Jeugdzorg redden? Zet ouders die hulp nodig hebben niet buitenspel
Als een kind uit huis geplaatst wordt en de héle omgeving betrokken is bij de verdere opvoeding – ouders, pleegouders, familie, jeugdzorg – is de kans op een goede afloop het grootst. Volgens lector Jeugd en Gezin Martine Noordegraaf zou in die ‘relationship based’ aanpak weleens dé oplossing voor een betere jeugdzorg kunnen zitten.
In de Achterhoek ligt een dorp. In dat dorp staat een huis. In dat huis daar woont een stel. En dat stel heet Ans en Cor. En Ans en Cor Mulder vangen al dertig jaar kinderen op die niet meer thuis kunnen wonen.
In hoe ze dat doen, ziet Martine Noordegraaf* een oplossing voor de crisis in de Nederlandse jeugdzorg. Ze doet als lector Jeugd en Gezin aan de Christelijke Hogeschool in Ede al jaren onderzoek naar wat wel en niet werkt in onze jeugdzorg en in de pleeg- en gezinshuiszorg in het bijzonder.
Als zij deze Achterhoekers zo prijst, wat is er dan zo revolutionair aan hun aanpak?
Dat ze heel veel investeren in hun relatie met de ouders van de kinderen die ze opvangen, zegt Noordegraaf. Geen overbodige luxe, want een veelvoorkomende reden voor het sneuvelen van een plaatsing is een slechte verstandhouding tussen ouders en pleeg- of gezinshuisouders.
Het is niet gek dat het regelmatig niet botert tussen die twee. Bijvoorbeeld als ouders niet begrijpen waarom ze hun kinderen zelf niet kunnen grootbrengen. Als ze slecht worden begeleid in hun rouwproces nadat de kinderen bij ze zijn weggehaald. Als pleeg- en gezinshuisouders zich te beschermend of bevoogdend opstellen en ouders zo buitensluiten.
Pleegouders hebben op hun beurt vaak onvoorspelbaarheid en onbetrouwbaarheid van de ouders te navigeren. En dan spelen er dikwijls ook nog verschillen in cultuur, achtergrond en opleidingsniveau, die zorgen voor botsende ideeën over de opvoeding.
Gevolg: verwijten over en weer, kind in de war. Wrang, want over het algemeen hebben volgens Noordegraaf álle betrokken volwassenen het beste voor met het kind.
Hoe 'gedeeld opvoederschap' werkt
Noordegraaf en haar team spraken met meer dan zestig betrokkenen over de plek van ouders na een uithuisplaatsing en volgden de afgelopen drie jaar dertien samenwerkingsrelaties tussen ouders en gezinshuisouders, om te zien wat werkt.*
Ze mocht meelezen en meeluisteren met al hun onderlinge communicatie; telefoongesprekken, whatsappjes, e-mails. De meeste samenwerkingen verliepen volgens haar onderzoeksresultaten ‘ambivalent’, maar soms ging het heel lekker – en met het betrokken kind vervolgens ook. Een van die samenwerkingen waar het top ging, was die tussen Miranda Kempenk, de moeder van zoon Dion (4 jaar oud toen hij uit huis werd geplaatst, inmiddels 17) en Ans en Cor.
Wat zij doen is niet alleen boeiend voor wie de pleeg- of gezinshuiszorg wil verbeteren.
Noordegraaf gelooft dat de aanpak van Ans en Cor, waarin naast voor de problematiek van het kind, óók veel oog is voor hun ouders, weleens de sleutel zou kunnen zijn voor het oplossen van heel veel andere problemen in de jeugdzorg. ‘Hun verhaal schetst in het klein wat het jeugdzorgsysteem in het groot kan gebruiken. Meer empathie. Zorg die uitgaat van het versterken van relaties’, zegt ze.
Om te ontdekken hoe dat er in de praktijk uitziet, nam ik je deze zomer mee naar allerlei mensen die betrokken zijn bij het gezinshuis van Ans en Cor; zijzelf, hun dochters, hun pleegzoon Dion en zijn moeder Miranda. Voor mijn voorlopig laatste verhaal over de jeugdzorg zoom ik uit naar de visie die dit hele ecosysteem draaiend houdt.
