Waarom we iedereen gratis geld moeten geven
Als je mensen zomaar geld geeft dan doen ze niks meer, denken we vaak. Maar een berg aan wetenschappelijk onderzoek wijst inmiddels het tegendeel uit: gratis geld helpt. Het is tijd voor een radicale hervorming van de verzorgingsstaat.
Londen, mei 2009. Een klein experiment met dertien daklozen gaat van start. Het zijn straatveteranen, stuk voor stuk. Sommigen slapen al meer dan veertig jaar op de koude stenen van The Square Mile, het financiële hart van de wereld. Hun verblijf is niet goedkoop. Politie, justitie, zorg: het prijskaartje van de dertien onruststokers wordt op minstens 400.000 pond geschat. Ieder jaar weer.
Het kan zo niet langer weet Broadway, een lokale hulporganisatie. Dat voorjaar heeft ze een radicaal besluit genomen. Voortaan krijgen de dertien topzwervers van The City een exclusieve behandeling. Voor hen geldt niet langer het dagmenu van voedselbonnen, gaarkeukens en opvang. Nee, er komt een drastische bail-out, in één klap, en dat op kosten van de belastingbetaler.
Voortaan krijgen de zwervers gewoon gratis geld.
Om precies te zijn: 3.000 pond. De mannen mogen zelf weten waar ze hun centen aan besteden; de begeleiding is geheel vrijblijvend. Er zijn geen verplichtingen, er worden geen vervelende vragen gesteld. De enige vraag die de zwervers moeten beantwoorden, luidt:
Wat denk je zelf dat goed voor je is?
Een cursus tuinieren
‘Toen het begon had ik geen grote verwachtingen’, herinnerde een hulpverlener zich later.
Maar de wensen van de zwervers bleken alleszins bescheiden. Een telefoon, een paspoort, een woordenboek, een gehoorapparaat – ieder had zo zijn eigen ideeën over wat het beste voor hem was. Sterker nog, de meesten waren overdreven zuinig op hun centen. Na een jaar was er gemiddeld slechts 800 pond uitgegeven.
Neem Simon, die al twintig jaar aan de heroïne zat. De 3000 pond zette zijn leven op zijn kop. Simon kickte af en begon een cursus tuinieren. ‘Om de een of andere reden, voor het eerst in mijn leven, klopte alles’, zei hij later. ‘Ik ben begonnen voor mezelf te zorgen, met wassen en scheren. Ik denk dat ik terugga naar huis. Ik heb twee kinderen.’
Anderhalf jaar nadat het experiment was begonnen, hadden zeven van de dertien zwervers al een dak boven het hoofd. Twee stonden op het punt een appartement te betrekken. Maar alle dertien hadden belangrijke stappen gezet. Ze accepteerden opvang, volgden cursussen, leerden koken, kickten af, bezochten hun familie en maakten plannen voor de toekomst. ‘Ik was gek op de kou’, herinnerde een van de daklozen zich. ‘Nu heb ik er een hekel aan.’
Na tientallen jaren van vruchteloos duwen, trekken, pamperen, bekeuren, vervolgen en verzorgen waren er negen notoire zwervers, eindelijk, van de straat gehaald.
Er waren niet alleen elf mensen geholpen, er was ook bezuinigd met een factor zeven.
Kosten? 50.000 pond per jaar, inclusief het loon van de hulpverleners. Dat wil zeggen: er waren niet alleen negen mensen geholpen, er was ook keihard bezuinigd. Zelfs het zakenblad The Economist concludeerde: ‘De efficiëntste manier om geld te besteden aan daklozen is het ze gewoon geven.’
Sinterklaas bestaat
Armen kunnen niet met geld omgaan, denken we vaak. Ze zullen het wel aan hamburgers en Lidl-bier besteden, in plaats van fruit en onderwijs. En dus hebben we allerlei vernuftige hulpprogramma’s opgetuigd, met stapels formulieren, registratiesystemen en een leger aan controleurs. Zeker sinds de crisis is uitgebroken barst het van de initiatieven om fraude met toeslagen en uitkeringen aan te pakken.
