De Correspondent leest voor
Lynn Berger - Alles gaat sneller en toch wachten we nog evenveel
SoundCloud

Het wachten begon in februari. Eerst wachtte ik tot het virus de rivieren zou oversteken, daarna wachtte ik op een lockdown. Ik wachtte tot het aantal ic-opnames daalde en toen tot de scholen weer opengingen; ik wachtte op versoepelingen van oude maatregelen en op de invoering van nieuwe. Nu wacht ik op een tweede golf, als die niet al is begonnen; ik wacht op een vaccin of een medicijn, op een volksopstand of hervonden solidariteit.

Uit Tales 13 door Daniel Gustav Cramer.

En boven al dat wachten, als een gigantische zonwerende tarp die over de tijd heen is gespannen, hangt het Grote Wachten, op het einde van de pandemie. 

Niet dat het leven helemaal stilstaat. Integendeel: van Black Lives Matter tot Beiroet, van zorgwekkende droogte tot recordbrekende hitte, deels draait de wereld door zoals altijd. In het groot, én in het klein: we verhuisden, de zomervakantie kwam en ging, mijn dochter heeft eindelijk een tand eruit. Er waren geboortes en begrafenissen – meer geboortes dan begrafenissen, gelukkig. Nu nog wel.

Er gebeurt genoeg, maar veel ervan voelt voorwaardelijk, onvolledig. En ja, ik ken mijn privileges: het Nederlandse wachten valt relatief mee, we konden en kunnen ons al die tijd vrij bewegen. En ja, ik had tenminste tijd om te wachten, hoefde me niet het vuur uit de sloffen te lopen in een ziekenhuis, en niemand die ik liefheb werd ernstig ziek. Nog niet. 

Maar zelfs dan is het beperkend, dit Grote Wachten op een doorbraak, een herstel, in elk geval: tot we weer dóór kunnen. Écht door. Het maakt me onrustig en lusteloos, lamlendig en kortaangebonden. Ik draag mijn mondkapje en houd afstand, ik ben braaf maar boos – niet op specifieke maatregelen of personen, maar op het wachten zelf.

Wachten zal nooit verdwijnen (en zelfs als het korter duurt kan het een kwelling zijn) 

Mijn boosheid zal ermee te maken hebben dat wachten, zeker een opgelegd wachten zonder duidelijk eindpunt, zo’n machteloze toestand is. ‘Wanneer is het coronavirus voorbij?’ vraagt mijn zoon van achter op de fiets – hij heeft het geloof ik wel gehad met de geel-zwarte vloerstrips, de rood-witte linten die alles lelijker maken. ‘Geen idee!’ roep ik kwaad, terwijl ik tegen de wind in trap. Dit keer ben ik net zo onwetend als hij, even hulpeloos als een kleuter.

Het zal er óók mee te maken hebben dat wachten ons confronteert met het verglijden van de tijd, zoals Jason Farman, hoogleraar Amerikanistiek aan de Universiteit van Maryland, schrijft in zijn boek Wie wacht is zich van de tijd bewust – dat is precies de essentie ervan. Vandaar dat we ons door wachten bekocht kunnen voelen, ook wanneer het niet wordt veroorzaakt door zoiets groots als een pandemie. Immers: de tijd die ik al wachtende voel wegtikken, had ik ook kunnen gebruiken om iets anders te doen. 

Wie wacht is zich van de tijd bewust – en daarmee dus ook, in essentie, van de vergankelijkheid van het bestaan.

Zeker nu onze leefwereld in het teken staat van instant communicatie, schrijft Farman, van frictieloosheid, van vandaag besteld is vandaag in huis, wordt wachten gezien als ‘een ouderwetse activiteit, die moet worden uitgeroeid’. Maar daarop kun je wachten tot je een ons weegt: in Delayed Response beschrijft Farman hoe we er ondanks de enorme vooruitgang in communicatiesnelheid door de eeuwen heen nog steeds niet in zijn geslaagd om het wachten – op de ander, op antwoord – We hoeven nu nog maar een paar seconden te wachten tot iemand reageert op ons berichtje, in plaats van weken op een brief, maar die paar seconden kunnen net zo kwellend zijn – juist omdat we onmiddellijk een reactie verlangen. 

