Al wat je moet doen is de weg afleggen van je hoofd naar je hart, zegt deze diepgelovige kluizenaar

Hizir Cengiz
Gastcorrespondent Afkomst
Jozef van den Berg. Foto: Amber Toorop (voor De Correspondent)

Jozef van den Berg, ooit een beroemd poppenspeler, ging als een kluizenaar leven om God te dienen. Hij is er rotsvast van overtuigd dat God bestaat. Bij mij ontstaat daar steeds meer twijfel over. Daarom zocht ik hem op.

De witte fiets waarop Jozef van den Berg (1949) op 24 juni 1991 stapte en huis en haard verliet, heeft hij nog steeds. Inmiddels verroest staat hij naast het zelfgebouwde vrijstaand keukentje in de tuin bij familie Hazelhoff, in Neerijnen. Daar is Van den Berg zo’n vijfentwintig jaar geleden via allerlei omwegen beland. 

Tot 1989 had hij nationaal en internationaal veel succes met een carrière in de kunsten. Hij was een koning op het toneel, is het beeld dat oprijst uit recensies. En iemand die telkens aan zijn voorstelling schaafde. Nooit was hij tevreden. Steeds bleef hij zoeken naar wat voor hem goed voelde, wat overkwam als de waarheid, als écht, als de zin van het leven. 

Wat hij dan nog niet weet, is dat hij dit alles nooit zal vinden tijdens de zestien voorstellingen die hij in totaal maakt en opvoert. Wel zal zijn carrière hem beetje bij beetje richting de Waarheid dragen: naar de de Vader, de Heilige Geest, Christus – en een bestaan zoals hij nu leidt, als kluizenaar.

Foto's: Amber Toorop (voor De Correspondent)

Dagen gevuld met gebed

Van den Berg vult zijn dagen met gebed, lezen in boeken geschreven door heilige Vaders en schrijven in z’n dagboek. Ook ontvangt hij bezoekers, van wie sommigen zijn vastgelopen in de dagelijkse beslommeringen, en onderhoudt hij de tuin van het oudere echtpaar Hazelhoff, dat dit zelf niet meer goed kan. De bezoekers met levensvragen – dagelijks komen er een paar langs – raadt hij aan in het licht van Christus te gaan staan. Hij gunt het hun, die Liefde, vertelt hij me.

Foto: Amber Toorop (voor De Correspondent)

Aan het keukentje hangt onder een kruis een houten bord met in het Grieks de tekst: ‘Heer, ontferm U over ons’. Behalve het keukentje heeft Van den Berg ook een hutje gebouwd, omsingeld door kleine bomen, nu volop in het blad. Hij gaat tussen hut, keuken en bomen staan, de armen geheven. Wat een zegen, wat een gunst, zijn paradijsje op aarde.

die eigenlijk altijd een vanzelfsprekendheid was. Ik kwam tegen en wilde meer: ik wilde hem zien. Ik had het gevoel dat het haast móest.

Van den Berg twijfelt ogenschijnlijk niet aan Zijn bestaan, aangezien hij volledig voor God heeft gekozen – dusdanig zelfs dat hij zijn kinderen en vrouw ervoor achterliet en zijn succesvolle carrière ervoor opgaf. Daar wil ik met hem over praten.

Meer bezoekers die worstelen met het geloof

Ik vermoed dat Van den Berg vaker bezoekers heeft gehad die worstelden met het geloof. Als ik hem vertel over mijn groeiende twijfels, heeft Van den Berg zijn antwoord namelijk gereed, terwijl hij later in het gesprek bedachtzamer is en er vaak stiltes vallen.

‘De grootste, moeilijkste afstand die een mens kan afleggen, is in feite de kleinste, zo’n 20 à 30 cm: van zijn hoofd naar het hart. Om die te overbruggen moet je loslaten, jezelf overgeven. Je moet bereid zijn het weten van je hoofd in te ruilen voor het geloven van het hart. Als het hart gelooft, zal het hoofd weten dat het waar is, het hoofd gaat er ook in mee. Maar dat is het moeilijke, zoals de het zegt in zijn boek, want het hoofd is het instrument van de trotse mens.’