‘Je moet werken voor je geld’, is de achterliggende gedachte. De sociale zekerheid is in de afgelopen jaren steeds meer op de arbeidsmarkt afgestemd. Van ‘welfare’ naar ‘workfare’ heet het ook wel: verplicht solliciteren, meedoen aan re-integratietrajecten en aan de slag voor de gemeente. De onderliggende boodschap: gratis geld maakt mensen lui.
Er is één kink in de kabel: arme mensen zijn niet lui.
Maak kennis met Bernard Omondi. Jarenlang werkte hij als steenwerker in een groeve, ergens in het onherbergzame westen van Kenia. Bernard verdiende twee dollar per dag. Totdat, zomaar op een morgen, hij een merkwaardig sms’je kreeg. De boodschap: gefeliciteerd, je krijgt vijfhonderd dollar - bijna een heel jaarsalaris.
Een paar maanden later liep een journalist van The New York Times rond in het dorp van Bernard. Het was alsof de Postcodekanjer was gevallen en iedereen een lot had gekocht. Maar niemand had zijn geld opgezopen. Er waren huizen gerepareerd en bedrijfjes gestart. Bernard verdiende inmiddels zes tot negen dollar per dag met zijn nieuwe Bajai Boxer, een Indiase brommer waar hij passagiers mee rondreed.
‘Wij leggen de keuze in de handen van de armen’, vertelt Michael Faye, oprichter van de achterliggende organisatie GiveDirectly. ‘De waarheid is dat ik meestal geen idee heb wat de armen nodig hebben.’ Toen Google zijn data had bekeken doneerde het direct 2,5 miljoen dollar.
Bernard en zijn dorpsgenoten zijn allang niet meer de enige geluksvogels. In 2008 besloot de regering van Oeganda een kleine 400 dollar uit te keren aan bijna 12.000 jongeren tussen de 16 en 35 jaar. Gewoon gratis geld – geen gezeur, geen gezeik. De resultaten, vier jaar later, waren verbluffend. Doordat de jongeren hadden geinvesteerd in hun eigen scholing en bedrijfjes, waren hun inkomens met bijna 50 procent gestegen. De kans op een baan was met meer dan 60 procent toegenomen.
Een ander Oegandees programma gaf 150 dollar aan 1.800 arme vrouwen in het noorden van het land. Ook hier schoten de inkomens omhoog. Vrouwen die werden begeleid door een hulpverlener gingen er iets meer op vooruit, maar onderzoekers berekenden later dat het nog effectiever zou zijn geweest om ook het salaris van de hulpverlener gewoon uit te keren.
Studies van over de hele wereld wijzen het inmiddels uit: gratis geld helpt. Er is al een verband aangetoond met minder criminaliteit, minder ongelijkheid, minder kindersterfte, minder ondervoeding, minder tienerzwangerschappen, minder gespijbel, betere schoolprestaties, hogere economische groei en emancipatie. ‘De belangrijkste reden dat mensen arm zijn, is dat ze niet genoeg geld hebben’, merkt ontwikkelingseconoom Charles Kenny droogjes op. ‘Het zou dan ook geen grote verrassing moeten zijn dat het geven van geld een uitstekende manier is om dat probleem te verhelpen.’
Gratis-geldprogramma’s hebben een enorme opmars doorgemaakt.
In het boek Just Give Money to the Poor (2010) geven onderzoekers van de OESO (de denktank van rijke landen) talloze voorbeelden van succesvol strooien met geld. In Namibië vlogen de ondervoeding (min 25 procent), criminaliteit (min 42 procent) en het spijbelen (van 40 naar bijna 0 procent) omlaag. In Malawi knalde het schoolbezoek van meisjes en vrouwen met 40 procent omhoog, waarbij het niet uitmaakte of er wel of geen voorwaarden werden gesteld.
Van Brazilië tot India, van Mexico tot Zuid-Afrika: gratis-geldprogramma’s hebben in de afgelopen tien jaar een enorme opmars doorgemaakt. Toen in 2000 de Millenniumdoelstellingen werden geformuleerd, werden de programma’s nog niet eens genoemd. Maar nu bereikt het geld meer dan 110 miljoen families in minstens 45 landen.
