op een interessant gedachte-experiment van Marko Faas. Deze journalist/copywriter uit Deventer stelt elk jaar in december dezelfde vraag via sociale media: ‘Waarom wordt vuurwerk niet afgestoken in clubverband, alsof het een sport is?’
Wat we van carbid- en paasvuurverenigingen kunnen leren
In de bibliotheek van Deventer, waar we hadden afgesproken, lichtte hij vorig jaar zijn plan toe. ‘Er wordt vaak gepleit voor gemeentelijke vuurwerkshows als alternatief voor de huidige praktijk. Maar dat lijkt me niet de oplossing. Ten eerste omdat mensen, zeker jongeren, toch zélf willen afsteken. En om iedere gemeente veel belastinggeld de lucht in te laten schieten, lijkt me geen goed idee. Grote steden hebben daar wel het geld voor, maar de kleintjes? Moeten die ook tonnen uitgeven aan vuurwerkshows?’
Zijn idee komt niet helemaal uit de lucht vallen. Faas deed het op door te kijken naar twee andere ‘vuurtradities’ in het oosten van Nederland. ‘Vrijwel in ieder dorp zijn er paasvuur- of carbidverenigingen. Dat zijn groepen die samen maandenlang hout inzamelen of carbid inkopen om samen respectievelijk Pasen en Oud en Nieuw te vieren.’
‘Vaak loopt de hele buurt ervoor uit. Er zijn ook competities tussen verschillende dorpen of buurten: wie het hoogste vuur heeft of wie het hardste knalt. Paasvuren zijn immaterieel erfgoed, maar in sommige gemeentes is het méér dan een traditie. Daar is het een sport.’
Het voorbeeld van deze tradities, die buiten het vuurwerkbesluit vallen en dus alleen aan lokale regels zijn gebonden, kan de vuurwerkdiscussie openbreken, dacht Faas. ‘Je kunt je voorstellen dat die clubs hun leden een pyrotechnische basiscursus aanbieden, in ruil voor een vergunning om op een centrale plek in een wijk of dorp samen een mooie show te houden. En dat ze in ruil voor hun bestelling ook gebruikmaken van de bunker van hun lokale vuurwerkleverancier. Zo behoudt de middenstand zijn jaarlijkse inkomsten.’
Faas stak een vurig betoog af voor zijn plannen: ‘Een groot voordeel is bijvoorbeeld dat je in zo’n club goed toezicht kunt houden op de veiligheid. Uiteindelijk heb je maar één belang met elkaar: het mooiste vuurwerk van de stad of de regio afsteken. Op een zo veilig mogelijke manier. En op een plek waar dieren, ouderen en de natuur er zo weinig mogelijk van merken.’
‘Ik moet even kruit komen snuiven’
Vuurwercklubs, gefaciliteerd door sportverenigingen of scoutingclubs tijdens de winterstop, gecombineerd met een verbod op het afsteken van vuurwerk daarbuiten, zouden kortom weleens een interessante uitweg uit de discussie tussen behouden en verbieden kunnen bieden. Op Malta bestaan zulke clubs al en is het aantal vuurwerkgerelateerde incidenten stukken lager.
Het zonder meer afschaffen van consumentenvuurwerk lijkt in elk geval nooit zonder slag of stoot zal lukken. Eerder opgelegde beperkingen werden bovendien massaal in de wind geslagen. Wie zijn oor te luisteren legt bij de vele enthousiastelingen van de vuurwerktraditie begrijpt dat een alternatief geboden is.
Neem Rik Spijker uit Hengelo, een zelfverklaarde ‘vuurwerkfreak’ van in de twintig die in het weekend stad en land afreist om vuurwerkshows bij te wonen. Hij geeft jaarlijks zo’n 1.500 euro uit aan vuurwerk. ‘Dit jaar nog wel wat meer, vrees ik’, lachte hij, toen ik hem op de zaterdag voor Kerst 2018 ontmoette in Holten.
Hij was even daarvoor naar het dorp in de provincie Overijssel afgereisd om een ‘vuurwerkcursus’ bij te wonen en alvast wat ‘cakes’ en ‘pijlen’ in te slaan. Een groep kinderen tussen de 3 en 10 jaar kreeg deze middag bij de lokale Vuurwerkstore uitgelegd hoe je veilig vuurwerk afsteekt. Spijker en een plukje andere vuurwerkfreaks keken toe. ‘Ik moet gewoon het kruit even komen opsnuiven’, vertelde hij, terwijl de kinderen zich verderop vermaakten met wat kindervuurwerk.