Wie rijk is mag de rij overslaan, wie arm is staat juist eindeloos in de rij

Farman laat zien dat wachten universeel en onuitroeibaar is, maar ook dat het een uiting kan zijn van ongelijkheid. Ga maar na: de wacht op de arts, de sollicitant wacht op de werkgever en de pers wacht op de premier. Nooit is het eens een keertje andersom. Wie rijk is mag de rij overslaan, of kan anderen betalen om Wie arm is staat juist eindeloos in de rij: voor overheidsloketten, bij de voedselbank, of telefonisch, aan de telefoon met de belastingdienst. Iemand laten wachten is zelfs de ultieme straf: in de gevangenis vormt wachten de voornaamste bezigheid.

Wachten maakt machteloos; wie machteloos is, die wacht.

Wachten op elkaar bepaalt het ritme van het gezin (en ook zonder gezin ontkom je er niet aan)

Er is ook een kleinere, minder politieke vorm van wachten. Dat wachten is alomtegenwoordig en duurt lang genoeg om te worden opgemerkt maar kort genoeg om het te kunnen verdragen. Ik onderga het de hele dag door: op koffie, op het stoplicht, op inspiratie, op antwoord. Ik wacht op de metro en de post, op de brug en op Ik wacht op het begin, en als iets eenmaal is begonnen, dan wacht ik op het einde. 

Uit Tales 13 door Daniel Gustav Cramer.

Waar ik ook vaak op wacht: mijn kinderen. Ik wacht tot ze klaar zijn met tanden poetsen, met schoenen aantrekken, met nog snel even een speelgoedje pakken. Overdag wacht ik op het einde van hun ochtendhumeur, hun huilbuien en hun geruzie; ’s avonds wacht ik tot ze in slaap zijn gevallen. Pas wanneer ze slapen heb ik het idee dat ‘mijn tijd’ is aangebroken. 

Mijn kinderen wachten ook op mij. Ze wachten tot ik klaar ben met het kammen van hun haren, het poetsen van hun bril, met het smeren van zonnebrand op hun zomerhuid. Ze wachten tot ik terug ben van mijn hardlooprondje, tot ik klaar ben met douchen, tot ik tijd heb om ze voor te lezen. Ze wachten op aandacht: onverdeelde, oprechte aandacht. 

Op sommige dagen komen onze ritmes redelijk overeen. Op andere dagen zoek ik voortdurend naar variaties op ‘even wachten’: ‘wacht even’, ‘nu niet’, ‘zo meteen’, ‘heel eventjes nog’, ‘een moment’, ‘wacht nou even’, ‘wacht nou’, ‘JONGENS IK ZEI TOCH WACHTEN!’ De afgelopen maanden bestonden hoofdzakelijk uit die andere soort dagen, mede door de schoolsluiting en het thuiswerken, op de voet gevolgd door de zomervakantie. Ik kan niet wachten tot dat weer voorbij is.

Het leven wordt makkelijker als je weet te wachten

Al hoort het er natuurlijk bij. Het gezin is nu eenmaal zelden een harmonieus gebeuren, en daarbij is het de taak, van ouders, om hun kinderen ‘geduld’ bij te brengen. Om ze te leren wachten, kalm en zonder klagen; om ze te leren omgaan met de verveling, de machteloosheid en de afhankelijkheid die daarbij horen.

Het leven wordt een stuk gemakkelijker wanneer je wachten geduldig kan ondergaan. Wanneer je niet gefrustreerd raakt zodra het licht op rood springt, of pissig wordt wanneer iemand je berichtje wel heeft gelezen (twee blauwe vinkjes!) maar er niet onmiddellijk op reageert. 

Geduld is een voorwaarde voor discipline

Bovendien is geduld een voorwaarde voor het ontwikkelen van dat andere vermogen: het vermogen om jezelf te laten wachten. Om gedisciplineerd te zijn, je te beheersen, de lange termijn te verkiezen boven de korte. Zodat je een instrument kunt leren bespelen bijvoorbeeld, en de radslag onder de knie kunt krijgen. Zodat je later goed kunt sparen en studeren. En zodat je, wanneer de gelegenheid zich eenmaal aandient, het object van je begeerte geduldig, stap voor stap weet te verleiden: zodat je iemand subtiel en rustig voor je kunt innemen. 

Die intuïtie, dat het leven makkelijker is wanneer je kunt wachten, verklaart de aantrekkingskracht van de marshmallowtest die de aan de Universiteit van Stanford verbonden psycholoog Walter Mischel begin jaren zestig uitvoerde. Bij het experiment kregen kleine kinderen de keuze: of nu één marshmallow eten, of een aantal minuten wachten, en er daarna twee opeten. 