De OESO-onderzoekers sommen de voordelen op: (1) huishoudens maken goed gebruik van het geld, (2) de armoede neemt af, (3) er zijn veel langetermijnvoordelen qua inkomen, gezondheid en belastingopbrengsten, (4) er wordt niet minder door gewerkt, en (5) de programma’s zijn goedkoper dan de alternatieven.
Waarom zouden we dure blanke mensen in SUV’s sturen als we het geld ook gewoon kunnen overmaken? Dan blijft er niets aan de strijkstok van corrupte ambtenaren hangen. En gratis geld stimuleert de hele economie: er wordt meer gekocht, wat de werkgelegenheid doet groeien en de inkomens doet stijgen. In Zuid-Afrika werken de huishoudens die steun krijgen zelfs harder dan de huishoudens zonder steun. Verklaring: ze hebben meer ruimte om in hun eigen bedrijfjes te investeren.
‘Armoede gaat om een gebrek aan cash. Het is geen kwestie van domheid,’ verzucht Joseph Hanlon, een van de auteurs. ‘Je kunt jezelf niet aan je eigen haren uit het moeras trekken als je kaal bent.’
De utopie
Gratis geld: het is geopperd door enkele van de grootste denkers uit de geschiedenis. Thomas More droomde ervan in zijn beroemde Utopia (1516). Talloze economen en filosofen , vaak ook Nobelprijswinnaars, zouden volgen. Onder de voorstanders bevonden zich linkse én rechtse denkers. Zelfs de grondleggers van het neoliberalisme, Friedrich Hayek en Milton Friedman, hebben ervoor gepleit. Artikel 25 van de Universele verklaring van de rechten van de mens (1948) verwijst er direct naar.
Het basisinkomen.
En dan niet slechts voor een paar jaar, alleen in ontwikkelingslanden of louter voor de armen, maar gewoon, gratis geld als mensenrecht voor iedereen. Noem het: ‘de kapitalistische weg naar het communisme’. Een maandelijkse toelage, genoeg om van te leven, zonder er iets voor te hoeven doen. Niemand die controleert of je het goed besteedt, niemand die zich afvraagt of je er wel recht op hebt. Geen wirwar aan toeslagen, uitkeringen en aftrekposten (met torenhoge uitvoeringskosten), maar hoogstens een extra toelage voor ouderen, werklozen en arbeidsongeschikten.
Het basisinkomen - het is een idee wiens tijd gekomen is.
Mincome, Canada
Op de zolder van een pakhuis in Winnipeg, Canada, liggen 1.800 dozen te verstoffen. Het zijn dozen vol met data – grafieken, tabellen, verslagen en interviews – over een van de meest fascinerende sociale experimenten uit de naoorlogse geschiedenis: Mincome.
Evelyn Forget, professor aan de universiteit van Manitoba, hoorde ervan in 2004. Vijf jaar lang probeerde ze het Canadese Nationaal Archief zover te krijgen haar toegang te verschaffen. In 2009 was het zover. Toen Forget de zolder betrad kon ze haar ogen nauwelijks geloven – hier lag een schat aan informatie over precies dat idee waar Thomas More, vijfhonderd jaar eerder, van had gedroomd.
Een van de bijna duizend interviews die in de dozen lag te verstoffen, was met Hugh en Doreen Henderson. Vijfendertig jaar geleden, toen het experiment begon, was hij conciërge op een middelbare school en zorgde zij voor de twee kinderen thuis. Het leven van de familie Henderson was niet makkelijk. Doreen had een moestuin en hield kippen om genoeg voedsel op de plank te krijgen. Iedere dollar werd twee keer omgedraaid.
Vanaf dat moment waren de geldzorgen verleden tijd.
Maar op een dag stonden twee mannen, strak in pak, voor de deur. ‘We moesten een paar formulieren invullen en ze wilden een kijkje nemen in ons huishoudboekje’, herinnerde Doreen zich later. Vanaf dat moment waren de geldzorgen in huize Henderson verleden tijd. Hugh en Doreen werden ingeschreven voor Mincome – het eerste grote sociale experiment in Canada en het grootste experiment met een basisinkomen dat de wereld ooit heeft gezien.