‘Relationship based jeugdzorg’, heet die in jargon. Er gaan miljarden euro’s en grootse systeemveranderingen nodig zijn om de huidige crisis in de jeugdzorg op te lossen. Maar de op relaties gebaseerde werkwijze die Noordegraaf voorstelt, bestaat daar onafhankelijk van. Wat haar betreft kunnen we er nu al mee beginnen.
Dus Martine, hoe gaan we de jeugdzorg redden?
‘Dan is de aanname dat de jeugdzorg verloren is. Dat denk ik zelf niet, ik schommel ergens tussen hoopvol en verdrietig. Hoopvol als ik zie welke mensen in de jeugdzorg werken. Verdrietig als ik kijk naar het systeem, dat uitgaat van wantrouwen. Dat lossen we op als we anders gaan kijken naar mensen die hulp nodig hebben.’
Wie zijn ‘we’?
‘Beleidsmakers en bestuurders, de mensen die bepalen wie welke hulp krijgt. Maar ‘we’ mag je ook opvatten als ‘we, de samenleving’. Sinds we van een verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving gingen, zijn de eisen die we stellen aan degene die om hulp vraagt enorm toegenomen. Je moet eerst bewijzen dat er écht wat mis is voordat je hulp krijgt.’
Je moet tegenwoordig eerst bewijzen dat er écht wat mis is voordat je hulp krijgt
Hoe beïnvloedt dat ons beeld van mensen die hulp nodig hebben?
‘Om hulp vragen wordt te vaak gezien als teken van onvermogen. Een moeder die hulp nodig heeft bij de opvoeding van haar kind is blijkbaar ongeschikt als ouder, dat idee. En dan heb ik het nog over de mensen die er zélf om komen vragen. Ouders die op een andere manier in beeld komen bij jeugdzorg, bijvoorbeeld omdat een juf of meester alarm slaat omdat een kind structureel met knorrende maag naar school komt, kunnen op nog minder begrip rekenen.’
‘Het gevolg is dat we als samenleving, als hulp wordt toegekend, verwachten dat de ontvanger zegt: “Ik draag mijn lot aan jou over, ik schakel m’n denken uit, m’n inzichten uit, neem het maar van me over, jij zal het wel beter weten.” Maar dat je ondersteuning nodig hebt, betekent niet dat je zelf niks wil of kan in de opvoeding. Bij ouders van kinderen met een handicap die uit huis worden geplaatst, zie je dat hulpverleners veel meer de samenwerking opzoeken, die ouders hebben vaak veel inspraak. Ze kunnen er immers niets aan doen dat hun kind hulp nodig heeft. Bij ouders van gezonde kinderen, waarbij de opvoeding niet lukt, is die ruimte er regelmatig niet. Dan is het idee: je hebt het er zelf naar gemaakt.’
Waarom is die ruimte er niet?
‘We zien zelfstandigheid en zelfredzaamheid als ideaal. Maar er is gewoon een groep in de samenleving die langdurig op zorg is aangewezen – die moet je daar geen schuldgevoel over aanpraten. Je als samenleving ontfermen over de groep die niet kan meekomen, zodat ook zij weer meedoen, dát is wat voor mij participatie betekent. Niet: iedereen draagt precies evenveel bij.’
Er is gewoon een groep in de samenleving die langdurig op zorg is aangewezen – die moet je daar geen schuldgevoel over aanpraten
Je noemt de methode-Ans-en-Cor als lichtend voorbeeld. Hoe vertaalt die aanpak zich naar de rest van de jeugdzorg?
‘Uit mijn onderzoek blijkt dat de omgeving van een kind bij de opvoeding betrekken op de lange termijn de meeste stabiele plaatsingen en levenskansen voor het kind oplevert. Heel gechargeerd: krijg de omgeving goed in beeld en aan je kant, en je kunt het kind bij wijze van spreken bijna links laten liggen. Want een kind ís zijn omgeving.’
