Vier het leven, ook van de mensen die er niet meer wilden zijn, zegt deze schrijver
Schrijver Anna van der Kruis luisterde naar talloze suïcidale mensen als vrijwilliger bij een preventielijn. In haar poëtische debuutroman 821 mensen die er ook toe doen doet ze een poging het zwijgen rondom zelfdoding te doorbreken.
Een van de lezers van 821 mensen die er ook toe doen, debuutroman van de Nederlandse schrijver Anna van der Kruis, noemt het een boek over rouw. En er zit onmiskenbaar veel aandacht in voor verlies en dood. Specifieker: veel van de personages hebben te maken gehad met suïcide. Ze melkt het niet uit, maar het is evident dat ze dit uiterst pijnlijke onderwerp aan de orde heeft willen stellen. Het is moeilijk erover te praten. Immers: hoe ga je om met iemand die er niet meer wil zijn, hoe verdraag je dat? Van der Kruis doorbreekt de krampachtigheid op een integere manier.
Met 821 mensen die er ook toe doen was Anna van der Kruis genomineerd voor De Bronzen Uil, de Vlaamse prijs voor de beste Nederlandstalige debuutroman. Ze was een van de zes kanshebbers. De jury schreef: ‘De auteurs zijn niet wereldvreemd, maar hun verbeeldingskracht maakt die bevreemdende wereld begrijpelijker en toegankelijker. Hierdoor creëren ze een breder venster dat de lezer meer uitzicht geeft en daardoor die werkelijkheid meer hanteerbaar maakt’, vond de jury.
Daar kan ik nog twee dingen aan toevoegen. De stijl van Van der Kruis (Heeze, 1981) is spaarzaam, de taal uitgeloogd. Soms bestaat een verhaal uit niet meer dan een paar zinnen. Met dit omzichtige taalgebruik komt deze roman dicht in de buurt van poëzie. En dat is een aantrekkelijke kwaliteit. Veel wordt aan de verbeelding van de lezer overgelaten. Je wordt aan het werk gezet. ‘Een bijzonder debuut. Raadselachtig. Ingetogen’, schreef dichter Marjolijn van Heemstra over haar boek.
Ook de structuur is opmerkelijk. Het zijn allemaal losse fragmenten, scènes, soms dus niet meer dan drie regels, maximaal een paar pagina’s. Schetsen zijn het, aanzetten tot een drama. Van der Kruis heeft haar sporen verdiend in het theater, en dat is voelbaar. Veel van die verhalen staan op zichzelf, soms is er een duidelijk verband, tot over een groot aantal pagina’s heen. Een mozaïek is het, een spiegel van het moderne leven. Het lijkt een puzzel, maar dan een die niet af te maken is, er zijn talloze losse eindjes. Het roept een vraag op: wat is eigenlijk het verband tussen al die mensen, wat bindt ons?
Shakespeares iconische frase uit Hamlet – to be or not to be, that is the question – krijgt in dit boek een nieuwe invulling: er willen zijn of niet, er mogen zijn of niet, dat is de vraag.
Je bent al vijftien jaar bezig in het theater. Waarom heeft dit debuut zo lang op zich laten wachten?
‘Ik ben op mijn zeventiende naar de kunstacademie gegaan, de schrijfopleiding in Utrecht; dat was destijds het enige hbo waar je dat kon doen. Toneelschrijven, ik wist zelf ook niet wat dat was, maar ik hield van toneel, speelde toneel op de middelbare school en daar vond ik wel iets. Daar was ik iets. Ik ben het gaan studeren, maar vanaf het begin lag mijn lat zo belachelijk hoog dat ik altijd bezig was met wat het níét was.’
Dat klinkt naar een hedendaagse levenservaring. Je kan alleen maar falen.
‘Als ik iets goed vond, zag ik dat ik iets aan het kopiëren was. Dat was helemaal stom. Om je eigen stem te vinden moet je veel kilometers maken. Mijn eerste theatertekst die professioneel werd uitgevoerd was een boekbewerking, dat was heerlijk.’
Je stijl is nu uitgeloogd, zeer spaarzaam. Maar er zitten jaren in?
‘Zeker. Veel tijd en liefde. Ik gebruik het schrijven om schoon te maken. Ik denk en voel veel tegelijk. Zo wijdlopig en breedsprakig als ik in het dagelijks leven ben, zo pel ik dat bij het schrijven helemaal af. Daar word ik kalm van. Het is zoeken naar focus, denk ik.’
Schoon, schoonheid is dubbelzinnig.
‘Ja ja, het betekent schoonmaken, maar het is ook ritme; dat iets gaat kloppen, dat het voelt alsof het er echt zo moet staan.’
