Wat er in je lijf gebeurt als je voor een ander zorgt
Waarom zijn we soms begaan met het lot van wildvreemden, of een verwaarloosde zwerfkat? Wat gebeurt er op zo’n moment in je hoofd en je lichaam? Daarover gaat Verbonden, het nieuwe boek van psycholoog Peter Bos. Zorg blijkt voort te komen uit een complex samenspel tussen brein, hormonen, en omgeving – en tussen verzorger en verzorgde natuurlijk.
In Dierbaren, de documentaire die filmmaker Saskia Gubbels maakte over het dierenasiel van Amsterdam, wordt er heel wat geaaid, geborsteld, gevoed en geknuffeld. Ook wordt er gewandeld, gezongen, geopereerd, geblaft, gemiauwd, gejankt en gehuild.
De verzorgers van de opvang, vrouwen vooral en een enkele man, leggen een bewonderenswaardige toewijding aan ‘hun’ dieren aan de dag. Ze bestuderen de karakters van nieuwe honden om erachter te komen wat voor thuis ze nodig hebben. Ze proberen bange honden minder angstig te maken, agressieve honden minder opvliegend; ze organiseren fysiotherapie voor viervoeters die dat nodig hebben en een enkele keer rukken ze uit met een nijptang, om een dier los te knippen uit het hek waarin het zichzelf vastbeet.
Wanneer een hond geëuthanaseerd moet worden, omdat hij te onberekenbaar is voor plaatsing bij een nieuw baasje, blijft een van de verzorgers bij hem zitten wanneer hij zijn spuitje krijgt. Ze doet zijn muilkorf af, legt zijn kop op haar schoot en slaat haar armen om hem heen; ze fluistert hem lieve woordjes toe en aait, en aait, en aait, net zolang tot hij is ingeslapen. Eerst droogt ze haar tranen, daarna hijst ze hem samen met een collega in een groene plastic zak, tilt hem op een kruiwagen, en dekt hem toe met een dekentje.
‘De mens blinkt uit in bruutheid’, schrijft psycholoog Peter Bos in zijn net verschenen boek Verbonden. De biologie van menselijke relaties, ‘maar ook in zorgzaamheid, samenwerken, verbondenheid, in tederheid.’ Waarvan akte: een agressieve asielhond vasthouden zodat hij niet alleen hoeft te sterven is een van de puurste vormen van zorgzaamheid die ik me kan voorstellen.
De evolutie van zorg
Bos is universitair hoofddocent aan de Universiteit Leiden, waar hij onderzoekt wat er in ons lichaam gebeurt wanneer we zorgen. Wat maakt dat we in staat zijn om voor onze kinderen en geliefden te zorgen, om begaan te zijn met het lot van wildvreemden, om een zwerfkat te opereren en een angstig konijn beetje bij beetje uit zijn schulp te doen kruipen?
Om dat uit te leggen leidt Bos zijn lezers in Verbonden langs de evolutie van onze soort, de geschiedenis van de psychologie, en de belangrijkste inzichten die zijn onderzoek en dat van andere wetenschappers hebben opgeleverd over de biologie van zorg.
Ook schrijft hij over zijn eigen ervaringen met zorgen en verzorgd worden. Als jonge twintiger kreeg hij kanker en onderging hij chemotherapie; als kersverse vader kreeg hij te horen dat zijn eerstgeboren dochter het syndroom van Down had, en dus intensievere zorg nodig zou hebben dan hij en zijn vrouw van tevoren hadden verwacht. Zo ondervond hij aan den lijve wat hij later bevestigd zou zien in het wetenschappelijk onderzoek naar menselijke relaties, namelijk: ‘Zonder een ander zijn we nergens.’
Dat is ons hele leven zo, maar het meest in het begin. Mensenbaby’s komen extreem hulpeloos ter wereld en zijn in vergelijking met andere diersoorten uitzonderlijk lang compleet afhankelijk van zorg. Dat vergt zo’n zware investering dat mensenmoeders die zorg al vroeg in de evolutie zijn gaan delen met andere ‘hulpouders’, waaronder vaders en grootouders. Zo ontwikkelden we vaardigheden die belangrijk zijn om gezamenlijk te zorgen, waaronder het vermogen empathisch te zijn, de belangen van een ander boven die van onszelf te stellen, samen te werken en ons te hechten, en een flink intellect.