Mischel wilde vooral weten vanaf welke leeftijd kinderen in staat waren om een beloning uit te stellen, Maar wat de marshmallowtest beroemd maakte, was dat Mischel de proefpersonen jaren later opnieuw opzocht, en toen ontdekte dat degenen die als kind beter waren geweest in wachten, het als volwassenen verder schopten. Ze hadden althans een betere baan, een lager BMI en een hoger salaris – ze scoorden kortom hoog op het soort markers dat doorgaans voor ‘succes’ doorgaat.

De boodschap die hieruit werd gedestilleerd: wil je dat kinderen het ver schoppen in het leven, leer ze dan wachten – want wachten  

Lang verhaal kort: geduld is een schone zaak.

Nog wel even kunnen wachten is een voorrecht

Maar, zoals wel vaker het geval is bij dit soort breed gedeelde overtuigingen: het omgekeerde gaat ook op. onder een meer diverse en grotere groep dan Mischels initiële groepje kinderen, laat zien dat het verband tussen je vermogen, als kleuter, om te wachten, en je prestaties als tiener, een stuk kleiner is dan gedacht. Bovendien suggereert deze studie dat kunnen wachten vooral samenhangt met Wie in een minder rijke omgeving opgroeit, scoort minder hoog op de marshmallowtest én heeft minder goede vooruitzichten wat schoolprestaties betreft dan wie opgroeit in rijkdom en met hoogopgeleide ouders. 

Uit Tales 13 door Daniel Gustav Cramer.

Oftewel: geduld, het vermogen te wachten, moet je ook gegund zijn. Wanneer je in armoede en onzekerheid leeft, heb je niet de luxe om de lange termijn te verkiezen boven de korte termijn. Dan geef je extra geld direct uit, niet alleen omdat het nodig is, maar ook omdat je maar nooit weet hoe het er morgen of overmorgen Succes is net zo goed een voorwaarde voor wachten als andersom: kunnen wachten is een privilege.

Kunnen wachten is een privilege omdat je het je moet kunnen veroorloven, maar ook omdat het wat oplevert. Niet altijd, maar soms (vaak?) maakt wachten de dingen mooier. Twee economen van de Universiteit van Chicago onderzochten tien jaar geleden het effect dat wachten op een product heeft op je Wat bleek: deelnemers die in een rij op hun smoothie moesten wachten, vonden diezelfde smoothie lekkerder dan deelnemers die níét in de rij hadden hoeven te staan. 

Niet voor niets introduceert Apple nieuwe producten ruim voor de lanceringsdatum: tijdens het wachten wordt het verlangen van klanten alleen maar groter, zodat de aanschaf  

Wat ontlading betreft: het uitstellen van seks, ermee wachten tot minstens de derde date of helemaal tot het huwelijk, schijnt een soortgelijk effect te hebben. ‘If I wait for you longer / My affection gets stronger’, zingt Teitur, in een over langeafstandsrelaties dat ik luisterde in de dagen dat ik bezig was met een proefschrift (over uitstel van beloning gesproken) én er een langeafstandsrelatie op na hield. ‘Ben ik verliefd?’ vraagt de filosoof Roland Barthes in (2002): ‘Ja’, antwoordt hij, ‘Want ik ben aan het wachten.’ 

Wat als je er anders naar kijkt: wachten is iets van ons als collectief 

Jason Farman eindigt zijn boek met een pleidooi voor wat hij ‘tactics of waiting’ noemt: manieren om te wachten die niet gekenmerkt worden door ongeduld, frustratie, wrok of onzekerheid. Het helpt, schrijft Farman, om ‘tijd’ niet te zien als iets wat ‘van jou’ is, niet als iets wat jij kwijt kunt raken, maar als iets van ons allemaal, iets collectiefs. 

De dame die in de rij bij de kassa tergend langzaam haar kortingsbonnen en muntgeld uittelt, is dan niet iemand die jou laat wachten, maar iemand die net als jij onderdeel is van een maatschappij. Een maatschappij waarin sommige mensen meer tijd kwijt zijn aan nadenken over geld en op de kleintjes letten dan anderen. Waar je omdat het wegdek wordt verbeterd, zodat jij en alle andere automobilisten er veilig overheen kunnen rijden. Dat alleen al kan je milder maken, minder kwaad – wanneer je wachten ziet als vorm van solidariteit.