Als dat ‘relationship based’ is, waar is de jeugdzorg nu dan op gebaseerd?
‘Op het afdekken van risico. Ik ben ook historisch pedagoog en heb ontdekt dat je sinds de jaren zestig, zeventig, de jeugdzorg in grofweg drie fases kunt onderscheiden: child based, risk based, relationship based. Child based hield in: alle ballen op het kind. Je richt al je tijd, liefde en aandacht op een kind dat verwaarloosd, mishandeld of misbruikt is, om het vooruit te helpen. Klinkt logisch, maar het werkt niet. Als je de context van een kind negeert, negeer je daarmee ook een deel van dat kind zelf. Dan hecht een kind zich niet aan je en kan het niet groeien.’
Hoe kwam de focus daarna te liggen op het mijden van risico?
‘Dat komt denk ik vooral door incidenten die breed werden uitgemeten in de pers. Iedereen herinnert zich verhalen zoals dat van Savanna,* het 3-jarige Alphense meisje dat werd vermoord door haar ouders. Het gebeurt weleens dat er een kindermoord is in de familiesfeer. Was zo’n kind al bekend bij de instanties, dan zorgt dat natuurlijk voor ophef en vervolgens voor meer controlemechanismen. Hulpverleners worden extra voorzichtig en gaan inzetten op preventie. Ook omdat de samenleving deze incidenten natuurlijk niet accepteert. En toch: we moeten als samenleving leren leven met risico.’
Kun je van mensen vragen dat ze accepteren dat een kind soms vermoord wordt door zijn ouders?
‘Ja, dat kun je. Niet op de manier: we heffen de jeugdzorg maar op, want er zijn nou eenmaal ouders die kinderen doodmaken. Maar we kunnen wel leren leven met de machteloosheid. Sommige situaties zijn zo complex dat er geen eenduidig antwoord op bestaat, ‘wicked problems’, * noemt collega Peer van der Helm die. Dan heb je als hulpverlener soms geen andere keus dan gewoon zo dicht mogelijk in de buurt blijven, aanmodderen.’
Soms heb je als hulpverlener geen andere keus dan zo dicht mogelijk in de buurt blijven, aanmodderen
Het is kiezen tussen twee kwaden?
‘Soms wel, en die machteloosheid moeten we, als jeugdzorgprofessionals, kunnen hanteren. Dat we daar niet in slagen, komt vaak gewoon door ons eigen onvermogen om met onzekerheid om te gaan. Dat we niet kunnen verdragen hoe een kind opgroeit, vanuit ons eigen perspectief. Maar er gebeuren in alle gezinnen, zelfs gezinnen waarin beide ouders pedagoog zijn, schadelijke dingen. Dus de afweging moet niet zijn: wat vind ík goed? Maar: wat is goed genoeg?’
Wat ís goed genoeg?
‘Laatst hoorde ik over een meisje van drie, ouders crimineel, thuissituatie instabiel, dat bij haar oma ging wonen. Oma runde zelf ook wat dubieuze zaakjes, de politie vermoedde wapenhandel. Maar de betrokken pleegzorgbegeleider mocht daar thuis wél meekijken. Die kwam er over de vloer en de oma nam dingen van haar aan. Bijvoorbeeld als ze zei: "Kinderen van drie zijn opmerkzamer dan je denkt, dus doe dit-en-dat liever als je kleindochter niet thuis is." De pleegzorgbegeleider schatte in dat, zolang dit zo kan, het beter is dan deze peuter ook hier weer weghalen en in een totaal andere setting plaatsen. In dit geval zou je kunnen bepleiten: het meisje heeft haar familie om zich heen, er is toezicht, dit is goed genoeg.’
Alleen focussen op het kind of alle risico willen afdekken werkt dus niet. Waarom zou relationship based werken uitkomst bieden?