Foto’s: Amber Toorop (voor De Correspondent)

‘Het is eigenlijk heel eenvoudig’, vervolgt hij. ‘Als je met je verstand de Schepper wil kennen, zul je vast en zeker tot de conclusie komen dat God niet bestaat. Net als wanneer je met je handen het bestaan van licht wil bewijzen: je grijpt er altijd naast. Je zult dan zeggen: ik heb alles vastgepakt maar ik heb het licht niet kunnen pakken, dus het bestaat niet. Je moet licht ook niet met je handen pakken, maar met je ogen. En zo leer je God niet kennen via het verstand, maar je hart.’

In zijn hutje slaapt en bidt Van den Berg. De kist van de Dwaas, een personage uit zijn voorstellingen, vormt het fundament van zijn hutje. Ze is opengeklapt, waarbij de bolle deksel in de muur is opgenomen, terwijl de kist zelf dient als tafeltje waar Van den Berg zijn gebeden verricht. Het dak bestaat uit kartonnen platen, daarop liggen stoeptegels en een ijzeren buis en een beeldje van een vogel. 

Naast het hutje heeft Van den Berg twee kooien gebouwd voor zijn twee vogels: Jona, zijn tamme witte duif die hij al jaren bezit, en zijn postduif, die hij niet zo lang geleden van een jongeman kreeg. Ze zijn bezig een paartje te worden, maar het vlot nog niet zo erg. Ze hebben twee eieren gelegd, een is al kapot gegaan. De witte duif zit voor even in een aparte kooi omdat hij nogal opdringerig zou zijn, iets met mannelijke hormonen. Van den Berg is er nog niet uit wat hij met het tweede eitje gaat doen.

Een kist als kerk

‘Die kist is bijzonder, want het is een soort arkje geworden. Het is eigenlijk een klein kerkje vol iconen van Christus, de Moeder Gods en heiligen. Iconen zijn als vensters waar je doorheen kunt kijken en gezien kunt worden’, zegt Van den Berg. Hij aait een aantal keer over de kist, formaat hutkoffer. ‘Het is het belangrijkste wat ik nog heb van toen.’

Zijn eerste icoontje kreeg hij in Engeland, van de bedlegerige moeder-overste van een klooster dat hij bezocht, moeder Elizabeth. Het was een icoontje van Maria. ‘Moeder Elizabeth hoorde dat ik vanuit Nederland was gekomen. Ze gaf de zuster die haar verpleegde de opdracht mij dat icoontje te geven. Die zei me dat dit verzoek heel bijzonder was, dat het kwam omdat moeder Elizabeth net als hij toneelspeler was voordat ze zuster werd.’ 

Biograaf Jonckheere beschrijft hoe in de voorstelling Bericht van Eénoog (1981) een jongen uit het publiek naar voren wordt gevraagd. Die jongen krijgt van Tovenaar Appeloog, gespeeld door Van den Berg, tovenaarskleding en de naam Oogappeltje. Van den Berg zegt tegen hem: ‘Het leven hangt van toeval aan elkaar, Oogappeltje’. Zelf gelooft Van den Berg inmiddels niet meer dat zijn leven is geweven vol toevalligheden, maar dat zijn leven het werk van Gods hand is.

Hij werd rooms-katholiek opgevoed, verloor rond zijn twintigste zijn geloof, maar bleef zoeken

Spiritualiteit heeft altijd al een rol gespeeld in het leven van Van den Berg. Hij werd rooms-katholiek opgevoed, maar rond zijn twintigste verloor hij geleidelijk zijn geloof. Ook zijn wens om priester te worden viel daarmee weg. Maar hij bleef maar zoeken. 

Zijn biograaf Jonckheere schrijft over hem: ‘Als zwervende jongeman vertelt hij tijdens haast alle voorstellingen op poëtische wijze zijn internationaal publiek over zijn zoektocht naar de zin van het leven en de moeilijkheden, die telkens weer moeten bedwongen en overwonnen worden.’

