Hoe de openbare ruimte een stripclub voor andermans trauma werd

Arnon Grunberg
Schrijver
Uit het project "De Stokstaartjes" van Peter de Krom, over (voornamelijk) mannen die in de duinen van Hoek van Holland naakt poseren in de hoop op een kortstondig contact met een andere man. Foto: Peter de Krom

Het zijn de twee grote verlangens van de moderne mens: roem en vergetelheid. Ze lijken elkaar uit te sluiten, onze zucht naar privacy én paparazzi. Toch ontdekte Arnon Grunberg een plek waar deze strijdige verlangens samenkomen: een seksstrandje in Cap d’Agde te Zuid-Frankrijk. Hier wordt het intieme openbaar, maar ook direct vergeten.

Op loopafstand van het nudistendorp (village naturiste) in Cap d’Agde in het zuiden van Frankrijk bevindt zich het zogenoemde ‘seksstrandje.’ Vanaf een uur of vier, vijf in de middag, als de zon minder brandend is, hebben sommige badgasten daar seks met elkaar.

Dat kan variëren van betrekkelijk onschuldig gespeel met elkaars geslachtsdelen tot ingewikkelde standjes waaraan drie of meer personen deelnemen. Het is gebruikelijk dat als de seks interessant genoeg is, geïnteresseerden, meestal mannen, zich rondom ‘de spelers’ verzamelen om toe te kijken. Soms ook om met zichzelf te ‘spelen’ terwijl ze kijken. Als het is afgelopen wordt er doorgaans geapplaudisseerd. Dit alles gebeurt, voor zover ik heb kunnen nagaan, uiterst respectvol.

Twee aspecten zijn opmerkelijk aan de gang van zaken op dit seksstrandje. Er vinden geen monetaire transacties plaats en kijken is gratis, deelnemen ook.

Uiteraard zal de schoonheid van de libertijnen, in sommige gevallen ook de grootte van het mannelijk geslachtsdeel, een rol spelen, maar ik had toch sterk de indruk dat men niet al te kieskeurig is. De economie van het seksstrandje leek betrekkelijk egalitair, wat misschien ook te danken is aan het feit dat we hier met een uitsluitend op genot gerichte economie te maken hebben; de onuitgesproken afspraken waren duidelijk en algemeen bekend. Iets verderop was een strand waar men naakt was maar geen seks mocht hebben, hier was men naakt én mocht men seks hebben. Fotograferen mocht overigens niet.

Wat bij uitstek privé is, ons seksleven, was hier openbaar. Maar het was een draaglijke openbaarheid, omdat men zijn anonimiteit kon bewaren.

Intimiteit zonder consequenties

Normaal gesproken immers dient volgens onze normen omtrent seks een emotionele band vooraf te gaan aan de daad; eerst leert men elkaar kennen, men wisselt informatie uit, men veinst bepaalde gevoelens of heeft die gevoelens en vervolgens gaat men over tot seks. Seks behoort gepaard te gaan met een zekere exclusiviteit. Je moet in principe bereid zijn iedereen de hand te schudden, maar seks heb je slechts met één uitverkorene. Hier leek de seks slechts voort te komen uit een speelse behoefte die geen camouflage nodig had. Er waren meer uitverkorenen, iedereen kon een uitverkorene zijn.

‘Ik ben een beetje moe.’ Waarna de man vriendelijk knikte, nog enkele minuten dromerig bleef zitten en weer verderging

Zo kwam een man van in de veertig af op de vrouw die naast mij op dit seksstrandje lag. Hij beweerde een landmeter uit Grenoble te zijn, voerde nog twee minuten smalltalk en vroeg toen met zachte bijna verlegen stem aan de vrouw: ‘Mag ik met je spelen?’ Waarop zij zei: ‘Ik ben een beetje moe, het is niet omdat ik je niet mooi vind.’ Waarna de man vriendelijk knikte, nog enkele minuten dromerig bleef zitten en weer verderging.

Doordat de anonimiteit op het seksstrandje gewaarborgd blijft, kan aan die behoefte worden voldaan die, zo bleek in Cap d’Agde, zeker niet alleen aan mannen is voorbehouden en die allicht groter is dan wij denken. Intimiteit zonder verplichtingen; geen bittere nasmaak van het verleden, geen stiekeme of minder stiekeme verwachtingen.

Cap d’Agde had utopische kantjes: men wilde en men werd gewild en daarna werd men vergeten.