Wat betekent het voor je om voor De Bronzen Uil genomineerd te zijn?
‘Ik vond het superfijn. Het gaf het boek een nieuw podium. Het is in februari uitgekomen, het was al een halfjaar te koop en [verdween] eigenlijk ook alweer langzaam uit de winkels. Je moet gaan vliegen in de eerste twee maanden. Het was zo fijn dat er nieuwe lezers kwamen, lezersjury’s, nieuwe aandacht.’
Want een debuut kan razendsnel verdwijnen. Dat lijkt me frustrerend.
‘Je werkt er jaren aan en dan moet je het geluk hebben dat er een haakje is, een radioprogramma, een krant, iemand die het oppikt. Het is ook logisch, mensen kennen je niet. Het is lastig om zichtbaar te worden. Ik geloof dat er anderhalf debuut per dag uitkomt in Nederland.’
Zie maar eens op te vallen.
‘Ja, toch?! En ik houd niet erg van opvallen; ik houd van goed kijken, van kwetsbaarheid en traagheid.’
Ongeschikt voor de publiciteitsmachinerie?
‘Nou ja, ik vind het ook leuk. Het is flauw om mezelf minder gevat voor te doen dan ik ben, maar het is een gek spanningsveld. Een boek schrijven is compleet anders dan naast een boek in de wereld staan. Ik merkte het toen ik in mijn favoriete boekhandel in Utrecht een praatje maakte met de boekhandelaar. Het werd almaar ongemakkelijker. “O, heb je het nog liggen? O nee, het ligt niet meer op tafel. Ja, nee, heb je het gelezen?” Ik dacht: waarom vraag ik dit soort dingen?’
‘Iedere relatie is per definitie voor mij meteen intiem, omdat ik mij altijd blootgeef. Ik zit tussen de regels te lezen. Je hoopt dat iedereen voor je in de bres springt. En zegt: “Dit is fantastisch!” Natuurlijk hoop je dat. Maar de nominatie voelt ook zo. Ik had er rekening mee gehouden dat het een stretch was. Dat dit uit zeventig debuten is gekozen, met hele goeie erbij, schrijvers met wie ik contact heb en die ik hoog heb zitten, die niet genomineerd zijn. Ik ben daar zo trots op. Daarom is mijn teleurstelling omdat ik de prijs niet gewonnen heb niet zo groot. Misschien sta ik het mezelf nog niet toe. Ik ben gewoon blij dat die nominatie er was.’
Fragment uit: 821 mensen die er ook toe doen
‘Ze wist dat ze een compromis was. Haar moeder had haar nodig om te kunnen bestaan. Haar vader had haar niet willen hebben. Zelf vertaalde ze het zo: haar moeder vond het belangrijk dat ze wist dat ze ertoe deed. Haar vader wilde haar de ruimte geven om niets te hoeven zijn voor een ander. Het maakte haar sterk, dacht ze.’
‘Haar vader had altijd een antwoord. Zijn retoriek was zo beslist dat ze soms het gevoel had dat hij hun gesprekken wilde winnen. Als ze niet uit haar eigen woorden kwam. Als ze in paniek raakte omdat ze haar standpunt niet uitgelegd kreeg. Omdat het haar niet lukte te verwoorden hoe ze iets zag of waar ze naartoe wilde. Ze wilde dat hij begreep dat ze niet huilde om hun gesprek stil te leggen, maar omdat ze hem nodig had.’
‘Toen hij ziek werd en door de artsen in het ziekenhuis werd opgegeven, besloot ze dat ze hem nog één vraag wilde stellen. Papa, zei ze, nu je mij kent, nu je mij hebt, kun je dan met terugwerkende kracht toch zeggen dat je me had willen hebben?’
‘Nee, zei hij.’
‘Haar moeder zei, na de uitvaart: Hij had kanker in zijn hoofd. Hij begreep niet wat je vroeg. Het was een waarheid waar ze behoefte aan had, maar geen genoegen mee kon nemen. Haar vader had haar altijd serieus genomen. Hij was niet, omdat hij doodging, plotseling anders naar de wereld gaan kijken.’
Dit is een scherf autobiografie?
‘Ik heb niet, zoals de meeste van mijn collega-debutanten, mijn eigen leven zichtbaar door dit boek heen geweven. Sommige fragmenten gaan over mij.’
Of over mensen die je kent?
‘Ik heb interviews gedaan. Ik vond het belangrijk dat het niet alleen om míjn ervaring van eenzaamheid of isolement zou draaien. Ik wilde dat er verschillende lagen en insteken zouden zijn. Een egodocument dat alleen maar over mij gaat, vind ik minder spannend.’