Het populairste hormoon van dit moment
Bos’ onderzoek spitst zich toe op de rol die hormonen als oxytocine, testosteron en cortisol spelen in die vaardigheden – en daarmee, in ons (zorg)gedrag. Deze hormonen zorgen voor de communicatie tussen de verschillende delen van ons brein en ons lichaam, en reguleren zo mede onze emoties.
Neem oxytocine, volgens Bos ‘een van de populairste hormonen van dit moment.’ Bij kersverse moeders helpt oxytocine met het op gang brengen van de melkproductie. Ook zorgt het ervoor dat je je ontspannen en vol vertrouwen opstelt – wat bij moeders goed is voor de hechting met hun kind – en maakt het dat je gevoeliger bent voor de signalen van degene voor wie je zorgt. Ook stimuleert het de aanmaak van endorfine, wat een prettig gevoel geeft en maakt dat je het zorgen lang volhoudt.
Niet alleen moeders die net bevallen zijn maken oxytocine aan; iedereen die voor iemand zorgt doet dat. Ook wanneer die ‘iemand’ een hond is; studies laten zien dat samenzijn met je hond een verhoging van hormonen als oxytocine, endorfine en prolactine teweeg brengt. (Ook prolactine is betrokken bij sociale binding).
Zulke hormonen zijn niet ‘de’ oorzaak van onze zorgzaamheid, net zomin als ons brein of ons DNA zelfstandig bepalen wie wij zijn. Oxytocine opereert namelijk nooit in een vacuüm, maar altijd in wisselwerking met onze omgeving – waaronder degene voor wie we zorgen.
Om terug te komen op mensen en honden: volgens Japans onderzoek zitten hond en baas in een ‘hormonale feedbackloop’ van ogen, handen, en hormonen. ‘Wanneer honden en baasjes elkaar meer in de ogen kijken, zorgt dit voor meer oxytocine in de baasjes’, schrijft Bos. ‘Dat is vervolgens gerelateerd aan meer aaien van mensenhanden, waardoor de honden dan weer meer oxytocine produceren.’
Zorgzaamheid is erfelijk (maar biologie is geen lotsbestemming)
Zorgen heeft dus effect op de gever én de ontvanger van zorg – en het gaat nog verder dan dat. Zo beschrijft Bos fascinerend onderzoek naar het zorggedrag van ratten. Daaruit blijkt dat de pups van zorgzame moederratten zelf later ook zorgzaam worden, terwijl de pups van minder zorgzame moeders hun eigen kroost ook slechts de minimale zorg bieden.
In het brein van een rattenpup die veel aandacht krijgt, ontstaan namelijk meer oxytocinereceptoren. En hoe meer van die receptoren je hebt, hoe gevoeliger je voor het spulletje bent.
Wat voor ratten geldt, lijkt ook voor mensen op te gaan: zo blijkt uit ander onderzoek dat proefpersonen die als kind hardhandig zijn opgevoed, minder sterk reageren op – en waarschijnlijk minder gevoelig zijn voor – de toediening van oxytocine dan proefpersonen die een veilige jeugd hebben gehad.
Daarmee is zorgzaamheid ‘intergenerationeel overdraagbaar’. Dit verklaart mede de variatie in zorgzaamheid – het feit dat sommigen zich moeiteloos over een bijtende hond ontfermen terwijl anderen het liefst nauwelijks sociaal contact maken.
Een hormoon alleen is niet verantwoordelijk voor gedrag
Overigens wil dat niet zeggen dat het aantal oxytocinereceptoren in je brein of de afstelling van je stressresponssysteem een lotsbestemming is. Een hormoon alleen is immers niet verantwoordelijk voor gedrag: het maakt hooguit ‘dat gedrag sneller of juist minder snel tot uiting komt’, aldus Bos.
Dit is belangrijk om te beseffen, want het toeschrijven van gedrag aan lichamelijke eigenschappen alléén leidt al snel tot hardnekkige ideeën over welk gedrag bij welke mensen hóórt. Zoals, bijvoorbeeld, het idee dat moeders ‘van nature’ beter voor hun kinderen kunnen zorgen dan vaders, dat vaders er eigenlijk niet ‘voor gemaakt’ zijn.
Van dat idee blijft weinig over wanneer je naar de Zuid-Amerikaanse springaapjes kijkt. Die vaders dragen hun kindjes permanent bij zich en staan ze alleen aan de moeder af wanneer ze melk moeten drinken. Ook mannelijke leden van de Aka, een jager- en verzamelaarstam in Centraal-Afrika, blinken uit in het betrokken vaderschap: gedurende zo’n twintig procent van de tijd die Aka-vaders in het kamp doorbrengen, dragen ze hun kind bij zich, en de rest van de tijd zijn ze sowieso in de buurt.