Uiteindelijk kwam hij terecht bij een Oosterse leer: de weg van ‘Via meditatieve weg zoek je daarin naar jezelf, niet zozeer naar God. Terwijl het juist die Schrijver is die zich later heeft geopenbaard in mijn leven.’

Foto: Amber Toorop (voor De Correspondent)

Alles wat hij zei, blijkt in het script te staan

De openbaring voltrok zich in Antwerpen, op 12 september 1989. Van den Berg heeft zich teruggetrokken in zijn kleedkamer, vlak voordat de voorstelling Genoeg Gewacht begint. ‘Genoeg Gewacht gaat over een acteur die in een theatertje zit te wachten op het stuk dat hij moet spelen, zijn script. En al wachtend op de schrijver begint hij het gesprek met de lichtman, en de lichtman geeft hem antwoord met het licht. Dat licht gaat hij volgen, en zo zoekt hij maar verder in het theatertje tot hij het script van het stuk vindt. En dan blijkt het stuk alles te bevatten wat hij tot dan heeft gezegd.’

Mag ik jou nu eens iets vragen?', leest hij voor uit de brief. 'Waarom zie jij steeds maar niet dat Ik niet komen kán, omdat Ik er al ben?

In de kleedkamer schrijft Van den Berg een brief die de Jongeman, een van de personages in zijn voorstelling, later op het podium krijgt. Vanuit ergens hoog in de lucht zal die naar beneden zakken. Hij krijgt de brief van de schrijver waar hij op wacht. Het is een nieuw element in het stuk.

De brief luidt: ‘Beste Jongeman! Nu heb jij mij zoveel gevraagd… Mag ik jou nu eens iets vragen? Waarom zie jij steeds maar niet dat Ik niet komen kán, omdat Ik er al ben?’ Onbewust schrijft hij ‘Ik’ met een hoofdletter. En precies op dat ogenblik voelt Van den Berg een hand op zijn hart. Het is de hand van God, weet hij.

Foto's: Amber Toorop (voor De Correspondent)

Het laatste, beslissende teken van God

Eerder las Van den Berg in zijn hotelkamer een zin uit Belijdenissen van Augustinus: ‘Het gebeurt wel eens, Heer, dat iemand een boek openslaat en dat precies die pagina het antwoord biedt op de vraag waarmee hij worstelt.’ 

Terwijl hij twee dagen later in het theater al hoort hoe de bezoekers hun stoel opzoeken, slaat hij zijn Bijbel open. Hij leest ‘II Korinthiërs: 6:17’: ‘Daarom gaat weg uit hun midden, en scheidt u af, spreekt de Here, en houdt niet vast aan het onreine.’ Het is nóg een teken van God, het laatste dat hij nodig heeft voor zijn besluit een punt achter zijn carrière te zetten.

Jonckheere beschrijft Van den Berg in zijn biografie als ‘nooit opdringerig, niet aandringend, maar teder, voorzichtig, zorgvuldig zijn woorden zoekend’. Precies zo komt hij nu ook over. Tijdens ons gesprek, na elke vraag en tijdens het antwoorden, valt Van den Berg vaak een poosje stil. Alsof hij een snoepje in zijn mond heeft en daar tussendoor op zuigt. Hij geeft uitgebreide antwoorden, is niet altijd even concreet. ‘Geloof is precair’, zegt Van den Berg. Hij vindt het lastig om stellig te zijn.

Een jaloersmakende joie de vivre 

Er zouden gelovigen zijn die Nour bezitten, een soort licht, gekregen van Allah. Het is het teken dat zij leven met zuivere intenties, geen hoogmoed kennen, goede daden verrichten wegens Hem. Zij stralen een serene rust uit. Hun woorden zijn zoet. Van den Berg lijkt zo iemand. Dit maakt dat zijn leven een vertelling zonder woorden is geworden: zie de schoonheid die hij bezit, omdat hij leeft omwille van God. Het is jaloersmakend, die joie de vivre die hij uitstraalt.