En dit: je hebt altijd geweten dat je vader je niet had willen hebben. Of beter gezegd: hij wilde geen kinderen. En als je er dan toch bent, ervaar je het alsof hij jou niet wilde. Wat betekent dat voor jou?
‘Mijn vader was mijn grootste criticus en mijn grootste fan. Als ik het in mijn hoofd had gehaald om naar Gent te gaan omdat ik daar een regisseur wilde interviewen, stapte hij in de auto en ging mee. Als ik er niet bij was kon hij hoog over me opgeven. Ik heb gevoeld dat hij veel van mij hield. We hadden een goeie band. Alleen, dit verhaal was er wel. Hij had gewoon kunst willen maken. Een gezin hebben en op tijd thuiskomen voor het eten vond hij ingewikkeld.’
‘Dit is een vrij pijnlijke frase. Maar ik denk dat het antwoord op mijn vraag letterlijk een antwoord op de vraag was. Het bestaat niet, met terugwerkende kracht iets anders willen. Zo stond hij in het leven. Wat eronder ligt is: hou je van mij? En dat wist ik allang. Dus dat gesprek blijft feitelijk. Daar zit die erkenning niet in. Dat vond ik wel in character, er zat een soort eerlijkheid in mijn vader die soms pijnlijk was. Hij ging niks zeggen om de ander te pleasen.’
Hoeveel mensen zullen die ervaring ook hebben?
‘Ik ben zeker niet de enige. Als ik dit soort harde dingen durf te zeggen in mijn teksten, blijkt het altijd een gedeelde ervaring. Daar gaan veel mensen op aan.’
Je vader was fotograaf. Dat heeft je geïnspireerd nota bene, dat is de andere kant, tot dit boek?
‘Jazeker. Mensen om hem heen, mijn moeder, zijn broer, zeggen: “Hij heeft ons leren kijken.” Ik kijk als een fotograaf naar de wereld, denk ik. Tot mijn geboorte was hij autonoom kunstenaar en maakte hij vooral grafisch werk. Ik heb dus eerder de tekeningen, etsen en litho’s in mijn hoofd dan de foto’s.’
‘Toen hij toegepast ging werken, als grafisch vormgever, is hij wel blijven fotograferen. Vooral mijn moeder. Op iedere hotelkamer, op iedere berg in Spaans Baskenland ging zij uit de kleren, en dan maakten zij foto’s. Dat was een van de dingen die hen samenbracht. Er zijn prachtige foto’s van mijn moeder; vanaf haar negentiende, toen ze net samen waren en zij nog doodongelukkig in een klein huisje zat, met die man, die kunstenaar, geïsoleerd van alles en iedereen; tot aan eind vijftig.’
Zie je al deze verhalen, soms niet meer dan drie regels, als foto’s?
‘Soms wel. Ik heb gezocht naar de regels van dit boek. Hoe moest ik het componeren? Ik heb daarbij vaak gedacht: ik zie het als fotograaf. Ik was net naar een tentoonstelling geweest van Ed van der Elsken, een overzicht van al zijn werk in kleur. Dat is er dus ook, en daar was nooit veel aandacht voor geweest. Wat ik daar tof aan vond was dat alles door elkaar liep: van straatfotografie in Japan tot achter in de tuin met zijn gezin. En ook alle onderwerpen.’
‘Maar de blik was steeds zijn blik. Ik dacht: zo is het. Zo wil ik dit maken. Met al die niveaus. Het is het vreemde, het is het nieuws uit de krant, het zijn mijn verhalen die dichtbij liggen, maar ook interviews die ik heb verwerkt. Het gaat door mijn koker, dus het mag van elkaar verschillen. Ik heb het inderdaad soms gezien als foto’s, ja.’
Nog een fragment:
821 Facebook-vrienden had ze. Het waren er 822 geweest, toen ze die middag keek. Voordat ze een broodje makreel ging halen. In de tussentijd was ze één iemand kwijtgeraakt. Iemand had zijn account opgezegd, of haar ontvriend. Ze zou het nooit weten.
Met de titel verwijs je naar Facebook. Dus je boek gaat mede over hoe wij ons tot elkaar verhouden. Met en in sociale media.
‘Het is grappig. Ik ben van 1981. Mijn hele jeugd tot en met mijn middelbare school was zonder internet, zonder mobiele telefoon. Ik maakte op de Hogeschool voor de Kunsten mijn eerste mailadres, met het idee dat het hetzelfde was als je postvakje, dat het alleen maar voor school was. Ik gebruik dat adres nog steeds.’
‘Ik heb een paar maanden gestudeerd in Engeland en toen hadden we net Hyves en MSN. Dat heeft mij enorm gevormd. Het zat net in het staartje dat je nog niet helemaal af bent. Rond het uitkomen van mijn boek is het verhevigd, het gebruik van sociale media. Ik voel soms dat het aan me trekt. Het is verslavend en vervelend, maar ik vind het ook leuk om in the know te zijn – waar is iedereen mee bezig?’