In maart 1973 had de gouverneur van de provincie besloten er 17 miljoen dollar voor uit te trekken. Als locatie koos hij Dauphin, een klein stadje met 13.000 inwoners ten noordwesten van Winnipeg. In de lente van het volgende jaar trok er een leger van onderzoekers naartoe. Economen hielden nauwgezet bij of de inwoners minder gingen werken, sociologen onderzochten het effect op het gezinsleven en antropologen nestelden zich in de gemeenschap om van dichtbij te zien hoe de inwoners zouden reageren.
Iedereen kreeg recht op een basisinkomen dat moest voorkomen dat wie dan ook onder de armoedegrens zou zakken. In de praktijk betekende het dat bij 30 procent van de inwoners, duizend gezinnen in totaal, iedere maand een cheque op de deurmat viel. Voor een gezin van vijf ging het om, omgerekend naar vandaag, 18.000 dollar per jaar. No questions asked.
Vier jaren verstreken toen verkiezingen roet in het eten gooiden.
Een nieuwe, conservatieve regering kwam aan de macht in Canada. Deze zag weinig heil in het kostbare experiment. Nogal problematisch, daar drie kwart door de nationale overheid werd gefinancierd. Toen duidelijk was dat er zelfs geen geld meer was voor een analyse van de resultaten, besloten de onderzoekers het experiment in 1.800 dozen te begraven.
De teleurstelling was groot in Dauphin. Bij de start in 1974 werd Mincome nog gezien als een proef die spoedig nationaal zou worden uitgerold. Maar nu leek het in vergetelheid op te gaan. ‘Politici die ertegen waren wilden geen geld meer besteden aan een analyse die zou bewijzen wat ze al dachten te weten: dat het niet had gewerkt,’ herinnerde een van de onderzoekers zich later. ‘En zij die voor Mincome waren, maakten zich zorgen dat de analyse slecht zou uitpakken. Dan zouden ze nog een paar miljoen hebben verspild en zich nog meer schamen.’
Toen professor Forget voor het eerst van Mincome hoorde, wist niemand hoe het experiment echt had uitgepakt. Maar het toeval wilde dat in 1970 ook Medicare – de nationale zorgverzekering – was ingevoerd. Deze archieven gaven Forget een schat aan data om Dauphin met omliggende steden en andere controlegroepen te vergelijken. Drie jaar lang liet ze allerlei statistische formules los op de gegevens. En wat ze ook deed - steeds kwam ze tot dezelfde conclusie.
Mincome was een overweldigend succes.
Van experiment naar wet
‘Politici vreesden dat mensen zouden stoppen met werken en grote gezinnen zouden krijgen om hun inkomen op te krikken’, vertelt Forget.
Maar het tegendeel gebeurde. Jongeren trouwden later en het geboortecijfer daalde. Hun schoolprestaties verbeterden aanzienlijk: het ‘Mincome-cohort’ studeerde beter en sneller. Het totaal aantal arbeidsuren daalde uiteindelijk met slechts 13 procent. Kostwinners gingen nauwelijks minder werken, vrouwen gebruikten het basisinkomen voor een paar maanden zwangerschapsverlof en jongeren voor een langere studietijd.
Forgets meest opzienbarende ontdekking: het ziekenhuisbezoek nam met maar liefst 8,5 procent af. Een immense bezuiniging - in Nederland zou het nu minstens zeven miljard euro per jaar opleveren. Na een paar jaar was er ook minder huiselijk geweld en waren er veel minder psychische problemen. Mincome maakte de hele stad gezonder. Forget zag het basisinkomen doorwerken tot in de generaties erna, zowel qua inkomen als gezondheid.
Dauphin, de stad zonder armoede, was een van de vijf Noord-Amerikaanse experimenten met een basisinkomen. In de VS waren er al vier aan vooraf gegaan. Maar weinig mensen weten dat het in de jaren zestig weinig had gescheeld of de VS zou nu een minstens zo stevig sociaal vangnet hebben gehad als de meeste Europese landen. In 1964 riep president Lyndon B. Johnson zelfs de ‘oorlog tegen armoede’ uit. Zowel Democraten als Republikeinen wilden de sociale zekerheid fundamenteel hervormen. En daarvoor moest natuurlijk eerst worden geëxperimenteerd.
