Zou je liever willen dat je kind in een klas met 11 andere kinderen zit, of in een klas met 29 andere kinderen? In die klas van 11+1 natuurlijk. Dan is het alleen nog een kwestie van aan genoeg geld komen om een school met zulke kleine klassen te kunnen betalen. 

Zo simpel is het.

De derde aflevering van de sterke serie waarin ondernemer Sander Schimmelpenninck ongelijkheid in Nederland aan de kaak stelt, gaat over onderwijs en het gevaar van de groei van privéonderwijs. Schimmelpenninck ziet wel wat in een meritocratie: een samenleving waarin niet je afkomst, maar talent en werklust je maatschappelijke positie bepalen. In het ideaal van de meritocratie omdat iedereen op nul begint en de maatschappelijke ladder kan opklimmen en afdalen al naargelang z’n talent en inzet. ‘Je kunt je voorstellen dat zo’n meritocratie begint bij gelijke kansen in het onderwijs’, opent hij de aflevering.

Dat klinkt mooi, zo’n samenleving waarin niet je afkomst maar je talent je toekomst bepaalt en het onderwijs dient als gelijkekansenmachine. Maar zo scherp is die tegenstelling tussen afkomst en talent niet. Intelligentie – de manier waarop ons onderwijs talent definieert – is deels erfelijk. Onderzoekers schatten dat procent van de verschillen in intelligentie tussen mensen verklaard kan worden door hun genen. In een meritocratie mag het inkomen van je ouders dan niet bepalend zijn voor je toekomst, hun genen zijn dat wel.

Ouders die het beste willen voor hun kind

Die ongelijkheid kan het onderwijs – naast vele andere ongelijkheden – Toch is in de jaren van de wederopbouw het geloof ontstaan dat het onderwijs kinderen gelijke kansen kan bieden.

Als iedereen opklimt, ben je ten opzichte van de rest niets gestegen

Die mythe is hardnekkig. Ook Schimmelpenninck vraagt zich af of talent en werklust ‘nog wel’ doorslaggevend zijn in Nederland, en voice-overt zelfs dat de kansen in Nederland vlak na de Tweede Wereldoorlog gelijker waren dan nu: toen had iedereen in Nederland toegang tot dezelfde scholen en werd studeren goedkoper door studiebeurzen. ‘En wat gebeurt er nu? Dezelfde mensen die na de Tweede Wereldoorlog hun kans konden pakken, gooien nu weer de poorten dicht. Dat doen ze door hun kinderen naar privéonderwijs te sturen.’

Er zit een kern van waarheid in. Na de Tweede Wereldoorlog namen kinderen steeds minder vaak het beroep van hun vader over en beklommen ze de maatschappelijke ladder. Maar dat de kansen na de Tweede Wereldoorlog voor iedereen gelijker waren, is niet waar. Onderwijs werd weliswaar toegankelijker, maar van vrouwen werd toch vooral verwacht dat ze kort werkten om de uitzet bij elkaar te sparen om vervolgens een leven lang voor de kinderen te zorgen. Voor boerenzonen werd de hogereburgerschool (hbs), een voorloper van het atheneum, als net een stap te hoog gezien. En hoe toegankelijk het gymnasium op papier ook was, in de praktijk was dat schooltype gereserveerd voor de elite. 

Bovendien klom iederéén op. En als iedereen opklimt, ben je ten opzichte van de rest niets gestegen. In een paper uit 2016 concluderen sociologen Jaap Dronkers en Herman van de Werfhorst dat ‘de volgende generatie dan wel mag denken dat zij sociaal gestegen is in vergelijking met de ouders, maar hun relatieve positie is vergelijkbaar met  

Er zijn simpelweg meer mensen met genoeg geld om hun kinderen naar privéscholen te sturen

Dat komt door een heel menselijk streven dat Sander en de kloof helder in beeld brengt: ouders willen nu eenmaal het beste voor hun kind. Het maatschappelijke streven naar gelijke kansen door middel van onderwijs gaat altijd gepaard met In de jaren na de Tweede Wereldoorlog werd het onderwijs weliswaar toegankelijker, maar omdat dat in de praktijk nog niet zo’n bedreiging voor de elite vormde was er weinig reden om naar duur privéonderwijs te grijpen.

