Het. Is. Te. Veel. Hoe ik door de eindeloze stroom berichten mijn werkplezier verloor

Sanne Blauw
Correspondent Ouderschap
Still uit het videowerk 'Constraint Iterations' door Mike Pelletier

De pandemie vergrootte een probleem dat er al langer was: te veel input. Te veel mails, te veel nieuwsberichten, te veel meningen. Mag het wat minder?

Op 17 maart 2020, een dag na Mark Ruttes toespraak vanuit het torentje, schreef ik mijn over coronacijfers. Ik was al jaren journalist, maar nog nooit kreeg ik zo veel reacties op een stuk. De bijdragesectie op De Correspondent stroomde vol, net als mijn inbox.

Intussen discussieerden vrienden in appgroepen over de maatregelen, ververste ik telkens de NOS-app voor het laatste nieuws en probeerde ik de vloedgolf aan corona-artikelen bij te houden. De wereld stond stil, maar was tegelijkertijd drukker dan ooit.

In die drukte kwam een gevoel naar de oppervlakte dat al jaren lag te sluimeren. Het. Is. Te. Veel.

Als ik inhoudelijk wilde reageren op een mailtje met de vraag wat ik van een bepaald YouTube-filmpje vond, dan zou het me een halfuur kosten om het filmpje te bekijken en met gemak nog een halfuur om mijn gedachten erover te formuleren en op te schrijven.

Als ik zorgvuldig wilde reageren op een bepaalde discussie in de bijdragen onder mijn stuk, moest ik me verdiepen in alle argumenten over en weer, me inlezen, en dan ook nog mijn eigen gedachten op een rij krijgen. Zomaar weer een uur verder.

Ineens had ik tientallen, soms honderden, van dit soort berichten per week. Het was onmogelijk geworden om op alles te reageren.

Still uit het videowerk ‘Constraint Iterations’ door Mike Pelletier

Te veel input

Ook als je geen journalist bent, herken je vast het gevoel dat er op gezette tijden simpelweg te veel input is. Veel banen bestaan uit de ganse dag e-mailen en vergaderen, en veel sociale levens worden geleid door WhatsApp, Instagram of andere sociale media.

Dat gaat goed, tot het ineens niet meer goed gaat. Dan voelt het alsof er tennisballen op je worden afgeschoten door een ballenmachine die steeds harder wordt gezet. Op een gegeven moment lukt het niet meer om ze allemaal terug te slaan. Dus moet je ballen laten lopen. En iedereen doet dat op zijn eigen manier.

Het voelt alsof er tennisballen op je worden afgeschoten door een ballenmachine die steeds harder wordt gezet

Je hebt de Druk-druk-drukken, die meer tijd gaan steken in het reageren op berichten om alles aan te kunnen. Je hebt de Oppervlakkigen, die een feesttoeter-emoji in een appgroep zetten om iemand te feliciteren. En je hebt de Negeerders, die simpelweg niet meer reageren op appjes of mailtjes. 

Ik ben alle drie weleens geweest. Toen ik net begon als journalist probeerde ik op elke e-mail uitgebreid te reageren. Maar naarmate ik meer berichten begon te ontvangen, werd dat moeilijker en moeilijker. Het ging ten koste van andere aspecten van mijn werk – ik kwam minder toe aan het lezen van boeken, het schrijven van stukken, het kletsen met collega’s. Want al die tijd moest wel ergens vandaan komen.

Dus besloot ik korter op e-mails te gaan reageren. Waar ik eerst nog het hele artikel ging lezen als iemand me een leestip stuurde, stuurde ik nu alleen nog ‘Dank! Groet!’. Het artikel zette ik op mijn leeslijst – soms om het echt te gaan lezen op een ander moment, vaker uit schuldgevoel voor mijn oppervlakkige reactie.

Toch kostte mijn inbox me nog altijd veel tijd. ‘Reageer gewoon niet meer op alles’, raadde een collega aan. Soms archiveerde ik een e-mail zonder erop te antwoorden, maar dan bleef de afzender door mijn hoofd spoken. Uiteindelijk haalde ik de e-mail toch maar weer terug en tikte ik een vlug antwoord, of zette ik het op mijn to-dolijst voor later.

Maar aan het begin van de coronacrisis was het zelfs daarvoor te veel geworden. Ik was een Negeerder geworden, tegen wil en dank.