Tegen journalist Chris Schraepen van een inmiddels opgeheven Belgisch dagblad, zei Van den Berg in de tijd dat hij nog voorstellingen gaf: ‘Ik maak vaak stukken over personages die op zoek zijn naar iets of die verloren zijn gelopen. (…) Het is een beetje een allegorie voor de menselijke conditie. Ik ben geen cynicus en geen pessimist. Integendeel, mij wordt weleens verweten dat ik te goedgelovig en te optimistisch zou zijn. Maar ik vind wel dat de mens in wezen een eenzaam leven leidt. Hij is steeds ontevreden, op zoek naar iets beters, onderweg naar een onbekende toekomst. (…) Dat onderweg zijn staat dikwijls centraal in mijn stukken.’

Foto: Amber Toorop (voor De Correspondent)

‘Ik heb op een soort poëtische manier, door de figuur de Jongeman, mijn eigen zoektocht uitgedrukt en uitgebeeld’, zegt Van den Berg. ‘En die gespeelde zoektocht is op een hele onbevattelijke, maar hele werkelijke manier door God aangeraakt. Hij heeft zich daarin geopenbaard, Hij heeft mij dus gegeven wat ik wilde spelen. Ik wilde in Genoeg Gewacht de Jongeman spelen onder een boom vol bloemen, in een soort paradijselijk eindbeeld en dat gaf God mij mee als een ervaring. En Hij wist: als Ik dat doe, gaat Jozef ophouden met spelen.’

Juist de grote overeenkomst tussen de verhaallijn van Genoeg Gewacht en het leven dat Van den Berg nu leidt, maakt dat ik tijdens ons gesprek betwijfel of ik geen deel uitmaak van de langstlopende voorstelling ooit van Van den Berg – met hem gehuld in monnikspij, de tuin van familie Hazelhoff als decor en iedereen die hem opzoekt als publiek. Een verhaal vol toevalligheden. Dat het gewoon performance art is. 

Maar hoezo is hij dan voorgoed van huis vertrokken? ‘Ik ben niet van huis weggegaan om alleen te zijn. Ik dacht niet: nou, ik heb jullie niet nodig, jullie zijn me te ingewikkeld. Zo is het natuurlijk niet gebeurd. God heeft me laten zien: Ik heb iets voor je geschreven en dat moet je voor Mij leven. Daarvoor moet je alles loslaten en Ik ga je laten zien wat je voor mij moet doen, Ik ga het je uitleggen.’

Een enkele keer komt zijn ex-vrouw Hansje nog langs, soms in gezelschap van de kinderen, of van de inmiddels vijf kleinkinderen, vooral op zijn verjaardag of Kerstmis. ‘Maar ik word nooit een heel echte opa. Ik ben ook niet meer echt papa, zoals ik vroeger was. Al houd ik nog altijd van hen.’

Zelf gaat Van den Berg zelden op pad, zelfs niet om naar een orthodoxe kerk te gaan. Wel komt de priester regelmatig langs.

Foto's: Amber Toorop (voor De Correspondent)

Ingelicht door de Heilige Geest

God openbaarde zich aan Van den Berg al via zijn toneelpersonage de Jongeman, maar bovenal in Athene. Daar ging hij heen om te ontmoeten, een orthodoxe geestelijke die tijdens zijn leven blind was geworden. Eerst schreef Van den Berg hem een brief, die aan de geestelijke werd voorgelezen. Meteen al na de eerste zin zou Vader Porphyrios hebben geweten wie de brief had geschreven.

‘Hij wist exact wie ik was’, vertelt Van den Berg. ‘Het is onbevattelijk, maar hij was ingelicht door de Heilige Geest, net zoals de Heilige Geest woorden van God doorgaf aan de profeten.’ 

Na die brief werd Van den Berg uitgenodigd om naar Athene te komen. Vader Porphyrios vertelt aan Van den Berg dat hij ‘acteur van Christus’ moet worden en dat hij moet toetreden tot de Orthodoxe kerk. ‘Het is een mysterie, een heel groot mysterie. Ik weet nu dat de Orthodoxie de waarheid is, dat mijn leven in dit hutje in Gods hand waar is, dat het echt iets is dat ik moet doen, dat ik niet gek ben.’ 