‘Eerdere jeugdzorgstelsels gingen altijd uit van de norm van de professional, niet de norm van de ouder – die heeft immers ‘gefaald’ als opvoeder. Maar ik zie dat het averechts werkt als je de intuïtie en het inzicht van de eigen ouders niet serieus neemt, negeert of er als hulpverlener zelfs slecht over praat. Hoe logisch dat soms ook voelt, als je ziet hoe erbarmelijk sommige ouders hun kinderen behandelen. Kinderen zijn desondanks intens loyaal aan hun ouders.’
Het werkt averechts als je de intuïtie en het inzicht van de eigen ouders niet serieus neemt
Hoe kan dat, als ze zo slecht zijn behandeld?
‘Dat heet ‘zijns-loyaliteit’.* Iemand heeft jou het leven geschonken, je bestaat uit het DNA van die persoon. Dus die persoon als honderd procent slecht kwalificeren, zegt ook wat over jezelf. Je mag als pleeg- of gezinshuisouder wel gedrag afwijzen, maar het is ook je taak om de gedachte overeind houden dat deze persoon – de ouder – óók goedheid in zich heeft. Ik vind dat je als gezinshuisouder daarom altijd een lijntje moet proberen te onderhouden met de ouders.’
Altijd? Ook als de ouders een kind hebben mishandeld of seksueel misbruikt?
‘Soms is een contactbeperking nodig, of zelfs een contactverbod. In de meeste gevallen is er echter de mogelijkheid tot contact. Dat hoeft niet tussen ouder en kind te zijn, maar wel tussen ouder en pleegouder of gezinshuisouder. Met als doel dat het kind ooit in gesprek met zijn ouders kan gaan. Als een ouder helemaal uit beeld verdwijnt, moet een kind op volwassen leeftijd zelf nog helemaal die weg gaan afleggen, onbegeleid. Je ziet bij bijvoorbeeld geadopteerde kinderen ook dat het voor hen waardevol is om zelf te kunnen zeggen: dit weet ik van mijn geboorteland en van mijn ouders. Een eigen identiteit en geschiedenis hebben is zó belangrijk, zeker als je jeugd turbulent is geweest. Ik vind dat je als hulpverlener altijd de verplichting hebt om iets te doen met de wortels van het kind, ook als die in giftige grond liggen.’
Als hulpverlener heb je de verplichting iets te doen met de wortels van het kind, ook als die in giftige grond liggen
Is het redelijk om dat te verwachten van pleegouders en gezinshuisouders?
‘Het betekent niet: gezellig als vrienden op de bank hangen, maar opties openhouden. Ik sprak laatst een gezinshuisouder wiens pleegdochter als klein kind zwaar was mishandeld door haar vader. Ze kwam uit een Marokkaanse familie en toen ze in de puberteit kwam, ontwikkelde ze een diepe afwijzing van haar afkomst. Ze kreeg een hekel aan haar krullen en als ze een moskee zag raakte ze in de war, werd ze kwaad.’
‘Als je jong uit huis wordt geplaatst en het contact met je familie verliest, blijf je zitten met de beelden die je als kind hebt opgedaan. Die worden vervolgens niet meer aangevuld of bijgesteld, en dat zorgt ervoor dat een kind niet vooruit kan, kan verwerken of kan nuanceren. In het geval van dit meisje is daarom contact gelegd met die vader, wat mogelijk was omdat de gezinshuisouder altijd op de achtergrond contact had gehouden. Vader had inmiddels gelukkig zelf ook hulp gezocht. Het hernieuwde contact heeft dit meisje uiteindelijk veel rust gebracht.’
‘Die verplichting tot lijntjes ligt voor gezinshuisouders trouwens anders dan voor pleegouders, vind ik. Pleegouders zijn vrijwilligers. Als zij zouden zeggen: ik wil of kan dit niet, dit contact moet de pleegzorgbegeleider onderhouden, dan snap ik dat. Maar gezinshuisouders zijn zorgprofessionals, van hen mag je verwachten dat ze dit aankunnen.’
Na de publicatie van mijn eerste stuk, waarin ik gezinshuiszorg ‘een intensieve vorm van pleegzorg’ noemde, waren een paar gezinshuisouders verontwaardigd. Ze vonden die omschrijving de lading niet dekken. Waarom is het onderscheid tussen die twee vormen zo belangrijk?