Still uit het videowerk ‘Constraint Iterations’ door Mike Pelletier

Nooit verbonden, nooit alleen

In zijn boek beschrijft computerwetenschapper Cal Newport dat e-mail en andere online berichten laten zien wat wij ten diepste zijn – namelijk: sociale wezens. De mens is succesvol als soort, omdat we het vermogen hebben verbinding te maken met elkaar en in grote groepen samen te werken.

Het nadeel daarvan is dat we ons slecht voelen wanneer we sociale interactie verwaarlozen. Mentaal, maar soms zelfs fysiek: ‘Net zoals onze aantrekkingskracht tot voedsel gepaard gaat met het knagende gevoel van honger bij afwezigheid ervan, gaat ons instinct tot contact gepaard met een angstig onbehagen wanneer we deze interacties Dit is precies de reden waarom eenzaamheid, de meest extreme vorm van ontbrekende sociale interacties,

Ons instinct tot contact gaat gepaard met een angstig onbehagen wanneer we deze interacties verwaarlozen

Maar via e-mail en andere digitale kanalen krijgen we niet de verbinding waar we naar verlangen. We voldoen wel aan de sociale lasten, lijkt het, maar krijgen de lusten er niet bij. Auteur Rebecca Solnit schrijft in haar essay hoe korte, online berichten zich in een oppervlakkig net-niks-gebied bevinden:

‘Ik denk dat die wereld van vroeger, waarin we leefden zonder al die netwerktechnologie, twee polen had: afzondering en samenzijn. Het nieuwe geklets plaatst ons ergens daartussenin, verzacht de angst om alleen te zijn zonder echte verbinding te riskeren. Het is een oppervlakkig gebied tussen twee diepere zones, een veilige plek tussen de gevaren van contact met onszelf,

Dit verklaarde de leegheid die ik voelde bij alle berichten over corona. Ik was verbonden met honderden mensen, maar voelde me toch alleen. Tegelijkertijd droogden de echte gesprekken, die ‘moeilijke, onhandige en dubbelzinnige’ ontmoetingen, zoals op door de opgelegde isolatie.

Still uit het videowerk ‘Constraint Iterations’ door Mike Pelletier

Wattenstaafjes en waterlanders

Op een woensdagnacht in september kreeg ik keelpijn. Toen ik de volgende ochtend een afspraak voor een coronatest wilde maken, kwam ik er niet tussen. Ik probeerde de postcode van mijn vader, ook geen plek. Op de NOS-website zag ik dat er problemen waren bij de teststraten.

Na een dag verversen kwam er een plekje vrij in Lelystad, een uur rijden vanaf mijn huis. De volgende dag complimenteerde de GGD-medewerker in de teststraat me met de Subaru waar ik in reed, een ander stak een wattenstaaf in mijn neus en ik ging weer op huis aan.

Bij thuiskomst klapte ik op de tuintafel mijn laptop open en ging ik naar de nieuwsbrief die ik die week had gepubliceerd Twee bijdragen, dat viel mee. Maar toen ik ze begon te lezen, zakte de moed me in de schoenen.

De eerste vond dat ik niet kritisch genoeg was op het coronabeleid. Ook had deze lezer een lijstje gemaakt van de keren dat ik niet had gereageerd op zijn bijdragen of die van anderen. De tweede was het oneens met de premisse van mijn nieuwsbrief – ik wilde een boek bespreken over praten met andersdenkenden – en überhaupt ontevreden over De Correspondent. Mijn nieuwsbrief was de druppel, ze wilde haar abonnement opzeggen.

Ik barstte in tranen uit.

Toegegeven: ik was redelijk labiel omdat ik me ziek voelde. En, zoals we zeggen in mijn familie, ik stond wat ‘na aan het water’. Maar die tranen kwamen van oprechte frustratie. Natuurlijk waren deze twee berichten niet de oorzaak van mijn waterlanders: de oorzaak was bijna een halfjaar van dit soort berichten. Al die sneeuwvlokjes samen vormden nu

Still uit het videowerk ‘Constraint Iterations’ door Mike Pelletier

Het volume op tien

Als journalist ben ik best gewend aan wat kritiek, maar sinds het begin van de pandemie was de volumeknop een stuk verder opengedraaid. Er waren niet alleen méér berichten, ze waren ook bozer. En op die vrijdagmiddag in de tuin realiseerde ik me dat ik het plezier in mijn werk aan het verliezen was.

Natuurlijk, corona is een verdrietig onderwerp, maar het is journalistiek gezien eindeloos fascinerend. Alleen al in het immuunsysteem kun je je de rest van je leven verliezen, en dat is maar een klein onderdeel van de coronawetenschap. Om over de politieke, psychologische en economische vraagstukken nog maar te zwijgen.