Het had weinig gescheeld of de VS zou nu een minstens zo stevig sociaal vangnet hebben gehad als de meeste Europese landen.
Tientallen miljoenen werden beschikbaar gesteld voor de basisinkomens van bijna 10.000 gezinnen in Pennsylvania, Indiana, North Carolina, Seattle en Denver. Het waren de eerste grote sociale experimenten waarbij onderscheid werd gemaakt tussen de experimentele groep en de controlegroep. De onderzoekers wilden antwoord op drie vragen. Gaan mensen veel minder werken? Wordt het programma daardoor onbetaalbaar? En zou het dan ook politiek onhaalbaar zijn?
Het werd twee keer nee, en één keer ja.
De daling van het aantal arbeidsuren was overal beperkt. ‘Ik heb niemand gevonden die, zodra hij de beurs kreeg, zijn baan opzegde en thuis op de bank ging zitten’, herinnerde een onderzoeker zich later. Per gezin ging het om een afname van 9 procent, waarbij net als in Dauphin vooral vrouwen met jonge kinderen en twintigers minder gingen werken.
‘De afname werd gecompenseerd door andere nuttige activiteiten, zoals het zoeken naar een betere baan of werk in het huishouden,’ lezen we in het eindrapport van het experiment in Seattle. Een moeder die de middelbare school nooit had afgemaakt haalde een bachelor psychologie en vond een baan als onderzoeker. Een andere vrouw nam acteerlessen, terwijl haar man ging componeren. ‘We zijn nu zelfvoorzienende artiesten’, vertelden ze de onderzoekers. Overal verbeterden de schoolprestaties: er werden betere cijfers gescoord en de uitval nam af. Ook de voeding en gezondheid verbeterde - zo werden baby’s zwaarder bij geboorte.
Even leek het alsof het basisinkomen een goede kans zou maken in Washington.
‘EEN RADICALE HERVORMING VAN DE SOCIALE ZEKERHEID KOMT DOOR HET HUIS VAN AFGEVAARDIGDEN,’ kopte The New York Times op 16 april 1970. President Nixons plan voor een bescheiden basisinkomen had een overgrote meerderheid behaald. Maar in de Senaat sloeg de twijfel toe. ‘Dit is de duurste sociale wetgeving waar we het ooit over hebben gehad,’ zei een van de senatoren.
En dan was er nog die fatale ontdekking: het aantal echtscheidingen in Seattle was met meer dan 50 procent gestegen. Al snel was er weinig interesse meer in de overige resultaten - een basisinkomen zou vrouwen veel te onafhankelijk maken. De wet werd maandenlang heen en weer gestuurd tussen de Senaat en het Witte Huis en verdween uiteindelijk in de prullenbak.
Nadere analyse, twintig jaar later, wees uit dat er een statistisch foutje was gemaakt. In werkelijkheid was het aantal echtscheidingen gelijk gebleven.
Futiel, gevaarlijk en pervers
‘It Can Be Done! Het overwinnen van de armoede in de VS voor 1976,’ had James Tobin, de latere Nobelprijswinnaar, in 1967 nog geschreven. Bijna tachtig procent van de Amerikanen was toen voor invoering van een basisinkomen. Maar jaren later schamperde Ronald Reagan: ‘In de jaren zestig vochten we een oorlog tegen de armoede. En de armoede won.’
Bijna tachtig procent van de Amerikanen was voor invoering van een basisinkomen.
Mijlpalen van beschaving worden aanvankelijk altijd als een utopie beschouwd. Albert Hirschman, een van de grootste sociologen van de vorige eeuw, schreef dat utopieën in eerste instantie op drie gronden worden bestreden: futiliteit (het kan niet), gevaar (de risico’s zijn te groot) en perversiteit (het ontaardt in zijn tegendeel).
Maar Hirschman schreef ook dat utopieën, kort na invoering, vaak als doodnormaal worden beschouwd.
