Waarom we niet in opstand komen
Na zes jaar crisis begint het te knagen: waar blijft die revolutie nou? Dertig jaar geleden rolden de tanks nog door de Amsterdamse Vondelstraat. Dezelfde tanks die we onlangs aan Finland verkochten. De relschoppers van toen zouden nu zomaar een hypotheek, twee auto’s en een mooie baan bij een of andere woningbouwcorporatie kunnen hebben verworven.
En hun kinderen? Die komen niet in opstand. Het komt niet eens bij ze op.
Ik denk dat er drie redenen voor zijn. Drie redenen waarom jongeren nu thuis blijven, werkloosheid, stress en onbehagen als individuele problemen blijven zien en de grootste crisis sinds de jaren dertig over zich heen laten rollen.
Eén: we hebben het te goed. Die crisis is groot, maar niet groot genoeg. Hoe vreemd is het nu werkelijk dat er geen massademonstraties zijn in een van de rijkste, veiligste en gezondste landen ter wereld? Dat er geen opstand is in het land waar de (jeugd)werkloosheid relatief laag is, het onderwijs goedkoop en de uitkeringen – in internationaal perspectief – nog altijd ruimhartig? Studenten zijn de revolutionaire klasse bij uitstek, maar in 2011 gaf 85 procent aan tevreden te zijn met de eigen financiële situatie. Hbo’ers verwachtten een startsalaris van gemiddeld 2.063 euro; wo’ers rekenen op minstens 2.325 euro.
En ‘demonstrant’ staat ook niet best op je cv.
Twee: we zijn er niet voor opgevoed. Het individualisme is ons met de paplepel ingegoten. Voor een demonstratie heb je een collectief nodig: een partij, een vakbond, een kerk misschien. Maar wij zijn geen lid, nergens niet, hoogstens bij een uit de hand gelopen discotheek als het studentencorps. De verbinding tussen hoog- en laagopgeleiden (waar de echte klappen vallen) is bovendien zwakker dan ooit. Via Facebook kun je van alles organiseren, maar ‘vind-ik-leuk’ is niet echt een revolutionaire kreet.
Via Facebook kun je van alles organiseren, maar ‘vind-ik-leuk’ is niet echt een revolutionaire kreet
We worden er trouwens ook niet voor opgeleid, die opstand. Het onderwijs raakt meer en meer op de arbeidsmarkt gefixeerd. Van Parijs 1968 tot Caïro 2011 was de woede van jongeren de motor van verandering. Maar niet hier, in het Nederland van 2014. Hier moet het ‘eigen merk’ eerst worden opgepoetst.
Drie: we zijn in de minderheid. Over vijf jaar is de helft van het electoraat de vijftig gepasseerd. Vandaar dat de Stemwijzer blijft vragen of ouderen recht hebben op een gratis ov-kaart, terwijl tien keer zoveel kinderen in armoede opgroeien. Vandaar dat een charlatan als Henk Krol even op 24 zetels kon komen, terwijl hij systematisch de feiten verdraaide.
De vergrijzing wordt meestal als een financieel drama gepresenteerd: nu vier werkenden per gepensioneerde, straks twee. Maar is er niet veel meer aan de hand? Robert Sapolsky, een hersenonderzoeker aan Stanford University, heeft ontdekt dat mensen minder openstaan voor verandering naarmate ze ouder worden.
Brandstof voor revolutie is er nog in overvloed: woede, onbehagen, frustratie. Maar wat mist, is een richting: grote dromen en verhalen over hoe we de uitdagingen van de eenentwintigste eeuw te lijf kunnen gaan. Nog fundamenteler is het gebrek aan een voertuig, aan een collectief. Een ‘ingebeelde gemeenschap’ noemt de beroemde antropoloog Benedict Anderson het ook wel: een gemeenschap waarvan de leden elkaar niet persoonlijk kennen, maar waarvan ze toch het gevoel hebben bij elkaar te horen.
Het beste voorbeeld is de natie. Anderson liet zien dat het nationalisme pas in de negentiende eeuw opkwam, toen ook de massamedia werden uitgevonden. Maar het probleem met de media is dat ze nu – onder het mom van objectiviteit – een door en door zwartgallig beeld van de natie presenteren. Sommige Nederlanders geloven dat er iets anders voor in de plaats zal komen. Dat het collectief van de toekomst kleinschaliger, lokaler en tastbaarder zal zijn, maar daarom niet minder hoopvol. Denk aan de broodfondsen van zpp’ers of de coöperaties die samen een windmolen aanschaffen. Er zijn veel mooie verhalen over te vertellen.
Toch ben ik sceptisch. Ik vraag me af of het genoeg zal zijn. De buffers van banken worden niet groter onder druk van de friskijkers die hun eigen groente verbouwen. De bijstand wordt niet minder vernederend dankzij de dwarsdenkers die aan het ‘sociaal-doe-het-zelven’ zijn geslagen. Multinationals worden niet minder vervuilend als we een middagje de straat vegen met elkaar. Een beter milieu begint niet, maar eindigt bij jezelf.
Ook nu moet structurele verandering gewoon nog van de oude bastions komen: Hilversum, Den Haag en Brussel. Wie zich daarvan afkeert, kan zijn frustraties nog maar moeilijk productief maken. Dan duurt het niet lang of de netwerksamenleving verwordt tot een veredelde vorm van apathie. En één ding is zeker: apathische mensen komen niet in opstand. Ook niet als het echt nodig is.