Dat doen die vaders, schrijft Bos, omdat het kán. Bij de Aka werken vaders en moeders samen om eten te verzamelen. Alle gezinsleden zijn dus sowieso veel bij elkaar in de buurt. Ook draait het in deze cultuur om samenwerking, niet om competitie. ‘In culturen waar wel veel nadruk ligt op competitie [...] brengen vaders veel minder tijd door met de kinderverzorging’, schrijft Bos. Vaderlijke zorg kan dan een andere vorm aannemen – bijvoorbeeld de vorm van geld verdienen buiten de deur.
‘Waaraan vaders hun tijd besteden is sterk afhankelijk van de omgeving en wat de manier van leven toelaat’, schrijft Bos – maar dát ze zorgen staat buiten kijf. ‘Het belang van de context en de variatie tussen mensen, maken dat effecten van hormonen nooit eenduidig zijn’ – en dat maakt ze misschien wel juist zo interessant.
It’s complicated
In Verbonden is Bos erop uit al te simplistische denkbeelden te ontmantelen en te vervangen door een genuanceerdere, complexere kijk op wat ons maakt wie we zijn.
Want ja, iedereen is in staat om te zorgen. Wat de zorg voor kinderen betreft hebben biologische moeders weliswaar een voorsprong op andere (hulp)ouders, door de hormonale effecten van zwangerschap, bevalling en borstvoeding. Maar vaders en andere ouders kunnen dat makkelijk inhalen wanneer de baby er eenmaal is – door gewoon te beginnen met zorgen, en de hormonale feedbackloops de rest te laten doen.
Een moeilijke jeugd trekt een wissel op je lichaam en daarmee op je gedrag, maar dat wil niet zeggen dat verwaarloosde kinderen nooit goede relaties aan zullen kunnen gaan. Je bewust zijn van je eigen jeugd, omringd worden door liefhebbende anderen, het kan allemaal helpen.
Stress maakt dat je agressiever en minder meelevend reageert. Maar als je dat eenmaal wéét, kan je ingrijpen, bijvoorbeeld door even de kamer uit te lopen wanneer je baby zo lang en hard huilt dat je haar het liefst heel hard door elkaar zou rammelen.
Het zijn het soort inzichten waar je je voordeel mee kan doen – niet omdat ze de menselijke ervaring platslaan en vervatten in een lijstje met tips, maar juist omdat ze laten zien dat we niet te reduceren zijn tot ons brein of onze hormonen. Omdat alles wat we voelen en doen voortkomt uit een complex samenspel tussen hoofd, lichaam en andere mensen.
Er kan geruststelling uitgaan, schrijft Bos, ‘van de gedachte dat de oorzaak van gedrag niet vastligt’, dat we kunnen blijven veranderen.
Wie zorgt er nu eigenlijk voor wie?
Een van de verzorgers in Dierbaren wordt gefilmd terwijl ze de katten bezoekt. Ze geeft hen brokjes, vraagt hoe het met ze gaat, krabbelt ze aan hun kinnetjes, en om een wel erg schuw katje te troosten, begint ze te zingen – opera. Later vertelt ze over haar vader, die haar als kind mishandelde, en haar ex-man, die haar eveneens sloeg. De zorgzaamheid die zij zelf niet kreeg, geeft ze nu wel aan de katten in het asiel.
Een andere verzorger, een dame die haar man is verloren en zich sindsdien vreselijk onbeschermd voelt, besteedt uren aan het borstelen van de konijntjes. Ze krijgt daarbij gezelschap van een man die ooit in de beveiliging werkte maar overspannen raakte toen zijn bedrijf door een groter bedrijf werd overgenomen en het werk steeds stressvoller werd.
In een prachtige scène zitten ze naast elkaar, elk met een konijn op schoot, aaiend, aaiend, aaiend. Als je net Verbonden hebt gelezen, kost het je weinig moeite om je de oxytocine voor te stellen die door hun breinen giert – en door die van de konijntjes. Hoe dat maakt dat mens en dier zich kalmer voelen, veiliger, minder onthecht. Je kan je afvragen wie er nou precies voor wie zorgt. Om vervolgens te concluderen dat dat onderscheid helemaal niet zo helder is – want alles is met alles verbonden.