Je houdt van sociale media?
‘Ik vind het tof. Ik houd niet van het feit dat het me dirigeert, vasthoudt en dat het mijn tijd opeet. En ook alle reclame; soms is het moeilijk om te zien waar de oprechtheid zit. Maar het is wel ons dorpsplein. Alleen digitaal.’
Tegelijk stel je met je boek aan de orde hoe we in deze tijd met elkaar omgaan. Ik ben geneigd om te denken dat we juist door sociale media steeds minder goed elkaars nabijheid verdragen, om het op zijn scherpst te stellen.
‘Dat klopt. We hebben zo veel manieren om in contact te zijn. We zijn continu onszelf aan het zenden. En we voelen ons niet meer gezien, omdat het zo veel en vluchtig is.’
Omdat 821 mensen aan het zenden zijn. Wie moet er dan nog kijken?
‘Of luisteren. Wie luistert er nog?’
Dit transformeert toch onze omgang met elkaar?
‘Zeker, dat doet het. Maar ik zie techniek niet – en dit is een cliché – als iets goeds of slechts. Het is echt hetzelfde als het marktplein. Het ligt eraan wat je ermee doet. Het kan ook goeie dingen brengen. Mensen die elkaar vinden op fora en juist daarom denken: nou, vandaag blijf ik toch nog maar leven, want er zijn meer mensen die zich zo voelen als ik. Over gender en identiteitsvorming is er zo veel meer herkenning over de hele wereld, om te kunnen zijn wie je bent. Ik zie daar veel schoonheid in.’
‘En ik vind het leuk: sommige mensen zenden dingen die ik graag wil zien. Want die zijn met iets moois bezig, of ze verhouden zich [op een manier] tot de wereld waar ik iets van kan leren. Ik houd ook erg van “gewone” mensen, het alledaagse. Ik vind het mooi om te zien waar mijn oude klasgenootjes terechtgekomen zijn. En dat ze een tenniswedstrijd hebben gewonnen. Of dat ze na een vreselijke operatie weer helemaal functioneren. Ook daarin is het het dorpsplein waar ik van geniet.’
‘Maar ik moet eerlijk toegeven dat ik soms juist de mensen die veel op sociale media posten... Als ik ze dan in het echt tegenkom, niet mijn intieme vrienden, maar mensen die je niet goed kent en van wie je veel ziet, dan heb ik de neiging om me te verstoppen. Dat is wel gek. Ik vind alles van jou leuk, en ik reageer, maar het is een fictief beeld dat je van iemand hebt. Alsof je een serie aan het kijken bent of een boek aan het lezen. Als je die persoon in het echt ziet, realiseer je je volgens mij fysiek dat je die persoon nooit ziet. Je hebt er een beeld van, maar waarschijnlijk klopt dat niet. Het is niet geworteld in iets.’
Precies dat. Het heeft dus niet kunnen groeien, en dat heb je voor intimiteit en nabijheid en uiteindelijk vriendschap of liefde nodig. Tijd. Groei.
‘Ja, maar het is wel de wereld waarin ik leef. Het maakt een groot deel uit van mijn leven. Ik las ooit een scriptie over vloggen. Wat voor lichamen zijn dat eigenlijk als er geen lijf meer bij hoort? Het is wel echt voor de mensen die het doen, dat is intrigerend.’
Er is een fragment over een jongen en een meisje die tegen elkaar aan liggen, en elkaar toch niet naderen. Het gaat vaak over de spanning tussen verlangen en nabijheid.
‘Romantiek mag ook horen bij dingen die voorbijgaan. Dat meisje wist niet of ze nou verkering had of niet. Zo’n relatie die nooit een relatie wordt en waar je twee jaar lang mee bezig blijft. Daar zit het verlangen zo hevig in omdat je geen “ja” zegt tegen elkaar.’
Het lukt niet om de brug te slaan.
‘Jij koppelt dat aan de sociale media, of aan deze generatie. Voor mij gaat dat over mijn studententijd, en toen was het echt nog niet aan de hand. Ik was met iemand die zich niet aan mij overgaf. En ik misschien ook niet aan hem.’
Je sprak je niet uit, durfde het niet te zeggen.
‘Ik deed koel. Omdat ik dacht: jij bent niet toe aan iets vasts, en ik vind dit spannend en sexy, dus I’m going with it.’
Het is iets wonderbaarlijks in mensen dat wij allemaal behoefte hebben aan liefde en nabijheid, en desondanks zitten we het contact vaak in de weg.
‘Wij gaan slecht om met onze pijn. We durven niet naar onze eigen pijn te kijken.’
