Nieuws: 32 procent jonge leraren betwijfelt dat ze denkt aan stoppen
‘Helft startende leraren overweegt onderwijs te verlaten,’ kopte het persbericht dat vakbond CNV Onderwijs vrijdag uitbracht. Het nieuws werd in bijna alle media overgenomen. Zou het echt? Tijd voor een kleine factcheck.
Ik geef nu vijf jaar les. De eerste twee jaar was ik docent Drama en stond ik twee uur per week voor de klas, of eigenlijk: tussen vijftien eersteklassers in een theaterzaal. Daarna pas haalde ik mijn bevoegdheid en dit is alweer het derde schooljaar dat ik bijna fulltime werk als leraar Nederlands.
Ik overweeg wel eens om ermee te stoppen.
Niet omdat ik het werk niet leuk vind. Integendeel, in dat sentimentele geneuzel over dat het de mooiste baan ter wereld is en dat je echt iets voor zo’n kind kan betekenen, zit een kern van waarheid die ik liever onbenoemd laat. Nee, ik kan me niet voorstellen dat ik de komende veertig jaar voor de klas sta, net zomin als ik me kan voorstellen dat ik de komende veertig jaar in de zomervakantie kampeer in Frankrijk, of dat ik een rijtjeshuis koop in Zaandam om de rest van mijn leven in te wonen.
En ik ben niet de enige. Volgens het persbericht dat CNV Onderwijs vrijdag uitbracht, overweegt de helft van mijn startende collega’s een vertrek uit het onderwijs. Uit het onderzoek dat aan dat persbericht vooraf ging, en dat op verzoek van het Algemeen Dagblad was uitgevoerd, valt dat echter helemaal niet op te maken. De belangrijkste enquêteresultaten staan hieronder weergegeven:
Een en ander valt op.
Allereerst staat 56,3 procent van de ondervraagden langer dan vijf jaar voor de klas. Het gaat in het onderzoek dus niet alleen om startende docenten. Het Algemeen Dagblad meldt wel dat de respondenten tussen de 20 en 35 waren. Het gaat in het onderzoek dus om jonge docenten, zoals de NOS wel juist kopte. Daarnaast wordt in het persbericht gesproken over docenten in zowel het middelbaar onderwijs als het basisonderwijs. In werkelijkheid is maar liefst 83 procent van de ondervraagden werkzaam in het basisonderwijs, de 107 overgebleven docenten werken in het middelbaar onderwijs.
Kwalijker is dat al die docenten in het onderzoek op een hoop zijn gegooid. De reacties op stellingen (zoals ‘ik grijp alles aan om mezelf te laten zien, maar toch voel ik geen erkenning van de school’) worden niet verder gespecificeerd naar onderwijservaring van de geënquêteerde, soort contract dat de respondent heeft of type school waar de docent werkt. Wanneer een respondent aangeeft erover na te denken te stoppen met werken, kan het dus gaan om een invalkracht die een jaar voor de klas staat, maar ook om een docent met een vast contract en meer dan vijf jaar ervaring.
Het persbericht blijkt uiteindelijk opgehangen aan één stelling uit de vragenlijst. Op die stelling, ‘Ik denk erover na om te stoppen als leraar,’ reageert een meerderheid, 54,2 procent, met ‘nee.’ Slechts 13,9 procent (en dus niet ‘de helft’) denkt er wel over om te stoppen. 31,9 procent twijfelt.
En waar twijfelt deze 31,9 procent over? Niet per definitie over de vraag of ze wil stoppen met werken, want die onzekerheid (‘ik denk erover na’) zit al in de stelling besloten. Je zou deze vreemd geformuleerde vraag net zo goed zo kunnen interpreteren: 31,9 procent twijfelt of ze erover nadenkt om te stoppen met werken. In het bericht dat de media bereikte blijft van die dubbele onzekerheid niets over. Bovendien zijn in de resultaten de groepen ‘ja’ en ‘twijfel’ op één hoop gegooid. Zo komt CNV Onderwijs tot 46 procent, in de kop van het bericht ook nog eens vereenvoudigd tot ‘de helft.’
Een betere kop zou zijn geweest: ‘14 procent van een groep zeer diverse docenten onder de 35 denkt er wel eens over te stoppen als leraar’.
CNV Onderwijs laat per mail weten: ‘Het AD heeft ons een paar vragen opgestuurd en gevraagd deze in enquêtevorm onder onze leden onder de 35 te verspreiden. Dat hebben we gedaan en ze vervolgens de resultaten toegezonden.’
Daarom ben ik dus geen lid van een vakbond.