Historicus Piet de Rooy concludeert op basis van tientallen jaren gelijkekansenbeleid dan ook dat ongelijkheid ‘een nogal ontembaar probleem’ is. ‘Er valt wel iets aan te doen, maar niet veel. Desondanks is er een aanhoudende suggestie dat hier juist wel een taak ligt

Wie of wat moet dan de groei van het privéonderwijs tegengaan? ‘Aan de ouders kun je het duidelijk niet overlaten’, concludeert Sander Schimmelpenninck vlak voor het einde van de aflevering terecht. ‘De overheid zal moeten ingrijpen.’

*mic drop*

De overheid dus. Maar hoe? 

Ongelijkheid gaat in de eerste plaats om geld

Het sterke aan Sander en de kloof is dat iedere aflevering een andere vorm van ongelijkheid als onderwerp heeft.

In de eerste twee afleveringen leren kijkers dat kinderen van vermogende ouders maar weinig belasting betalen over de erfenis. We zien hoe mensen met vermogen rijker en rijker worden omdat ze investeren in huizen, om die vervolgens te verhuren aan mensen die dat geld om huizen te kopen niet hebben en dus ook nooit vermogen op zullen bouwen. De kijker ziet dat de kloof steeds minder loopt tussen een kleine groep elite en een grote groep volk, maar tussen een veel grotere – en groeiende – groep mensen mét vermogen, en een tweede grote groep mensen zónder vermogen.

Geld geeft kinderen van vermogende mensen niet alleen op school een leervoorsprong

Geld, geld, geld, vermogen, vermogen, vermogen. Naast een sociologische verklaring is er een eenvoudige economische verklaring voor de groei van privéonderwijs: er zijn simpelweg meer mensen met genoeg geld om hun kinderen naar privéscholen te sturen. Meer mensen die hogere eisen stellen aan het onderwijs dat hun kind krijgt. Eisen waar publiek bekostigd onderwijs niet aan kan voldoen.

Dat geld geeft kinderen van vermogende mensen niet alleen op school een leervoorsprong. Ze wonen niet in een lawaaiige portiekflat, maar in een groot huis in een rustige omgeving waar ze een eigen kamer met computer hebben om te studeren. Ze vieren geen staycations achter de PlayStation, maar gaan een paar keer per jaar op vakantie om even lekker uit te waaien of een berg af te skiën. Kinderen van vermogende ouders gaan niet naar een peuterspeelzaal, maar hebben een oppas die met de kinderen praat en ze meeneemt naar de dierentuin of het museum. kinderen uit een rijker gezin hebben de rust en het vertrouwen dat het nooit helemaal mis zal gaan, omdat in het zwartste scenario de spaarrekening garant staat.

Ongelijkheid gaat in de eerste plaats om geld, niet om onderwijs. Het gevaar van het meritocratisch ideaal: dat de illusie dat onderwijs voor gelijke kansen kan zorgen de rechtvaardiging vormt voor ongelijke uitkomsten. Toegankelijk onderwijs kan helpen om kansenongelijkheid tegen te gaan, maar wie die ongelijkheid echt wil bestrijden Een gelijkere verdeling van geld leidt ook tot meer sociale mobiliteit, omdat mensen minder te verliezen hebben en hun status dus minder fel hoeven te verdedigen. Nog drie afleveringen om die ongelijke verdeling van welvaart aan de kaak te stellen.

Meer van mij lezen? Eens in de twee weken stuur ik een mailtje waarin ik je op de hoogte houd van mijn journalistieke zoektocht. Wil je mijn verhalen in je inbox ontvangen en een kijkje nemen achter de schermen? Meld je dan aan! Schrijf je hier in voor mijn nieuwsbrief