Waarom slimme kinderen domme keuzes maken
Er is nou nooit eens iemand met een burn-out die ’s ochtends wakker wordt en zegt: vandaag ga ik me eens even lekker tot rust vergaderen. Wat een mooie dag om achter m’n laptop te kruipen.
Nee, wie een burn-out heeft gaat datgene doen waar hij dertig jaar eerder al van voelde dat hij er energie van kreeg – maar ja, toen was er opeens school.
Dertig jaar geleden wilde ik ballonnenverkoper in het circus worden.
In de jaren daarna zou ik archeoloog, cabaretier, profvoetballer, binnenhuisarchitect of politicus worden. Wat ik wilde studeren, veranderde ook nogal eens: economie, criminologie, of toch geschiedenis?
Dát ik zou gaan studeren, stond vast.
Waar had ik anders zes jaar voor op het gymnasium gezeten? Vlak voor de deadline schreef ik me in voor de studie Nederlands. En hoewel ik jarenlang volhield dat ik nooit leraar Nederlands zou worden, stond ik op een ochtend een lichtblauw overhemd te strijken en besefte: ik ben leraar Nederlands.
Als leraar Nederlands zag ik veel leerlingen keuzes maken die niet bij hen pasten. Leerlingen die voor economie of biologie kozen, omdat een vakkenpakket met alleen maar talen weinig aanzien had. Leerlingen die niet voor het gymnasium kozen om Latijn en Grieks, maar om het hoogst haalbare, de top van de Olympus, te bereiken. Leerlingen die helemaal niet in hun element waren met alle bètavakken die ze kozen.
Doen wat je dertig jaar geleden al wilde
Onderwijs kent allerlei hiërarchieën, en leerlingen hebben daar mee te dealen.
Onderwijsniveau is de meest in het oog springende. Gymnasium is hoger dan atheneum, atheneum hoger dan havo, havo hoger dan vmbo-t, en vmbo-t is het hoogste van de vmbo’s. Natuurprofielen zijn hoger dan cultuurprofielen, bètavakken zijn hoger dan talen.
Niet alles hoeft makkelijk te zijn
Maar er zijn meer hiërarchieën. Een oud-leerling vertelde me jaren later dat ze zich vaak de schlemiel van de klas had gevoeld, niet alleen omdat ze ‘het op een na makkelijkste pakket’ volgde, maar dan had ze daar ook nog eens Grieks bij, ‘de makkelijkste klassieke taal’. Of neem de leerling die een kunstopleiding had willen doen, maar van haar ouders maar twee keuzes kreeg: rechten of geneeskunde. Een andere oud-leerling had geneeskunde willen studeren, maar iedereen zei tegen haar dat dat ‘meer een hbo-studie’ was, waar je vooral dingen in je kop moest stampen. Dus koos ze voor een dubbele bachelor wis- én natuurkunde. Tijdens haar introductieweek hadden haar medestudenten het over ‘mono’s’: een denigrerende term voor studenten die maar één bachelor deden.
Heel goed, zou je kunnen zeggen. Een beetje uitdaging. Niet alles hoeft makkelijk te zijn.
Maar vervolgens zag ik die leerlingen al hun vrije tijd opofferen om zesjes te halen voor vakken waar ze niet goed in waren en nooit echt goed in zouden worden. Gevolg: een nog grotere afkeer van die vakken, waardoor ze er zo goed als zeker nooit meer iets mee zouden gaan doen. En tijd kun je niet twee keer uitgeven, dus verloren ze al die uren om te doen waar ze wél plezier in hadden, wél goed in waren. Voetbaltrainingen werden afgezegd om differentiaalvergelijkingen op te lossen, scherpe pennen schreven zich stuk op stomme sommen.
Het nadeel van het 'hoogste'
Niet alles hoeft makkelijk te zijn, inderdaad. Maar uitdaging hoeft niet te betekenen: eindeloos doen waar je niet goed in bent. Uitdaging kan ook zijn: dat waar je goed in bent steeds iets moeilijker maken. School leert kinderen voor het hoogste te gaan, in plaats van de keuze te maken die het beste bij hen past. En hoe ‘hoger’ het niveau, hoe meer dat ‘hoogste’ onderdeel van de identiteit van een leerling kan worden. Kinderen groeien groot tot succesvolle volwassenen en klimmen op tot grote hoogtes – totdat ze van de bovenste trede van de ladder kukelen, totdat hun steeltje knakt.
Dan gaan ze puzzels leggen. Kleding maken. Brood bakken. Creatief schrijven. Na een paar maanden puzzelen besluiten ze anderen te gaan helpen en coach te worden. Voor anderen te zorgen en een chambre d’hôte in een warm land te beginnen. Een mbo-opleiding meubelmaken te gaan doen. Ze gaan datgene doen waar ze dertig jaar eerder al van voelden dat ze er energie van kregen. En dat is vaak niet datgene waarvan hen ooit was wijsgemaakt dat ’t ‘het hoogste’ was.
Het gaat vaak over ‘lager’- en ‘hoger’-opgeleiden, en of we daar geen andere woorden aan zouden moeten geven. Praktisch en theoretisch opgeleid misschien?
Een zinvoller alternatief lijkt me om niet de woorden te veranderen, maar de werkelijkheid. Zeg tegen vwo’ers dat het ook oké is om niet naar de universiteit te gaan. Maak van ‘het hoogste’ niet alleen een hoofdzaak, maar ook een zaak van hart en handen. Laat ze schrijven, ontwerpen, maken. Haal de hogeropgeleide uit z’n hoofd, ver voordat z’n steeltje knakt.
Misschien zit er tussen al die geknakte steeltjes ook wel een ballonnenverkoper in het circus.