Niet zo heel lang geleden was democratie nog een grandioze utopie. Menig denker, of het nu de radicale filosoof Plato (427-347 v.C.) of de conservatieve graaf Joseph de Maistre (1758-1823) was, vreesde dat het volk er te dom voor was, dat het levensgevaarlijk zou zijn en dat de ‘generale wil’ al snel in de wil van een of andere generaal zou ontaarden. Vergelijk dat eens met het basisinkomen. Het zou futiel zijn omdat we het niet kunnen betalen, gevaarlijk omdat mensen zouden stoppen met werken en pervers omdat we alleen maar harder zouden moeten werken om de troep ervan op te ruimen.
Maar wacht even.
Futiel? We zijn voor het eerst in de geschiedenis rijk genoeg om een stevig basisinkomen te financieren. Het bureaucratische toeslagencircus en het controleapparaat dat uitkeringstrekkers koste wat kost in laagproductieve baantjes wil dwingen, kunnen de prullenbak in. De hele wirwar aan aftrekposten is niet meer nodig. Verdere financiering zou uit (hogere) belastingen op vermogen, vervuiling, kapitaalstromen en consumptie kunnen komen.
Reken even mee. Nederland heeft 16,8 miljoen inwoners. Het CBS zet de armoedegrens op 960 euro, wat een mooi basisinkomen zou zijn. Een simpele rekensom leert dat de universele variant 193,5 miljard euro op jaarbasis zou kosten - ongeveer 30 procent van het bbp. Dat is een astronomisch bedrag. Maar bedenk: de overheid beheerst nu al meer dan de helft van het bbp. En dan zijn de kosten van alle vrijstellingen, aftrekposten en heffingskortingen nog niet eens meegerekend (in 2010: 58,7 miljard). Alleen al de hypotheekrenteaftrek kost 14 miljard per jaar.
Natuurlijk zou de variant die in Canada is uitgeprobeerd - gratis geld als recht voor arme mensen - veel goedkoper zijn. Het uitroeien van de Nederlandse armoede (onder ongeveer 1 miljoen mensen) zou maar een paar miljard hoeven te kosten. Maar toch: een systeem dat alleen de armen helpt, bevestigt de scheiding tussen hen en de rest van de samenleving. ‘A policy for the poor is a poor policy’, schreef Richard Titmuss, de grote theoreticus van de Britse verzorgingsstaat. Een universeel basisinkomen kan daarentegen op een breed draagvlak rekenen - iedereen heeft er immers baat bij.
Gevaarlijk? We zouden inderdaad iets minder gaan werken, maar dat is ook de bedoeling. Alleen een kleine groep van kunstenaars en schrijvers (‘al diegenen die de maatschappij veracht als ze leven, en eert als ze dood zijn’ – Bertrand Russell) zou wellicht ophouden met betaald werk. Er is overweldigend bewijs dat verreweg de meeste mensen, basisinkomen of niet, willen werken. Werkloosheid maakt erg ongelukkig.
Een van de charmes van het basisinkomen is dat het de ‘werkende armen’, die beter af zijn met een uitkering, stimuleert een baan te zoeken. Ze kunnen er alleen maar op vooruit gaan; het basisinkomen is onvoorwaardelijk. Nu groeit de koopkracht van een bijstandstrekker met slechts 3 procent als hij zijn handen uit de mouwen steekt, zo berekende het ministerie van Sociale Zaken onlangs nog.
Ook het minimumloon zou kunnen worden afgeschaft, wat de werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt goed zal doen. Ouderen zouden makkelijker aan de bak komen - omdat hun loon omlaag kan - en de totale arbeidsparticipatie gaat zo omhoog.
De verzorgingsstaat is steeds meer op wantrouwen en schaamte gestoeld.
Pervers? Integendeel, in de afgelopen decennia is de sociale zekerheid juist ontaard in een pervers stelsel van sociale controle. Ambtenaren begluren bijstandstrekkers via Facebook om te controleren of ze hun geld wel goed besteden. Wee hun gebeente als ze ongeoorloofd vrijwilligerswerk doen. Er is een leger aan hulpverleners nodig om burgers door de jungle van aanvragen, voorbeschikkingen en terugvorderingsbeschikkingen te leiden. Vervolgens is er een leger aan controleurs aangesteld om deze fraudegevoelige papierwinkel in de gaten te houden.