Op het seksstrandje mag veel, hoeft weinig en de regels lijken duidelijk omdat de transactie duidelijk is; zelfs volledige naaktheid is niet verplicht. Al was ik in mijn zwembroek een uitzondering, dat leidde niet tot boze blikken of anderszins tot pogingen om mij het gevoel te geven dat ik de regels niet respecteerde.

Op dat strand hoeft niemand te twijfelen aan het doel van de ontmoeting. De mens is er wellicht een object, maar hij wordt behandeld alsof hij subject is; hij speelt object en doet dat vrijwillig en juist dat is allicht bevrijdend.

Waar wij ons tonen aan de (onbekende) ander, daar is de openbare ruimte

In de rest van de openbare ruimte is het doel van de ontmoeting minder duidelijk. Natuurlijk, de openbare ruimte is een noodzakelijk kwaad voor sommigen, niet meer dan een doorgangsplek, maar de subtiele signalen die wij door middel van kleding en gedrag geven en de minder subtiele signalen die wij via sociale media afgeven, tonen aan dat het vaak om meer gaat dan om een doorgangsroute. Wij willen niet alleen dat de ander ons met rust laat, wij willen erkenning, soms willen wij contact, dan weer liefde, dan weer seks. De openbare ruimte is een markt waar lang niet altijd duidelijk is wat wordt aangeboden en tegen welke prijs.

Met openbare ruimte bedoel ik al die plekken waar de gordijnen niet kunnen worden gesloten, waar in principe iedereen ons kan zien, die plekken waar elke burger in principe zou kunnen komen. In die zin maken bijvoorbeeld ook de werkplek en de tennisvereniging deel uit van de openbare ruimte. Waar wij ons tonen aan de (onbekende) ander, daar is de openbare ruimte.

Op sociale media, maar ook op sites als deze vinden doorlopend plaats, al gaat het niet zozeer om fysieke naaktheid zoals in Cap d’Agde, als wel om emotionele naaktheid. En anders dan op het seksstrandje is anonimiteit niet nadrukkelijk gegarandeerd. Ja, het internet was een plek waar men meende zich anoniem te kunnen laten gaan, maar ook daar bleek dat veelal een illusie, en sommigen zitten helemaal niet op die anonimiteit te wachten.

De openbare ruimte is de plek waar twee van onze grote verlangens, die nauw met elkaar samenhangen, gerealiseerd moeten worden: het verlangen om gezien te worden, dat in extremis neerkomt op een verlangen naar roem, en het verlangen naar anonimiteit oftewel het verlangen naar vergetelheid. Wij willen gezien worden, dat wil zeggen (maatschappelijk) iets voorstellen, én vergeten worden; het verlangen naar privacy.

Uit het project "De Stokstaartjes". Foto: Peter de Krom

Delen met vreemden

Wat wij aan wie laten zien, en onder welke voorwaarden, lijkt mij cruciaal voor onze identiteit. De Europese middenklasse bevindt zich wat dat betreft in een crisis. De Fransen weten niet meer wie zij zijn, lees ik telkens weer, en Der Spiegel berichtte dat de Duitsers weliswaar blijer zijn dan vroeger maar ook nog altijd niet weten wie zij zijn. En als ik naar de krampachtige behoefte aan saamhorigheid en morele zelfgenoegzaamheid in Nederland kijk zoals in de nasleep van MH17, dan constateer ik dat de Nederlanders eveneens niet zo goed weten wie zij zijn.

Die verwarring komt allicht door het steeds minder belangrijk worden van de natiestaat, door migratie, maar naar mijn idee ook doordat wij niet meer weten wat de scheidslijn is tussen openbaar en privé. Om diverse redenen, waarop ik nog zal terugkomen, lijkt de behoefte om intimiteiten te delen met vreemden steeds groter te worden. De biecht was en is bij uitstek privé, een geheim tussen priester en zondaar met God als Dritte im Bunde. De seculiere versie van de biecht, de psychotherapie, was een geheim tussen therapeut en patiënt, zij het dat God geen rol meer speelde in dit geheim, hooguit werd de patiënt verliefd op de therapeut, wat dan overdracht werd genoemd. De talkshow maakte de biecht openbaar en de openbare biecht ongekend populair. Denk aan Jerry Springer, maar ook aan een programma als Dr. Phil, waar mijn moeder elke werkdag naar kijkt.