Vraag je af, schrijft Farman, wie er profiteert van het feit dat jij moet wachten. Misschien zijn het je kinderen, misschien is het een patiënt die voorrang krijgt op de wachtlijst omdat haar situatie nijpender is dan die van jou. En misschien ben je zelf wel de begunstigde van je eigen wachten. 

Vraag je af wie er profiteert van het feit dat jij moet wachten

Ik weet dat Farman gelijk heeft, dat die tactieken werken. – niet als privébezit, maar als een commons, een gezamenlijke ruimte. Om niet alleen de tijd die ik in mijn eentje doorbreng tot ‘mijn’ tijd te rekenen, maar óók de tijd waarin mijn kinderen en ik een evenwicht zoeken tussen al onze verlangens en behoeften, hoe tegengesteld die soms ook zijn. Wanneer dat lukt, hoef ik me niet verongelijkt te voelen, want dan pakt niemand mij iets af. 

Wachten is leven

Nu vereist het natuurlijk behoorlijk wat reflectie en altruïsme om die tactieken goed te kunnen toepassen. Ik betwijfel dat er iemand bestaat bij wie dat altijd lukt. Maar dat wil niet zeggen dat je het niet kunt blijven proberen – juist nu, zoals dat heet. De pandemie gaat nog wel even duren, dus we hebben de tijd. 

Hoewel, nee, wacht. 

Uit Tales 13 door Daniel Gustav Cramer.

Die tactieken zijn goed. Ik geloof dat ze werken. Ik geloof in geduld! Maar ik geloof óók in ongeduld. Mildheid is mooi, Of in elk geval: net zo gerechtvaardigd. Niet alles wat oncomfortabel is hoeft een les te zijn, niet elke oefening in geduld is de moeite waard.

Het doet pijn, dit Grote Wachten waar de hele wereld zich aan onderworpen weet – het doet pijn, het is geen privilege, en ik geloof hoe langer hoe minder dat er aan het eind van de rit iets moois uit zal voortkomen. Het is een zinloos, lelijk wachten, waar niemand van profiteert.

In (2008) speculeert filosoof Harold Schweizer dat onze afkeer van wachten uiteindelijk komt doordat het ons confronteert met vergankelijkheid van het bestaan – en met de zinloosheid ervan. Dat die afkeer een uiting is van het bange vermoeden dat ‘wachten het enige is wat er is’ – dat het leven niet veel meer behelst dan het uitzitten van onze tijd, dan wachten tot het over is. 

En het klinkt misschien tegenstrijdig, maar: is het besef van die vergankelijkheid niet juist wat het leven betekenis geeft, hoe zinloos ook? 

Ja, dit wachten is frustrerend. En ja, het maakt me ongeduldig en machteloos, een onberekenbaar roofdier in een kleine, goed beveiligde kooi. Dat is niet fraai, ik weet het. Maar het leven zelf is ook niet erg fraai. Zinloosheid is onuitstaanbaar. Vergankelijkheid is verschrikkelijk. Dat dit allemaal voorbijgaat. Dat er straks meer begrafenissen zullen zijn dan geboortes, en daarna: einde verhaal. Dus laat het maar schuren ook.

Leven is wachten: ik wacht, dus ik leef.

Over de beelden In een periode van bijna twintig jaar maakte de Duitse kunstenaar Daniel Gustav Cramer meer dan honderd ‘Tales’, beeldverhalen waarin bijna niets lijkt te gebeuren. Toch weet hij steeds je blik vast te houden door een spanning te creëren die me doet denken aan de visser in Tales 13. Al starend naar een dobber die gewillig meedeint op de golven, weet hij dat het bolletje ieder moment en in een fractie van een seconde onder het wateroppervlak kan verdwijnen. (Isabelle van Hemert, beeldredacteur) Bekijk hier meer werk van Daniel Gustav Cramer

Lees ook:

Deze is voor de thuisblijvers Tijdens de ‘intelligente lockdown’ zaten miljoenen Nederlanders wekenlang thuis. Thuis is niet alleen een plek, zo leert de geschiedenis: het is ook een idee, een gevoel en een ervaring. En die ervaring verandert, nu thuis er een nieuwe betekenis bij heeft gekregen. Lees mijn essay over thuisblijven hier terug