Toen de cursusleider de kinderen voorhield dat particulieren maximaal 25 kilo vuurwerk in huis mogen hebben, keek hij besmuikt lachend naar Spijker. ‘Al heb je mensen die ietsjes meer inslaan.’
Spijker vond het maar niks dat je sinds 2014 op Oudjaarsdag alleen nog na zes uur ’s avonds vuurwerk mag afsteken. ‘Zelf woon ik buitenaf, dus ik heb alle ruimte om daar een mooie show op te voeren. Niemand van mijn buren zou het erg vinden als ik al wat eerder begin. Maar ook al vind ik die regels niets, ik houd me er wél aan’, haastte hij zich te zeggen. ‘Ik wil niets doen om deze mooie traditie verder in gevaar te brengen.’
Het kabinet besefte goed hoe populair de Nederlandse vuurwerktraditie is. Het wilde zijn vingers dan ook niet aan het onderwerp branden, en besloot in juni 2018 de verantwoordelijkheid voor het vuurwerkbeleid bij de gemeentes te leggen. Zij mogen vuurwerkvrije zones inrichten, maar het kabinet wil niets verbieden. Intussen geven de gemeentes juist aan méér regie vanuit Den Haag te verwachten.
Terug naar Holten
Ik bracht Faas’ idee ter sprake op de vuurwerkcursus te Holten. Zou ‘vuurwerkfreak’ Spijker bij een vuurwerkclub gaan als die er zou zijn? ‘Als ik daardoor mensen ontmoet die net zo gek van vuurwerk zijn als ik misschien wel. Maar vuurwerkfreaks vinden hun eigen vuurwerk altijd het mooist. Of het gaat werken in zo’n club, weet ik niet. Tegelijk bestaat er nu al iets vergelijkbaars: mijn buren kopen geen vuurwerk meer omdat ze weten dat ze bij mij kunnen komen kijken.’
De cursusleider, Sandro Deidda uit Enschede – een pyrotechnicus die per jaar zo’n 25 professionele shows verzorgt –, was over de huidige praktijk in elk geval niet te spreken. ‘De overheid houdt van verbieden. Maar als je iets verbiedt, moet je ook handhaven’, zei hij. ‘En dat lukt nú al niet, met al dat illegale vuurwerk dat nog steeds wordt verhandeld.’
Vuurwerkvrije zones rond bejaardenhuizen klinkt aardig. Maar veel ouderen hebben de hele dag niets te zien. Hun neem je echt iets af waar ze naar uitkijken
‘En dan die vuurwerkvrije zones die gemeentes sinds dit jaar mogen instellen’, vervolgde Deidda. ‘Rondom bejaardenhuizen bijvoorbeeld. Dat klinkt aardig, maar er zijn ook genoeg ouderen die verder de hele dag niets te zien hebben. Hun neem je iets af waar ze echt naar uitkijken.’
Over vuurwerkclubs als alternatief was hij sceptisch. Voor hij zelf zijn vergunning kreeg, moest hij drie dagen naar een training en moest hij met tien professionele shows meelopen. ‘Voor mij is het werk. Maar zo’n tijdsinvestering is niet niks voor iemand die dit alleen als hobby ziet. Ik zie het dan ook niet gebeuren dat grote groepen enthousiastelingen dit gaan doen.’
Hoe kijken de paasvuur- en carbidverenigingen tegen het plan van Faas aan? John Schoonheim van de campagne ‘Een echte BOCK heeft ballen’ vertelde dat het carbid sinds een jaar of drie, vier niet meer is aan te slepen. ‘Carbid valt buiten het vuurwerkbesluit en is dus een aantrekkelijk alternatief voor wie wil knallen en elkaar ook overdag wil ontmoeten bij een hapje en een drankje.’
Knoeterhard knallen
Ik trof Schoonheim eind 2018 bij het negende Nederlands kampioenschap ‘carbiddarten’ in het Drentse Tiendeveen, onder het motto ‘knoeterhard knallen’, georganiseerd door de lokale voetbalvereniging. Met onder meer het brandwondencentrum en het Martini Ziekenhuis te Groningen ontwikkelde Schoonheim cursusmateriaal voor een veilige carbidpraktijk. ‘Zo kunnen schoolkinderen een spreekbeurt over carbid houden met behulp van een speciaal pakket, compleet met een verfblikje en een klontje van het explosieve spul.’
Schoonheim vertelde dat de aanleiding voor de campagne de jaarwisseling van 2014-2015 was. Er waren toen tien incidenten in heel Nederland, veel meer dan gebruikelijk. Intussen was in 2018 dat aantal flink gedaald in de provincies die aan de campagne deelnemen, naar vier (2015-2016) en drie (2016-2017). ‘In 2017 waren er negen slachtoffers, van wie vijf in Overijssel. Een deel van die provincie doet om die reden sinds dit jaar ook mee.’