De nieuwe taal van het internet

Het internet heeft deze openbaarheid in een stroomversnelling gebracht. Wij willen de catastrofes en de gênante details uit andermans leven consumeren, vooral ook vermoed ik om minder te lijden onder onze eigen catastrofes en gênante details, om minder te lijden onder eenzaamheid. Het geloof dat de openbare biecht ons zal verlossen is nog altijd immens en is vermoedelijk ook een van de redenen dat zoveel mensen schrijver willen worden.

Nu het openbare en het intieme elkaar overlappen, laat ook de taal ons in de steek

Maar internet, de opkomst van de smartphone en sociale media hebben het ons ook steeds moeilijker gemaakt een dubbelleven te leiden; wij kunnen niet alleen zien waar onze vrienden zijn, zij kunnen ook zien waar wij zijn, wij zijn altijd te bereiken en vaak traceerbaar, in veel vliegtuigen heb je tegenwoordig zelfs wifi. Er is geen excuus meer om onbereikbaar te zijn, onbereikbaar zijn is verdacht.

Als het private en het openbare ongemerkt in elkaar overgaan moeten wij overal dezelfde zijn; de voordelen van het dubbelleven vallen weg.

In zijn boek schrijft de psychoanalyticus Paul Verhaeghe, met dank aan filosoof Jacques Lacan, dat taal niet zozeer een communicatiemiddel is als wel een ‘identiteitsmiddel.’ ‘In de taal wordt de mens mens en verlaat hij voorgoed de natuur,’ aldus Verhaeghe.

Anders gezegd, taal maakt van ons een broer, een echtgenoot, een zus. Taal geeft ons een naam en taal stelt ons in staat werelden te scheiden; hier ben ik echtgenoot, daar ben ik tandarts. Nu het openbare en het intieme, dat wil zeggen het private, elkaar overlappen, laat ook de taal ons in de steek. Wie of wat zijn we in de openbare ruimte, en voor wie?

Het seksstrand van Cap d’Agde kan worden begrepen als een preverbaal oord waar de mens dat wat als hij last ervaart, het mens-zijn, tijdelijk kan verliezen, zonder dat dit leidt tot een geweldsorgie.

De nieuwe openheid heeft ook politieke consequenties. In de DDR moest de Stasi nog met veel moeite dossiers aanleggen van de burgers van die staat en soms van buitenlanders, maar sinds pakweg het begin van deze eeuw zijn wij te googelen en van veel burgers is intieme en betrekkelijk exacte informatie te vinden op het internet. De Stasi is er niet meer voor nodig.

Een officier van het Nederlandse leger die voor de Task Force Cyber Security werkt zei onlangs tegen me: ‘Facebook en Google weten veel meer van ons dan welke geheime dienst dan ook.’ Wellicht zei hij dat om de werkzaamheden van die geheime diensten te vergoelijken, maar zijn uitspraak leek mij overtuigend, al was het maar omdat wij vrijwillig zoveel informatie verstrekken aan onder andere Facebook, Twitter en Google.

Dat velen niet alleen vrijwillig maar zelfs met gretigheid sporen van zichzelf achterlaten en het intieme openbaren, komt door de cultuur van de roem. In zijn boek schrijft Fred Inglis dat het ‘systeem van de sterren’ begon met de opkomst van de Hollywoodstudio’s aan het begin van de twintigste eeuw. Het was de filmindustrie die de cultuur van roem op gang bracht, of althans op een hoger plan plaatste: roem beloofde geluk en geld. Zo schrijft Inglis: ‘Where celebrity is, there is always money.’ Een jaar of vijftien geleden werd mij bijna letterlijk iets soortgelijks gezegd in Los Angeles: ‘Als je moet kiezen tussen roem en geld kies voor de roem, dan komt het geld vanzelf.’

De beroemdheid wordt gevolgd door de roddelbladen, zijn leven ligt onder een vergrootglas. Wat dat betreft zijn wij nu allemaal beroemd of kunnen althans de illusie hebben dat wij dat zijn.

Inglis lijkt de zelfmoord van Marilyn Monroe, de beroemdheid bij uitstek, te wijten aan de onmogelijkheid om haar publieke en private leven nog met elkaar te kunnen verenigen. Zelfs als deze analyse wat grof en misschien zelfs onjuist is, geloof ik dat je kunt zeggen dat de publieke persoonlijkheid de neiging heeft een afhankelijkheid te ontwikkelen aan het publiek die zijn persoonlijkheid bevestigt, een afhankelijkheid die ongezonde kantjes heeft. Denk in dit verband bijvoorbeeld ook aan Michael Jackson.