Nu hij begrijpt wat zijn roeping is – afstand nemen van het onreine, zoals het theater, en van iedereen, zelfs zijn gezin, zich geheel overgeven aan God, het verhaal van Christus aan bezoekers vertellen – heeft hij de rust gevonden: hij hoeft niet meer te zoeken. 

Foto: Amber Toorop (voor De Correspondent)

Een vraag rest: waarom hij?

Nu heerst er bij Van den Berg nog maar een vraag: waarom hij? ‘Ik ben veel bezig met die vraag, op een wonderlijke manier. Daar ben ik over aan het schrijven, aantekeningen aan het maken, een soort reisverslag, dat alsmaar groter wordt.’

Van den Berg ziet het als een reis die hij maakt, met de kist van de Dwaas. Eerst via zijn voorstellingen, die hem langzamerhand naar de Waarheid brachten. Vervolgens naar Neerijnen. En nu draagt de kist zijn hutje. Hij is nog altijd onderweg: zijn eindbestemming is het moment waarop hijzelf en anderen, bijvoorbeeld zijn kinderen en vrouw, weten waarom God juist hem uitkoos. 

Er is geen weg meer terug, zegt hij. Niet naar het theater, niet naar wat ooit zijn thuis was. Echt? Helemaal niet? Nooit overwogen? Of er even aan gedacht? ‘Nee, ik heb nooit gedacht: ik ga weer naar huis, naar mijn vrouw en kinderen. Dat kan ook niet. Ik kan niet terug. Ik bedoel: dan moet ik gewoon de opdracht die ik kreeg weer verlaten, verloochenen. Dat ga ik echt niet doen.’

Hoe wreed het misschien ook is dat hij zijn vrouw en kinderen achterliet, vind ik zijn keuze voor God begrijpelijk. Als je overtuigd bent dat de Almachtige bestaat, dat er niets beters, niets groters is dan Hij, en Hij roept je, dan geef je daar gehoor aan. 

En Van den Berg weet dat al sinds die septemberdag in 1989 mensen hem voor gek verklaren en als dwaas zien omdat hij zijn carrière opgaf en omdat hij uiteindelijk koos voor een kluizenaarsbestaan.

Ik zou hier ook voor willen kiezen, maar ik mis de moed, ik mis de rotsvaste overtuiging, en ik heb God me niet horen roepen

De romantiek spat voor mij van zijn levensstijl af. Ik zou hier ook voor willen kiezen, maar ik mis de moed, ik mis de rotsvaste overtuiging, en ik heb God me niet horen roepen of een hand op mijn hart voelen leggen. Maar de eerste reis waaraan ik misschien moet beginnen, is die van mijn verstand naar mijn hart.

Zou Van den Berg wellicht zo vol overgave voor het geloof hebben gekozen om maar geen twijfel toe te hoeven laten? ‘Er is natuurlijk altijd rook en vuur’, zegt hij als ik vraag naar zijn twijfels. ‘Er komt altijd, laat ik het maar zo zeggen, een anti-kracht, die mijn keuze bestrijdt, bevraagt. Die maar blijft persisteren, blijft terugkomen. En er zijn de verleidingen.’

‘Het woord geduld hoort echt bij God’, vervolgt hij. ‘Dat zie je ook in de verhalen van Vaders. Zij komen in hun boeken altijd uit bij het wachten, bij heel lang vertrouwen houden. Het wordt pas moeilijk als je geen geduld meer hebt.’ 

‘En zo zijn er meer contradicties: je kunt ook niet zonder God naar God. Je gaat door het licht naar het licht, naar de Bron. Je kunt niet naar God toe en aankloppen en zeggen: zo, dat had U nooit gedacht, hè. Hij ziet je aankomen, Hij weet allang dat je eraan komt.’

Meer lezen?