Is dat de bron?
‘Dat denk ik. Mensen durven zich niet te laten zien. Ze zijn bang, beschadigd. En dat zijn we allemaal, op een bepaalde manier. Dan kun je geen contact maken. Je voert een act op, ook voor jezelf. Veel mensen zijn dat de hele dag door aan het doen. Ik zelf ook vaak. Ik spaar mezelf daar niet in. Mensen noemen mij wel dapper, en dat is omdat ik probeer te oefenen om er wel mee te zijn.’
Je kunt het leren?
‘Dat denk ik wel. Je kunt het doen en voelen dat je niet verdwijnt.’
Dat waar je het bangst voor bent, moet je toch doen. Ergens moet je de moed vandaan halen.
‘Ik maak nu portretten van mensen in de ggz. Zij zitten in zo’n woongemeenschap en ik denk van tevoren: als ik ze zelf maar niet wegzet op een plek. “Jij hebt zo veel meegemaakt en ik zal nooit snappen wie jij bent.” Nee, je moet niet bang zijn, je moet daar gaan zitten en naar die mensen luisteren. Dan maak je contact. Dat is zo mooi, want iedereen heeft de behoefte om gezien te worden.’
Ik zeg altijd dat het een soort mensenrecht is: waargenomen worden.
‘Je kan het jezelf moeilijk maken door jezelf continu te verstoppen, zonder dat je weet dat je dat aan het doen bent. Ik heb bijvoorbeeld geleerd om door te zetten als ik pijn heb, om daar niet te veel aandacht aan te besteden, om het te rationaliseren, om een pilletje te pakken en hop, niet piepen. Dat is een fijne houding om je ambities waar te kunnen maken. Dat doorpakken en niet gezien worden in de momenten dat het even niet gaat, vind ik gevaarlijk. Er moeten een paar mensen om je heen zijn die kunnen zeggen: “Ho, stop!”’
Wij moeten het over de dood hebben. Die is nadrukkelijk aanwezig. Een van je lezers heeft het een boek over rouw genoemd. De dood maakt het idee dat wij de baas zijn over ons leven tot een illusie?
‘Doodgaan is slecht te plannen. Mensen zeggen altijd: “Het was onverwachts”, of: “Hij of zij was te jong”. Dat zegt alles. Nee, het is niet onverwacht, we kunnen meer oefenen. Je weet dat het er is. En soms vraag ik me af of het verstandig is dat ik die neiging heb. Zolang je niet met de dood bezig bent, is die er ook niet. Mijn lief grapt wel eens: “Zit je weer suïcide-tv te kijken, of kanker-tv?” Ik oefen me helemaal suf, waarom doe ik dat eigenlijk? Maar ik geloof in het idee dat je je bewust bent van wat je wel hebt, en misschien gaat het uiteindelijk over dankbaarheid.’
Wat geeft het jou om er zo veel mee bezig te zijn?
‘Het heeft te maken met ruimte maken voor de pijn, waar we het de hele tijd over hebben. Het heeft ook te maken met mijn behoefte aan grip. Ik wil het wel bepalen, maar dat gaat niet. Het kunnen stilstaan bij onze sterfelijkheid geeft het leven zin. Ik word chagrijnig van mensen die zeggen: “Ik hoop dat we straks die pillen uitvinden waardoor we eeuwig kunnen leven.” Nee zeg, alsjeblieft!’
‘Mijn zoontje van zes zegt elke avond tegen mij, anders kan hij niet slapen (en hij zegt het niet tegen mijn man): “Mama, vergeet niet dat er morgen weer een morgen is.” Hij is gevoelig voor het feit dat ik daar aan het einde van de dag toch altijd een beetje mee rondloop, vol zijn van alles, er klaar mee zijn. Met de intensiteit van het leven. Ik vind het fijn dat je iedere dag opnieuw kan beginnen, en ik vind het ook fijn dat het ergens ophoudt.’
Ik begrijp die gedachte ook niet. Eeuwig leven lijkt mij de hel. De dood geeft betekenis aan het leven, zegt Damiaan Denys. Want anders zou je niks meer doen. Omdat het eindig is moet je nu de tijd gebruiken. Waarom zijn we er zo bang voor?
‘Omdat het de illusie van maakbaarheid stukmaakt. En rouw is zo individueel. Ik ben best goed in contact maken, doorgaans…’
Als een open boek?