Inglis schrijft het zo, over Monroe: ‘Yet she concentrated into her short life all the punishment the good celebrity will take and must not be broken by.’ Het woord ‘straf’ is hier essentieel. Een bijproduct van roem is altijd straf. Vroeg of laat wreekt het publiek zich op de persoon op wie verlangen was geprojecteerd.

Het internet, de sociale media, illustreren hoe weinig verlangen ervoor nodig is alvorens men overgaat tot wraak.

Uit het project "De Stokstaartjes". Foto: Peter de Krom

Terug naar de maagdelijke staat

In de cultuur van de roem lijkt iedereen in meer of mindere mate de gevolgen van de roemcultus te kunnen ondervinden. Zo schijnt er een website te zijn waarop je mensen, vreemden, kunt recenseren. Allicht zijn mensen altijd al stilzwijgend en op kleine schaal gerecenseerd zolang er openbare ruimte bestond, maar de recensie kan nu verspreid en vermenigvuldigd worden op een manier die vroeger onmogelijk was.

Met enige overdrijving kun je zeggen dat de paparazzi voor ons allemaal op de loer liggen. Er wordt over ons geroddeld en velen kijken gepassioneerd op het internet om na te gaan wat er nu weer over hen is gezegd.

Inglis beschouwt de paparazzi als een van de belangrijkste symbolen van de cultuur van de roem. De paparazzi leveren het beeld waaraan wij ons verlustigen en hij voert een van de beroemdste paparazzi op, die kritiek op zijn werk afdoet met woorden: ‘Deep down, everybody wants te be famous.’

Verhaeghe benadrukt in zijn boek het belang van het verhaal, van de fantasie, zonder welke erotiek niet mogelijk zou zijn. De foto’s van de paparazzi kunnen we beschouwen als het verhaal dat ons verlangen voedt.

Dat er een collectieve zichtbaarheid en roem zou komen, en dat wij die ook als een recht zouden gaan ervaren, had Andy Warhol vermoed toen hij zijn beroemde uitspraak deed dat in de toekomst iedereen zijn 15 minuten roem zou hebben. En intussen is door het Europese Hof van Justitie bevestigd dat ook het verlangen naar vergetelheid een recht is. In sommige gevallen willen wij kennelijk niet meer herinnerd worden aan onze vijftien minuten, wij wensen terug te keren naar een maagdelijke of bijna maagdelijke staat. Hoe pijnlijk deze twee verlangens kunnen zijn wordt goed geïllustreerd door leven en dood van Lady Di.

Het seksstrandje van Cap d’Agde is een plek waar zichtbaarheid en vergetelheid hand in hand gaan; men is er zichtbaar, bijvoorbeeld vanwege een buitenproportioneel geslachtsdeel, maar men wordt ook weer à la minute vergeten. Het genot van de zichtbaarheid gaat voor één keer samen met het genot van de vergetelheid. Dat geldt vermoedelijk, in iets mindere mate, voor de dansvloer, waar ook orgies van intimiteit plaatsvinden die vergeten worden, maar alleen al het decor maakt duidelijk hoe verschillend die werelden toch zijn. Het strand, de zon, het ruisen van de zee versus de duisternis van de dansvloer, de stampende muziek.

De beschikbare informatie over de ander heeft geleid tot een hernieuwde populariteit van de schandpaal

De beschikbare informatie over de ander heeft geleid tot een hernieuwde populariteit van de schandpaal. Als wij allen het object kunnen worden van paparazzi, dan kunnen wij ook allemaal het slachtoffer worden van de schandpaal. De straf waar de beroemdheid moet proberen niet aan ten onder te gaan hangt ons nu allemaal boven het hoofd. De openbare ruimte dreigt van iedere deelnemer in die ruimte een crimineel te maken, soms zelfs zonder dat wij weten wat de misdaad is. Vandaar de druk op de wetgever om van vergetelheid een recht te maken; men wil die schandpaal niet, althans men wil zelf niet aan die schandpaal worden genageld.