‘Er zijn veel pleegouders die ontzettend veel kennis in huis hebben en daarmee mag je als zorgorganisatie en als kind in je handjes knijpen. Maar je mag het niet van ze verwáchten. Gezinshuisouders daarentegen zijn altijd opgeleide, betaalde hulpverleners die professionele zorg bieden. Van hen mag je verlangen dat ze kunnen handelen vanuit meerzijdige partijdigheid.’
Meerzijdige partijdigheid, dat klinkt als een contradictie.
‘En zo voelt het vaak ook! Maar in die term schuilt precies wat er van je verwacht wordt als gezinshuisouder en ook als pleegzorgbegeleider, de persoon die navigeert tussen ouders en pleegouders; dat je alle kanten van een relatie ziet en kunt bepleiten. Als gezinshuisouder bied je kinderen ondertiteling bij het gedrag van hun ouders. Die ondertiteling moet neutraal zijn. Je beschermt een kind zo niet tégen zijn ouders, maar coacht hem in de omgang ermee.’
Uit je onderzoek blijkt dat de meeste gezinshuisouders bereid zijn tot deze manier van werken. Toch krijgt 65 procent van alle gezinshuisouders* nog te maken met plaatsingen die mislopen. Waar gaan die op stuk?
‘Drie redenen. Er is veel kortetermijndenken in de jeugdzorg, je moet steeds opnieuw bewijzen dat je hulp nodig hebt. Als het goed gaat met een kind in een gezinshuis, dan wordt er ‘afgeschaald’ en dan gaat het kind naar een pleeggezin, dat is goedkoper. Maar door die nieuwe breuk in hun leven gaan ze vaak snel weer achteruit. Het verwerken van trauma’s begint sowieso pas een hele tijd ná de stabilisiatie, dus dat blijf je dan maar uitstellen.’
‘De tweede reden is niet altijd te voorkomen. Ans en Cor hebben met Miranda een moeder te pakken met zelfinzicht en bereidheid om haar eigen trauma en de invloed daarvan op haar kinderen onder ogen te komen en aan te pakken. Maar sommige ouders willen of kunnen dat niet. Die zijn verslaafd, hebben een psychiatrische stoornis, zitten in de gevangenis of blijven in verzet tegen de uithuisplaatsing. Dan is het lastig en soms zelfs onmogelijk om samen te werken. Als er dan begeleiding ontbreekt, kan een plaatsing stuklopen.’
‘De derde reden is de puberteit. In die periode lopen de meeste plaatsingen mis.’
Je hebt daarom specifiek onderzoek gedaan naar de samenwerkingsrelaties van gezinshuisouders die pubers opvangen. Soms lopen die, zelfs na jarenlang fijn samengewerkt te hebben, alsnog mis. Hoe kan dat?
‘Als een kind jong is, kun je als gezinshuisouder of pleegouder gewoon zeggen: zo doen we het. Je autoriteit wordt makkelijker aangenomen door een jonger kind. In de puberteit gaan kinderen grenzen opzoeken en zich uitspreken, en dan beginnen de ouders zich vaak ook te roeren. Dat pleegouders of gezinshuisouders soms eerder veel hebben beslist over het kind, zonder goed overleg met de ouders, begint zich dan te wreken.’
Kinderen worden onherroepelijk pubers. Kunnen we beter anticiperen op die fase?
‘Het belangrijkste is om al vroeg de ouders te betrekken bij beslissingen die je neemt en zo ook je onderlinge dynamiek te blijven ontwikkelen. Kun je elkaar, als je het met elkaar oneens bent, toch horen? Kun je een beslissing nemen waar je het zelf niet mee eens bent? Dat vergt veel bescheidenheid, veel meebewegen.’
Het belangrijkst is om ouders al vroeg te betrekken. Kun je elkaar, als je het oneens bent, toch horen?
Maar ben je als pleegouder of gezinshuisouder soms niet gewoon beter toegerust om de juiste beslissing te nemen?