Terwijl we praatten, werden we elke dertig seconden door een luide knal onderbroken. Zelfs op vele meters afstand is de drukgolf van een carbidknal nog te voelen.
Negen teams uit heel Nederland en één uit Duitsland schoten een middag lang ballen een voetbalveld op. Wie het dichtst bij de roos komt – een cirkel in het midden van het veld – krijgt de meeste punten. ‘Wat je ziet’, vertelde Schoonheim, ‘is dat mensen elkaar ontmoeten dankzij deze traditie. In hun dorp of wijk, maar ook op plekken als hier. Een carbittertje erbij – ik mag geen reclame maken, maar dat maak ik dus zelf – wat snert en oliebollen tegen de kou: dat is toch schitterend?’
De gebroeders Dwarshuis van Team Glinz waren helemaal naar Tiendeveen gekomen vanuit Godlinze, een dorp bij Delfzijl. Niet om deel te nemen, maar om te wínnen.
De twee waren bloedfanatiek. ‘Het gaat voor geen meter’, riep broer Dirk tussen twee mislukte knallen door. De twee waren misschien wel de meest ervaren deelnemers van het stel: ‘Volgend jaar is het dertigste jaar op rij waarin we onze carbidshow opvoeren. Het hele dorp loopt uit om naar ons te kijken. Niemand anders komt erbij.’ De twee zijn het hele jaar door in de weer met carbid. ‘Volgende zomer zijn we er weer, voor carbidbowling.’
Maar hoe fanatiek ze ook waren, het tweetal eindigde ditmaal als zesentwintigste en laatste. ‘Het is een combinatie van wind, vuur en afschietlocatie.’
Veel mitsen en maren
Schoonheims toekomstvisioen is om een soort carbidbond op te richten. ‘Ik zou met de provincie graag een site bouwen waarop je kunt zien waar op Oudjaarsdag carbid mag worden geschoten. En waar alle evenementen kunnen worden aangekondigd.’
Dat klinkt als een serieuze sport. Ook paasvuurverenigingen voegen vaak een competitie-element toe. Dorpen proberen in de maanden vóór Pasen het grootste paasvuur van de streek op te bouwen.
Arjan Stevens van de paasvuurvereniging Espelo zag dan ook wel wat in het idee van Faas. Maar, waarschuwde hij, er zijn veel mitsen en maren. ‘In Holten waren vroeger twaalf paasvuren. Nu nog maar vier. Dat komt door de regelgeving. We zijn gefuseerd omdat de gemeente en de provincie steeds eisen stellen: ze willen een veiligheidsplan, weer- en windscenario’s, een evenementenvergunning...’ Dat krijg je als bestuur allemaal op bordje. Het kost ook veel geld en de vraag is of buurtverenigingen dat kunnen opbrengen.’
Als je tentfeesten, paasvuren, mudruns en trekkertreks hebt, moeten vuurwerkclubs toch ook mogelijk zijn?
Faas erkende de bezwaren die aan zijn plan kleven. ‘Toch, hier in het oosten branden ieder jaar tientallen paasvuren, zijn er honderden tentfeesten, trekkertreks en grote mudruns. Allemaal georganiseerd door vrijwilligers en vriendengroepen. Dan moeten vuurwerkclubs toch ook mogelijk zijn? Als afsteken in de eigen straat verboden wordt, kan de gemeente op z’n minst een veldje aanwijzen waar vuurwerkliefhebbers hun gang kunnen gaan, al dan niet aangesloten bij een club met een vergunning.’
Eén onverwachte medestander had Faas vast gevonden. Luuk Folkerts van de Partij van de Dieren Overijssel gaf aan dat de meeste van zijn collega-Statenleden liever hun handen niet brandden aan een strenger vuurwerkbeleid. Zijn partij deed dat wel. Hij begreep het wel: ‘Geen enkele politicus pakt burgers graag iets af.’
Toen ik hem het plan van Faas voorlegde, reageerde hij voorzichtig positief. Opmerkelijk, gezien het standpunt van zijn partij, die pleit voor een algeheel verbod op consumentenvuurwerk. ‘Kijk, ik ben ook jong geweest. En zie ook wel wat men er mooi aan vindt. Ik zou er nu niet zo gauw meer aan beginnen, maar als er op een dier- en natuurvriendelijke plek een mooie vuurwerkshow wordt georganiseerd, kom ik zeker even kijken.’
Met dank aan De Correspondent-lid en collega-journalist Marko Faas.