In het strafrecht is die schandpaal ook in zogenaamd beschaafde landen nooit verdwenen. De openbaring van wat in andere omstandigheden als privé zou gelden, is een straf die de beschuldigde preventief, dat wil zeggen nog voor hij is berecht, krijgt opgelegd. Een van de ‘privileges’ die de gevangene gedwongen is op te geven is zijn privacy. De gevangene leeft in een vrijwel permanente staat van openbaarheid. Het lichaam van de gevangene is tot op zekere hoogte openbaar, hij wordt voortdurend in de gaten gehouden, maar hij kan ook ieder moment worden betast (gevisiteerd). Daarin lijkt de gevangene wellicht een beetje op de zieke in het ziekenhuis, maar de zieke geeft zijn privacy op in ruil voor de belofte van genezing, terwijl de gevangene het opgeven van zijn privacy als straf dient te ervaren.

Onnodig te benadrukken dat in de cultuur van de roem de beroemdheid een geprivilegieerde gevangene is, een gelukkige gevangene, misschien wel de gelukkigste gevangene, hoewel Inglis er opmerkelijk genoeg voor terugdeinst dat woord ‘gevangene’ in de mond te nemen.

Uit het project "De Stokstaartjes". Foto: Peter de Krom

Een vakantiefotootje

In een door zichtbaarheid en roem geobsedeerde cultuur is de openbare ruimte, waar al deze transacties plaatsvinden, een stripclub. De van minister Frans Timmermans na de ramp met vlucht MH17 zijn zo bezien weinig anders dan geopenbaarde bedgeheimen van een soapsterretje. In beide gevallen wordt het intieme (tranen, verhalen over seks) geopenbaard en gretig geconsumeerd door een behoeftig publiek.

Discretie, ooit een verplichte eigenschap van gezagdragers, is tegenwoordig onwenselijk. Ook de gezagdrager, en dat geldt uiteraard ook voor de artiest, de wetenschapper en de sporter voor zover die publieke figuren zijn, dient zijn emoties zichtbaar te maken. Natuurlijk hoeft de koning niet over zijn seksleven te praten, maar wij verwachten dat hij emoties en andere intieme zaken met ons deelt (hier en daar een vakantiefotootje), die wij eveneens delen met onze zogenaamde vrienden op sociale media. De publieke personen zijn er voor het volk zoals de naaktdanseressen in de stripclub er voor de bezoekers zijn.

Wat vergeten wordt, is dat tussen bezoeker en naaktdanseres een subtiel machtsspel wordt gespeeld vol onuitgesproken afspraken en beloftes. De stripclub is een spiegelpaleis; veel meer nog dan een bordeel, is de stripclub de handel in illusies bij uitstek.

De ander die ons structuur geeft

Nu de openbare ruimte, zowel de echte als de virtuele, een stripclub is geworden, blijkt dat de onuitgesproken afspraken tot verwarring leiden. Is dit de kleedkamer of het podium? Wilt u mij uitschelden of zoekt u contact? Ben u een vriend of een ‘peeping Tom?’ Ben ik al aan mijn lap dance begonnen of doe jij de lap dance voor mij? Was ik de klant of was ik de danseres?

Het verlangen naar publiek is uiteraard niet nieuw. Een van de redenen waarom mensen kinderen nemen is omdat ze een publiek zoeken voor hun intimiteit. Denk aan Edward Albees toneelstuk Who’s afraid of Virginia Woolf?, waarin een stelletje getuigen zoekt voor wat waarschijnlijk ondraaglijke intimiteit is geworden. Maar daar wordt het publiek nog uitgezocht, binnen- en ook weer uitgelaten.

Wij weten niet wanneer het publiek komt, wanneer het weer weggaat en wie het eigenlijk is.

Als de openbare ruimte ongemerkt overgaat in de privé-ruimte, dan gaat het intieme ook ongemerkt over in het niet-intieme, dan is niet meer duidelijk wat intiem is.

En juist waar alles privé en openbaar tegelijk is, wordt authenticiteit als een recht opgeëist, daar kan eigenlijk alleen nog worden gevraagd, ‘is dit echt, zijn deze gevoelens echt?’ In recensies en interviews en soortgelijke optredens van beroemdheden wordt steeds weer geprobeerd de echte van de onechte gevoelens te scheiden, de echte ontboezemingen van de onechte. Zo las ik dat de tranen van minister Timmermans zoveel indruk maakten omdat ze echt zouden zijn geweest.

Bestaat er geen plek meer waar privé duidelijk privé is, dan bestaat er ook geen veilige plek meer. Lady Di, vluchtend voor de paparazzi was op zoek naar zo’n plek. De kleedkamer waar je je kunt afschminken, waar het publiek, een geprivilegieerde uitzondering daargelaten, niet mag komen.