‘What you see is what you get. Maar in verlies kom je erachter dat iedereen iemand anders verloren heeft. Al die relaties zijn uniek. Dat is troostrijk en mooi, al die schakeringen. Maar het is ook eenzaam, want je kan dat niet goed delen. Ik herinner me dat ook. Ik ben enig kind; wij waren met zijn drieën. Mijn moeder en ik waren erg samen, en mijn vader en ik ook. Dat waren twee totaal verschillende werelden, voor mijn gevoel. Toen mijn vader overleed dacht ik: nu zijn we ook samen in het leven zonder hem. En dat is ook zo, alleen, ik had grote moeite met toelaten hoe verdrietig ik was. Ik ging door op de automatische piloot, iedereen gunnen wat iedereen nodig had.’
‘Mensen die rouwen zeggen: “Ik krijg de hele tijd het gevoel van iedereen om me heen dat het nou maar eens voorbij moet zijn. Waarom is het nog niet over?” Maar het gaat niet over. En het mag er ook zijn. We vinden het moeilijk om naast iemand te staan die pijn heeft. En je hebt gewoon pijn. Een schrijver heeft dat "omgekeerde liefde" genoemd. Hoe meer je van iemand hield, hoe meer pijn je hebt. En terecht. Het is zoete pijn, want iemand was belangrijk voor je.’
Op pagina 25 lees ik het zinnetje: “Toen gebeurde dat met haar broer.” Een van vele momenten waarop je verwijst naar suïcide. Dat is iets wat je aan de orde hebt willen stellen?
‘Zeker.’
Wat is je motivatie?
‘Het is complex. Ik heb ermee te maken in allerlei vormen. Dichtbij, ver weg. Enerzijds heb je het abstracte idee om niet meer te willen leven, als keuze. Je hebt het niet kunnen leven als verzet, tegen bijvoorbeeld niet mogen zijn wie je bent, van jezelf of van de anderen. Dat is iets wat mij raakt en wat ik herken. Ik herken dat in het leven van iemand die niet suïcidaal is. Ik ben niet suïcidaal, maar ik heb wel dezelfde emoties.’
‘Tegelijkertijd vind ik dit gevaarlijk om te zeggen, omdat ik daarmee iets van mij maak wat niet van mij is. Alsof ik zeg: “Dit hebben we allemaal”. En dat is ook zo, het is goed om het daarover te hebben. We denken allemaal wel eens: als ik nu op het spoor stap, ben ik er niet meer. En we denken ook allemaal wel eens: dat zou goed uitkomen. Misschien zijn er mensen die die gedachte nooit hebben. Het is hoe dan ook iets wat mij interesseert.’
‘Het is ook iets wat mij overkomt en waar ik mee worstel. Want er speelt ook een ziektebeeld mee. Er is een bepaalde tunnel in hoe we onszelf vastdenken. Je gunt het niemand om alleen dood te gaan. Dat die fuik zo strak is geworden dat dat de enige manier is om verlichting of rust of opluchting te vinden.’
Waarom zeg je: “Dat overkomt me”?
‘Ik heb vrienden die suïcidaal zijn. Ik ben ook mensen verloren. Ik heb mensen in mijn familie die mensen verloren zijn. Best veel.’
Dat is de andere kant: niet de theorie, maar de ervaring. En je bent al vroeg getroffen door het onderwerp, nota bene door een film.
‘Ik weet niet precies hoe oud ik was, maar in mijn herinnering was ik jong. Basisschoolleeftijd. Misschien net middelbare school. Ik zat in de woonkamer met mijn ouders en we keken naar Dead Poets Society, met Robin Williams. Over het schoolsysteem in Engeland, over repressie en over poëzie. Poëzie is de oplossing. De leraar zegt: “Ga op tafel staan en declameer!”’
‘Een van de jongens, Neil – een mooie, prachtige jongen met van die jukbeenderen waar ik goed op ga – ontdekt in zijn Britse kostschooljasje niet alleen de poëzie die ze ’s nachts in een soort rare grot met elkaar lezen, maar hij ontdekt ook het toneel. Daar is hij zichzelf, daar voelt hij dat hij leeft. Op een gegeven moment hebben zijn ouders het gezien en zijn vader zegt: “Ja, maar je denkt toch niet dat je dit kan doen met je leven?” Hij weet waar het pistool van zijn vader ligt en schiet zichzelf door zijn kop.’
‘Ik was zo geraakt; ik heb het idee dat ik daar bijna een drugservaring had. Mijn vader vroeg me iets en ik was zo boos dat hij de realiteit doorkruiste; ik wilde niet praten. Ik was ergens anders.’
Tot in je ziel geraakt?
‘Ja, ik ben de kamer uit gestormd en in de keuken op de bank gaan zitten. Het heeft veel indruk op me gemaakt.’
En dat is gebleven. Je bent voor de preventielijn gaan werken.
‘Ik was zwanger...’
Goed moment ook.