Maar door de reacties op mijn werk en, algemener, het publieke debat over corona verloor ik mijn nieuwsgierigheid. Het was een verharde discussie geworden, waar weinig ruimte leek te bestaan voor nuance en twijfel. Als ik een verhaal over corona schreef, begon ik me steeds vaker af te vragen: hoe zou dit vallen? Was ik te kritisch of juist niet kritisch genoeg? Steeds meer mensen waren op mijn schouder komen zitten om te kijken of ik mijn werk wel goed deed, en het werd verdomd zwaar.

Als dat nu betere journalistiek op zou leveren, al­la. Maar ik betwijfel het.

Het was een verharde discussie geworden, waar weinig ruimte leek te bestaan voor nuance en twijfel

Dat begint al met wie er reageren. Ik schreef al jaren over het gevaar van onrepresentatieve peilingen en toch peilde ik hoe mijn werk viel bij precies zo’n onrepresentatieve groep. Als ik mijn frustraties over reacties besprak met vrienden of familie, reageerden ze vaak verbaasd: zij kwamen nooit in de bijdragesectie onder artikelen, zij zaten niet op Twitter. Eerlijk is eerlijk, ik zou zelf ook niet reageren als het niet mijn werk was geweest.

De mensen die zich het meest geroepen voelen zijn meestal ook de mensen die er de meest uitgesproken mening op na houden. Die het héél erg met je eens zijn, of juist héél erg niet. De grote groep in het midden – genuanceerder, zoekender – die hoor je minder.

En je kunt niet iedereen tevreden houden, dat maakten die twee berichten onder mijn nieuwsbrief wel duidelijk. De ene vond dat ik niet met andersdenkenden in gesprek moest willen gaan, de ander (die duidelijk anders dacht dan ik) was boos dat ik niet met hém in gesprek ging.

Still uit het videowerk ‘Constraint Iterations’ door Mike Pelletier

We kunnen onszelf niet meer horen

Op die dag in september worstelde ik met vragen. Wat gebeurt er als ik mijn dierbaren blijk te hebben besmet? Waarom is het Nederlandse testbeleid niet op orde? Waarom werd ik zo blij van het compliment over mijn Subaru en zo verdrietig van deze reacties? En was ik het eens met de kritiek?

Wat vond ík? Daar had ik geen antwoord op.

Het probleem met plekken als Facebook, Twitter en zelfs kranten is, stelde de Amerikaanse schrijver William Deresiewicz in dat ‘je jezelf voortdurend bombardeert met een stroom van andermans gedachten. Je marineert jezelf in de gangbare opvattingen. (...) Je creëert een kakofonie waarin het onmogelijk is je eigen stem te horen, of je nu nadenkt over jezelf

Ik was niet de enige die worstelde met vragen het afgelopen jaar. Bijna elke Nederlander vroeg zich – impliciet of expliciet – af: welke offers willen we brengen voor elkaar? Hoe ver willen we onze vrijheid inperken voor het grote goed? Wat voor mens, wat voor land willen we zijn? De vragen borrelden op in opiniekaternen en op Twitter, tijdens de avondklokrellen en bij het kerstdiner. Maar in een wereld die roept, kunnen we onszelf niet horen.

Toen ik het RIVM mailde of het een reactie wilde geven op een tv-item dat ik maakte, kreeg ik nul op het rekest. ‘Het gaat hier helaas niet lukken op dit moment vanwege de volle agenda’s.’ Ik was teleurgesteld – als journalist vind je toch dat jouw werk een reactie verdient. Net zo goed als Kamerleden verwachten dat ministers op komen draven om een reactie te geven op vragen. En dat je baas verwacht dat je reageert op haar e-mail.

Maar ik begon te twijfelen of dit systeem wel wenselijk was. Wat als iedereen zo druk is met reageren dat ze nooit meer aan het echte werk toekomen?

Still uit het videowerk ‘Constraint Iterations’ door Mike Pelletier

Dit ging zo niet langer

Op een vrijdagochtend in januari klapte ik mijn laptop open. Ik was bij mijn moeder, dit was niet een dag dat ik alleen wilde zijn. Datzelfde item was gisteravond op televisie, in een programma over Maurice de Hond. Ik had meegeholpen met een paar onderdelen, over zijn statistiekgebruik, uitspraken over aerosolen en de financiering van zijn werk. 