Het verlangen naar het authentieke is natuurlijk een verlangen naar intimiteit, het is het verlangen zeker te weten wie die ander is die onze verlangens structuur geeft. Het is de diep religieuze behoefte om vaste grond onder de voeten te voelen.

In zijn boek over monetheïsme, Goden breken, beschrijft Marc De Kesel aan de hand van Kierkegaard wat modern-zijn betekent, beter gezegd: wat geloof in de moderniteit betekent. ‘Het subject te zijn van een “waarheid” die noch de onze, noch die van God, noch die van de waarheid zelf is. Geloven in de moderne, kierkegaardiaanse zin van het woord betekent beseffen dat de waarheid waarin ik mij moet waarmaken geen absolute grond kan garanderen, maar een grond heeft in het nietige, in feite nergens toe behorende dat ik ben – een punt dat, eerder dan een grond, een afgrond is.’

Het verlangen naar het authentieke is een geloof dat er niet voor uit durft te komen geloof te zijn

Kort gezegd: wij zijn afgrond. Het ik is niet een ander, het ik is een afgrond.

Voor zover deze positie al niet tamelijk ondraaglijk is – dat het onze taak is de afgrond die wij zijn onder ogen te zien lijkt mij evident –, nog ondraaglijker is het dat de ander die onze verlangens vormgeeft ook de afgrond is. Verhaeghe kan daarom stellen dat de moderne hystericus verlangt naar iets of iemand ‘om in te geloven.’ Anders gezegd, dat verlangen naar het authentieke is een geloof dat er niet voor uit durft te komen geloof te zijn.

Maar het begrip ‘authenticiteit’ is niet toevalligerwijs de god van de moderne hystericus. Voor zover dat begrip ‘authenticiteit’ samenvalt met ‘de ware kern van de ander,’ de behoefte de ander niet als afgrond te zien, maar als zekerheid, is het een verlangen naar iets wat er niet is of wat in ieder geval altijd onzeker zal blijven. Er bestaat geen volledige zekerheid dat een ander zich echt aan ons openbaart, dat de ander echt geen geheimen voor ons heeft, dat de ander zijn ware ik, wat dat ook zou zijn, aan ons toont. De taal staat tussen ons en de waarheid van de ander in. De wilde, ongerepte, voortalige mens komt in ons deel van de wereld niet meer voor.

Uit het project "De Stokstaartjes". Foto: Peter de Krom

De verdwijning van het individu

En als er al een harde kern is, diep in ons, dan is dat volgens Paul Verhaeghe het trauma. Dieren hebben instincten, mensen hebben driften, schrijft hij en ‘die drift is inherent traumatisch.’ Wij moeten in het reine zien te komen, aldus Verhaeghe, ‘met een driftmatige spanning die ons lijf doorwoekert.’ Het is de drift die ons over onze eigen grenzen jaagt, die die grenzen opzoekt, omdat ze alleen in de transgressie iets van vervulling kan vinden, omdat in de transgressie het genot ligt en die uiteindelijk het trauma voedt, misschien het trauma is.

En toch, precies daarop hebben wij onze zinnen gezet in de stripclub waar men zoals bekend altijd meer wil zien en meer wil krijgen en waar de belofte heerst dat de volgende dans nog meer intieme details zal onthullen dan de vorige: andermans trauma. Zoals het roddelblad belooft dat in het volgende nummer nog meer onthuld zal worden over de beroemdheid, de waarste waarheid en niets dan dat.

De moderne hystericus die in de stripclub van de openbare ruimte verlangt naar authenticiteit zoekt het trauma van de ander, maar hij lijkt dat niet te weten, hij lijkt niet te beseffen wat het echte is dat hem weer vaste grond onder de voeten moet geven. Hij weet niet wat hij zoekt.

Misschien is dat waarom ik ondanks alles wat er op tegen is het seksstrand van Cap d’Agde als een niet eens mislukte poging tot utopie heb ervaren. De mens daar was preverbaal; andermans genot was geen bedreiging, eigen genot was geen verplichting.

Verhaeghe schrijft dat het begrip ‘jouissance’ neerkomt op ‘vruchtgebruik, vrucht van en voor de Ander.’ En dat de prijs daarvoor hoog is: onze eigen verdwijning, het verdwijnen van het individu.

Op het strand van Cap d’Agde leek mij die verdwijning geen offer meer maar een zegen, en ik zag dat het pijnloos kon gebeuren.

Daar kon je zeggen, hoe kortstondig ook: ik ben de afgrond die verdwenen is.