‘Blijkbaar was ik overtuigd van mijn levendigheid op dat moment, mijn reproduceerbaarheid en mijn kracht om er te zijn voor een ander. Ik ging naar het museum Tot Zover in Amsterdam, het Uitvaartmuseum. Daar was een tentoonstelling over suïcide. Er hing prachtig werk van David Van Reybrouck, teksten over jongens in West-Vlaanderen, en de ouders, de achterblijvers van de suïcidegolf daar. ’
‘En er was een filmvertoning, een documentaire, Strohalm. De documentairemaakster was erachter gekomen dat een van haar allerbeste vrienden suïcidaal was. Dat wist ze niet. Ontluisterend, het was iemand met jonge kinderen. Ze had gedacht: als ik kinderen krijg gaat het weg, dan heb ik vervulling. De artsen hadden al gezegd: nou, meestal niet. En inderdaad, zij wilde nog steeds dood. Dat is zo pijnlijk: je hebt jonge kinderen, je bent verantwoordelijk en ook gelukkig daarmee. En toch wilde zij nog steeds dood. Het was hartverscheurend.’
‘Bij het nagesprek werd gezegd: een op de vijf mensen in Nederland denkt aan suïcide. Of doet een poging. Ik dacht: waarom weet niemand dit? Ze deden ook de oproep: wil je vrijwilligen, dan kan je je aanmelden. Dat heb ik toen gedaan.’
Wat heb je daar geleerd?
‘Luisteren. Doorvragen.’
Het lijkt zo simpel. Maar is dit niet het belangrijkste, juist omdat we het niet willen horen?
‘Het mag geen oplossing zijn. Het is onomkeerbaar, dus het is geen oplossing. Maar dan zit je al in je eigen hoofd, als je dat zegt. Voor de ander is het wel degelijk een oplossing.’
Als je niet wilt luisteren wijs je iemand dubbel af? Die wil niet leven én je zegt: je mag met dat gevoel niet leven?
‘Absoluut. Dat hoor je veel van hulpvragers. Het feit dat je kan bellen of chatten en dat er dan iemand is die gewoon luistert, dat helpt zo! Het is prettig dat je anoniem bent. Ook voor de hulpverleners, de vrijwilligers. Het is een mooi systeem; je bent niet afhankelijk van elkaar, je kent elkaar niet.’
‘Er werd in die lijnen vaak tegen mij gezegd: “Jij bent de eerste die echt naar me luistert”. Ik dacht: dat kan niet. Maar zo voelde het op dat moment in ieder geval. En mensen hadden vaak een historie met hulpverleners. Die zeiden: “Als jij suïcidaal bent, dan stoppen we de behandeling”. Wat me woedend maakt. Dan zet je iemand weg. En is er geen optie meer. Dan ben je klaar.’
Voor de hulpverlening mag suïcide geen oplossing zijn. Daar loopt iets vast.
‘Je moet als hulpverlener geloven dat er een andere manier is. Maar het is dubbel. Daar zit de spanning. We hadden het er net ook over, over doorpakken of kwetsbaar zijn. Je mag niet over dat gevoel heen [walsen]. Je moet het eerst honoreren, het moet er eerst mogen zijn. Je moet er eerst naar kunnen kijken.’
En dat zonder oordeel. En dat kan je makkelijker als je anoniem bent? Omdat je geen relatie hebt, geen belang?
‘Dat is fijn. Je hebt weinig informatie en dat is prima. Ik herinner me een gesprek met iemand die in een speeltuin stond, met zo’n hele hoge adem. Ik vond telefoneren soms heftiger dan chatten. Bij chatten moet je wachten totdat iemand getypt heeft, je hebt wat meer rust. Ik kan ongeduldig zijn, en veel te snel denken: wat moet ik doen, wat moet ik doen? Wat is het protocol?’
‘Het is heel belangrijk dat je de rust bewaart en dat je het bij de ander laat. En dan afscheid nemen, het kort houden, want je helpt iemand niet als je er uren mee gaat zitten. Afscheid nemen en niet weten of het geholpen heeft. Gek genoeg vond ik zelfs dat prettig. Juist in alles wat je allemaal wil bewijzen of halen, hè? Alles moet meetbaar zijn; dit is niet meetbaar, en dat is oké. Je weet niet of je hebt kunnen helpen, maar je hebt in ieder geval ruimte gemaakt.’
Heeft het werk je geholpen om te verwerken? Het is zo gruwelijk moeilijk voor nabestaanden die getroffen worden door gevoelens van schuld en woede. Er zijn mensen die suïcide beschouwen als een agressieve daad.
‘Of egoïstisch. Ik kan daar zachter in zijn. Voor mij is er weinig onderscheid tussen onder een tram komen, kanker krijgen of suïcidaal worden. Ik heb daar geen oordeel over. Ik denk dat ik me ook minder schuldig voel. Ik heb dat wel gehad. Omdat ik dacht dat ik alles voor iemand moet zijn.’