De avond ervoor had ik, op advies van vrienden, niet gekeken naar de reacties. Maar nu moest ik er dan toch aan. De eerste paar bijdragen onder las ik aandachtig en ik probeerde goede reacties te formuleren. Maar het werd meer en meer en meer. Niet alleen op De Correspondent, ook op Twitter en in mijn inbox waren mensen boos.

‘Correspondent-onwaardig.’

‘Riooljournalistiek.’

‘Plaatsvervangende schaamte.’

En het was niet alsof ik zelf niet met vragen zat. Was dit het type journalistiek dat ik wilde maken? Had ik niet, zonder dat dat mijn intentie was geweest, zitten wrijven in de polarisatievlek die ik juist wilde bestrijden? Maar weer kon ik geen antwoorden vinden, want ik was op. Aan het eind van de dag klapte ik murw gebeukt mijn laptop dicht. Als ik nog één keer op Twitter of in de bijdragesectie keek, daar was ik van overtuigd, zou ik instorten.

Ik kon geen antwoorden vinden, want ik was op

Toen ik twee weken later aan een column werkte, merkte ik dat het schrijven niet meer lukte. Inhoudelijk klopte alles wel, maar het was mat. ‘Het Sanne-sausje ontbreekt’, was het oordeel van de eindredacteur. De column was een reflectie van hoe ik me voelde. Ik deed mijn werk nog wel, maar zonder plezier.

Uit frustratie liep ik mijn huis uit, naar het park om de hoek. Daar realiseerde ik me: dit ging zo niet langer. Ik veegde mijn agenda leeg en nam twee dagen vrij. De volgende dag begon ik te wandelen. Ik liep over het universiteitsterrein, over een landgoed, langs een provinciale weg, door een bos. Overal lag sneeuw, het was prachtig. Om drie uur ’s middags besloot ik een hotel te reserveren. Ik was nog niet klaar om naar huis te gaan.

Still uit het videowerk ‘Constraint Iterations’ door Mike Pelletier

Juist nu is een écht gesprek nodig

Instinctief had ik de afzondering opgezocht. Dit was waar Rebecca Solnit het over had, en waar William Deresiewicz in zijn toespraak op aanstuurde. En ook Cal Newport schrijft over afzondering, die hij definieert als het Dit was precies wat ik had gedaan, ik had me voor even losgemaakt van de rest van de wereld.

Het is niet gemakkelijk om alleen te zijn. Niet voor niets beschrijft Solnit het als een van de twee ‘diepere zones’. Ongemakkelijke vragen en emoties borrelen op, die je misschien liever wilt wegpoetsen door jezelf af te leiden met Instagram of Netflix. Maar het zijn die gedachten die je helpen richting te geven aan je leven. In mijn geval: wil ik dit wel? Trek ik dit wel?

Wie de afzondering opzoekt, is niet asociaal. Sterker nog, als schrijver Michael Harris in zijn boek de voordelen ervan opsomt, noemt hij naast ‘nieuwe ideeën’ en ‘zelfkennis’ ook ‘nabijheid tot anderen’. Je voelt je pas echt veilig en geliefd als je ook even weg kunt zijn. En die nieuwe ideeën en zelfkennis die je opdoet in die afzondering, verrijken je relaties met de mensen om je heen. Ik heb door schade en schande geleerd dat ik een leukere zus/dochter/vriendin ben als ik soms ook even alleen kan zijn. En misschien ook wel een betere journalist.

Zo helpt de afzondering een brug te slaan naar die andere diepere zone, die van contact met anderen. Écht contact. Want als je uit dit betoog concludeert dat ik niet zit te wachten op de input van anderen, dan heb je het mis. Ik wil heel graag in gesprek, maar dan wel écht in gesprek. Niet dat getypte, eenzame gesprek met honderden tegelijk. Ik wil een gesprek waarvoor ik geen harnas aan moet trekken, een gesprek van mens tot mens.

Het is door zo’n gesprek dat ik dit artikel ben gaan schrijven. Na mijn lange weekend in de sneeuw sprak ik de hoofdredacteur. ‘Ik ga niet meer over corona schrijven’, vertelde ik hem, en ik liep leeg met een iets minder gestructureerde versie van dit betoog. Hij luisterde geduldig en zei toen: ‘Schrijf dit allemaal op.’ Collega’s hadden dit al vaker tegen me gezegd. Maar ik durfde niet, uit angst voor de reacties.

Maar hier is het dus toch, mijn verhaal. Ik ben erg benieuwd wat jullie denken.