‘Soms, maar dan nog kan het op de lange termijn beter zijn om mee te bewegen met de ouders, om die relatie goed te houden. Dit is misschien wel het allermoeilijkst: je eigen opvattingen over wat goed is voor een kind niet boven de opvatting van de ouders plaatsen. Het is niet je eigen kind, dus je kunt het niet volgens je eigen normen opvoeden. Goede jeugdzorg draait om het delen van de macht.’
Welke macht heb je als ouder nog, als je kind uit huis is geplaatst?
‘Zelfs als je kind onder toezicht staat, zijn er nog richtlijnen die ervoor zorgen dat je inspraak houdt. Je bent er dan wel afhankelijk van of de hulpverleners je wel of niet horen. De macht van een ouder is vooral hun onderbuik en het kunnen bieden van context. Zelfs als het opvoeden niet lukt, voelen ouders vaak best aan wat goed zou zijn voor hun kind, wat bij ze past. Daar moet je als pleegouder of gezinshuisouder naar luisteren.’
Waar trek je de grens? Een kind wordt niet voor niets uit huis geplaatst.
‘In gevallen van misbruik of mishandeling waarbij geen duidelijk stopmoment is geweest, kan het beter zijn om het contact tussen ouder en kind af te kappen. Idealiter kun je je in alle andere gevallen als hulpverlener verzoenen met het feit dat een ouder soms verwerpelijk gedrag heeft vertoond, maar zelf waarschijnlijk ook veel heeft meegemaakt en niet puur slecht is. Daarmee laat je het feit van wat misging overeind, maar die persoon zelf houd je in ere, ook richting het kind. Dat betekent overigens niet dat je die mildheid ook van het kind zelf kunt verwachten. Een collega die onderzoek doet naar vergiffenis, komt er nu achter dat de meeste mensen deze mate van perspectief en compassie pas kennen na hun veertigste.’
Heeft het kind eigenlijk ook een rol binnen relationship based jeugdzorg?
‘Ja, maar niet als degene die keuzes maakt, want daarmee overvraag je een kind snel en laat je hen een volwassen positie innemen. Je moet ze wel betrekken bij keuzes. Onder pubers die ik ondervraag vinden zij dat altijd het ergste: als zij niet geraadpleegd worden over dingen die hen aangaan.’
Waarom gebeurt dat soms niet?
‘Ja, gek hè? Dat komt denk ik omdat het moeilijk is om om te gaan met meerstemmigheid. We zijn daarom met ons lectoraat, het Instituut Contextuele Benadering* en jeugdhulpaanbieder Entrea Lindenhout een post-hbo-opleiding pleegzorgbegeleider aan het ontwikkelen. Gezinshuisouder of pleegzorgbegeleider zijn vraagt om zo veel emotionele intelligentie, zo veel kennis van trauma, van relaties en van gezinsopstellingen – daar heb je echt een aanvullende opleiding voor nodig.’
Wat gaan mensen leren op die opleiding?
‘Hoe je meerzijdig partijdig kunt zijn. En hoe je met het kind kunt werken aan zijn verhaal. Bijvoorbeeld door samen een levensboek te maken, waarin het kind een tijdlijn over zichzelf schrijft of tekent of fotografeert. Dat voorkomt dat je identiteit verbrokkelt, want als dat gebeurt lukt het je niet om je op de toekomst te richten. De jeugdzorg is geslaagd als we kinderen kunnen laten opgroeien met een gevoel van volwaardigheid.’
Zou de jeugdzorg in dat geval gered zijn?
‘Misschien kunnen we het dan zo noemen, ja. Maar om dit op compassie gebaseerde model te laten werken, zal tegelijk ook aan de andere eisen om de jeugdzorg te repareren moeten worden voldaan. Geld en kennis erbij, zodat er tijd en ruimte komt om intensief aan relaties te werken. Meer autonomie voor jeugdzorgmedewerkers, weg met dat risicodenken. De redding van de jeugdzorg gaat komen wanneer we mensen die hulp nodig hebben niet meer zien als zwak of ongeschikt of kwaadaardig, maar gewoon… als mensen die hulp nodig hebben.’