En iemand niet in leven kunnen houden.
‘Ik weet dat de manier waarop ik me kan verbinden bijzonder is, de manier waarop ik naar iemand kan luisteren. Ik herinner me een telefoongesprek met een vriend die er niet meer is, door suïcide. Het was een nachtelijk gesprek dat uren leek te duren. Waarschijnlijk was het drie kwartier, maar in ieder geval lang. We lagen in bed, mijn lief lag naast me. Toen ik ophing zei hij: “Jeetje, hier zou jij betaald voor moeten krijgen!” Ergens denk ik dus ook soms dat ik het verschil kan maken.’
Het echt willen aanhoren dat iemand dood wil, zonder dat je denkt: het klopt niet?
‘Toen ik hoorde dat deze vriend er niet was dacht ik: ja, ik heb genoeg gezien hoe moeilijk jij het hebt gehad. Het kon een selffulfilling prophecy worden. Hij heeft eens een keer twee weken niemand opgebeld, omdat hij wilde kijken of er iemand was die hem zou opbellen. Toen had er één iemand gebeld, en die wilde hem iets verkopen. Toen ben ik zo boos geworden! “Gast, als je contact wil maken, maak dan contact!” Dit moet je niet doen.’
‘Maar ja, dit was waar hij was. Ik heb er mededogen voor. Het is toch mooi op een of andere manier. Het is zo kwetsbaar. Ik vind het ook lief. En stom. We hebben het allemaal niet in de hand. Als iemand wel gebeld had had hij zich misschien beter gevoeld. Misschien ook niet. Nou ja.’
Hoe sta je er nu tegenover, tegenover suïcide als filosofisch probleem?
‘Ik vind dat iedereen zelf moet mogen kiezen. Als het zo slecht met je gaat dat dit je enige verlichting is, dan moet je geholpen worden om te onderzoeken of dat kan. Ik vind dat we dat veel te moeilijk maken. Het rottige is dat je zelf niet goed snapt waar je in zit. Depressie kleurt je ervaring, dus je kan je niet meer voorstellen dat je ooit gelukkig bent geweest of dat je ooit gelukkig zal zijn. En dat is niet waar.’
‘Maar ja, hoe lang moet iemand dat verdragen? Soms denk ik: God, meid, ik snap het, het is oké. Wie ben ik om te bepalen of de lijdensdruk hoog genoeg is? Dat is zo hoogmoedig en raar. Tegelijkertijd gun je het iedereen om terug te kunnen kijken en te denken: jeetje, was ik daar?! Dat blijft een spanningsveld.’
Onoplosbaar.
‘Ja, dat denk ik wel.’
Er zijn mensen die relativerend zeggen, in de discussies over hulp bij zelfdoding, als iemand jong is en in een depressie zit en een eind aan zijn of haar leven maakt, dat we nooit zullen weten of het anders had kunnen lopen.
‘Ik hoop dat ik in staat ben, zowel bij de mensen die er nog zijn als bij hen die er niet meer zijn, om ze te vieren, om ze te blijven zien. En niet te reduceren tot dat verlangen, of dat einde. Dat is wel moeilijk. Als je verhaal ten einde komt, dat doet de dood natuurlijk, dan doen we er een strikje om. Dat is bij suïcide toch moeilijker dan bij een ongeluk of kanker, om los te laten. De woede. Denken: gast, je had er ook nog kunnen zijn. Maar dat heb ik ook naar mijn vader toe. En het is gezond; daar moet je een goeie uitlaatklep voor vinden. En daarna weer met liefde ernaar kijken.’
Laten we met het woord ‘liefde’ eindigen. Je schrijft: “Niets is echt van ons, behalve de manier waarop we van een ander houden.” Dat lijkt me een soort troost tegenover alle verlies en rouw.
‘Ja, daar kan je voor kiezen. Je kunt kiezen aan wie je je liefde, of je tijd, of je aandacht besteedt.’
Die regie over ons eigen leven hebben we wel.
‘Ik kan iemand niet beter maken, per se, of helpen. En ik moet liefdevol naar mezelf kijken, en niet de godganse dag suïcide-tv kijken. Er is zo veel om verdrietig van te worden. Het is super belangrijk om ook te focussen op dat waar je blij van wordt. Ik geloof: dat wat we zelf kunnen geven, dat maakt ons gelukkig.’
Heb je suïcidale gedachten of maak je je zorgen om iemand in je omgeving? Dan kun je contact opnemen met Stichting 113 Zelfmoordpreventie via 0800-0113 (24/7 bereikbaar) en 113.nl.