Dat wat vastigheid zou moeten bieden, de verzorgingsstaat, is steeds meer op wantrouwen en schaamte gestoeld. Onze succesvolste regeling daarentegen, de AOW, is een doodeenvoudig basisinkomen. Niet toevallig is de armoede nergens zo laag als onder senioren. En de uitvoeringskosten van de AOW bedragen nog geen half procent.
‘Solidariteit als waarde verdwijnt waar je protocollen en procedures moet volgen, of formulieren moet invullen om je recht te krijgen’, schreef de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling onlangs nog. Er zou meer ruimte moeten komen voor ‘doorleefde solidariteit’ – iets waar politici vast ook op hopen als ze oproepen tot meer mantelzorg en ‘samenredzaamheid’.
Maar bedenk: een immens deel van al het werk is nu al onbetaald. Vrijwilligerswerk, zorg, opvoeden, het huishouden: de OESO schat de waarde op de helft van het bbp. Zonder meer inkomenszekerheid kunnen burgers niet nog meer tijd maken voor elkaar. Juist een basisinkomen zou dat oude ideaal, solidariteit, nieuw leven inblazen.
(Gratis) geld maakt gelukkig
De diagnose is al vaker gemaakt.
We zitten opgescheept met een verzorgingsstaat uit een vervlogen tijdperk, toen de man nog de kostwinner was en hij een leven lang bij één bedrijf kon blijven. Het pensioenstelsel en de ontslagbescherming zijn nog altijd gericht op de geluksvogels met een vaste baan, de sociale zekerheid leunt op de misvatting dat de economie genoeg banen creëert en uitkeringen zijn vaak geen trampoline, maar een valkuil.
We zitten opgescheept met een verzorgingsstaat uit een vervlogen tijdperk.
Nog niet eerder is de tijd zo rijp geweest voor de invoering van een universeel, onvoorwaardelijk basisinkomen. Vergrijzing stelt ons voor de taak ouderen zo lang mogelijk erbij te houden. Flexibilisering betekent dat we meer zekerheid moeten creëren. Globalisering zorgt ervoor dat de lonen van de middenklasse steeds verder worden uitgehold. De emancipatie van vrouwen wordt pas voltooid als ze een grotere financiële onafhankelijkheid verwerven. De groeiende kloof tussen hoog- en laagopgeleid betekent dat we de laatsten extra moeten ondersteunen. En de opkomst van robots zou zelfs hoogopgeleiden hun baan kunnen kosten.
Het doet denken aan een apocrief verhaal uit de jaren zestig van de vorige eeuw. Henry Ford II gaf een rondleiding aan vakbondsleider Walter Reuther in een nieuwe, geautomatiseerde fabriek. Hij grapte:
‘Walter, hoe ga je er voor zorgen dat die robots hun contributie betalen?’
Reuther twijfelde geen moment.
‘Henry, hoe ga je ervoor zorgen dat ze je auto’s willen kopen?’
Ook een wereld waar de lonen niet langer stijgen heeft consumenten nodig. In de afgelopen decennia is de koopkracht van de middenklasse op peil gehouden door te lenen, te lenen en nog eens te lenen. Dat kan zo niet langer, weten we inmiddels. De oude, calvinistische reflex (‘je moet werken voor je geld’) is een vrijbrief voor ongelijkheid geworden.
Natuurlijk, het lukraak invoeren van een peperduur basisinkomen zou rampzalig uitpakken. Iedere utopie begint in het klein, met experimenten die de wereld langzaam doen kantelen, zoals een paar jaar geleden bij de daklozen van The City. Een van de hulpverleners vertelde toen: ‘Het is moeilijk om van de ene op de andere dag de manier te veranderen waarop je een probleem ziet. Maar nu hebben we de kans gekregen om anders te praten, anders te denken...’
Zo begint alle vooruitgang.