Schone lucht, een leefbaar klimaat en een einde aan de armoede? Het kan. Schreeuw het van de daken
Een gezond klimaat en een einde aan de armoede: ze kúnnen samengaan, blijkt uit steeds meer ontwikkelingen. Zolang we maar vol inzetten op een groene economie. Pijnloos? Nee. Maar een snikhete planeet doet nog veel meer pijn.
Groeien of krimpen? Voorstanders van degrowth en groene groei staan in het klimaatdebat steeds vaker lijnrecht tegenover elkaar.
Groene groeiers geloven in economische groei en innovatie om binnen planetaire grenzen te blijven en armoede te verlichten. Ontgroeiers geloven dat krimp (degrowth) de enige manier is om binnen planetaire grenzen te blijven. Zij willen armoede oplossen door herverdeling van rijk naar arm, en hebben gemengde gevoelens over de zegeningen van innovatie.
Wie heeft er gelijk?
Met de steeds heviger weersextremen die het hardst aankomen bij mensen die in armoede leven, is een goed antwoord op die vraag belangrijker dan ooit. En juist als we de groei-of-krimpkwestie benaderen vanuit het armoedevraagstuk, wordt duidelijk hoe lastig het antwoord is – of misschien moet ik zeggen, hoe lastig het was.
Toen fossiele brandstoffen de wereld nog beter maakten
Vooruitgang is een kannetje benzine.
Dat kreeg ik te horen toen ik in 2016 een serie interviews deed met Shell-medewerkers. Ik vroeg hen waarom ze, te midden van de klimaatcrisis, voor een olie- en gasbedrijf werkten.
Omdat ik de wereld beter maak, zeiden ze.
Een van hen had het met eigen ogen gezien tijdens een fietstocht door India. Hij ontmoette een man die dankzij zijn net aangeschafte brommertje meer geld kon verdienen. Er reed een bus door zijn dorp, die af en toe een ‘kannetje benzine’ voor hem meenam, vertelde de Sheller. Nu kon de man zijn dochter naar de school een dorp verderop brengen. Olie en gas betekenden vooruitgang.
Lange tijd had de Sheller gelijk: fossiele brandstoffen hebben meer tegen armoede gedaan dan alle ontwikkelingssamenwerking uit de wereldgeschiedenis. Maar ze verwoesten ook welvaart. Tegenwoordig zal bijna niemand nog zeggen dat verdere fossiele ontwikkeling een goed idee is voor een land als India: de hittegolven zijn nu al dodelijk voor de gezondheid én de economie.
Het blijft een lastig dilemma: klimaatopwarming maakt armoede hardnekkiger, maar als we armoede uitroeien met behulp van fossiele brandstoffen, schieten we onszelf óók in de voet. Wat goed is voor de economie, kan slecht zijn voor de biodiversiteit. We willen veel tegelijk: planetaire grenzen respecteren, armoede en ongelijkheid aanpakken, welzijn in rijke landen behouden. Maar kunnen we al die nobele doelen ook samen bereiken, of moeten we kiezen?
Waarom het tegengaan van armoede slecht is voor het klimaat
Laten we beginnen bij het uitroeien van extreme armoede. Een recente analyse van de Wereldbank laat zien dat de wereldwijde uitstoot in 2019 zo’n 5 procent hoger zou hebben gelegen als iedereen in dat jaar boven de armoedegrens zou hebben geleefd. Dat is een kleine toename, omdat mensen net boven de armoedegrens nog nauwelijks vervuilen.
Vanuit klimaatoogpunt wordt het problematischer als we iedereen een iets aangenamer leven zouden gunnen. Een tweede onderzoek, dat de stand van de techniek in 2018 als uitgangspunt nam, berekende dat de mondiale uitstoot in dat jaar 26 procent hoger was uitgekomen als iedereen ‘minimale toegang’ zou hebben gekregen tot de basale levensbehoeften. Het gaat dan om voldoende energie, water, en voedsel; een klein huis om in te wonen en genoeg infrastructuur om te reizen. Een niveau van welvaart dat de onderzoekers omschreven als ‘ontsnapping aan armoede en kwetsbaarheid’. Bepaald geen vetpot dus, wel een kwart meer uitstoot.
62 procent van de mensen op aarde zou méér gaan uitstoten om dit welvaartsniveau te bereiken. Maar hun extra druk op het klimaat zou nog steeds minder zijn dan wat de rijkste 4 procent nu jaarlijks uitstoot – een groep waartoe overigens ook de modale Nederlander behoort.
Deze cijfers laten zien hoe ongelijk inkomen en uitstoot verdeeld zijn. Er zijn simpelweg veel meer arme dan rijke mensen.
Moeten de rijken dan minder uitstoten?
De eerlijke route lijkt dan wel duidelijk: rijke landen moeten veel minder gaan uitstoten, zodat armere landen de nodige ruimte krijgen om zich aan de armoede te ontworstelen – mét fossiele brandstoffen indien nodig. Ontwikkelende economieën zoals India hebben jarenlang opgeroepen tot zo’n ‘herverdeling’ van de uitstoot. Ook voorstanders van krimp pleiten hier de laatste tijd veelvuldig voor.
Zij erkennen dat het aanpakken van klimaatverandering in de kern een verdelingsvraagstuk is. Om de opwarming onder de 2 graden Celsius te houden, moeten alle landen gezamenlijk binnen het resterende koolstofbudget blijven. Wat de een in de dampkring brengt, moet de ander onder de grond houden.
Zou het helpen als rijke landen de broekriem aantrokken? Ja, zeker. Als iedereen op aarde verplicht zou worden te leven op het genoemde ‘minimale’ welvaartsniveau, zou de mondiale uitstoot significant dalen (30 procent minder bij de stand van de techniek in 2018).
Maar is dat ook realistisch? Nog even los van hoe je zo’n versobering democratisch organiseert: willen we dat? Voor Nederlanders zou het betekenen: 60 procent minder vlees, 85 procent minder stroom, half zoveel reiskilometers en veel kleinere huizen – Nederlanders wonen nu gemiddeld met zijn tweeën op honderd vierkante meter; ze zouden met z’n vijven op 75 vierkante meter moeten gaan wonen. (Dít is het welvaartsniveau dat de wetenschappers ‘ontsnapping aan armoede en kwetsbaarheid’ noemden.)
Nogmaals: willen we dat? Kan een politicus er verkiezingen mee winnen? Zelfs als je zulke krimp uitsmeert over een periode van dertig jaar, lijkt dat niet heel realistisch, constateerde collega Jesse Frederik onlangs in zijn kritische analyse van de degrowth-beweging. Mensen willen het gevoel hebben erop vooruit te gaan.
Waarom degrowth niet werkt
Los van de vraag of we het willen: we kunnen ons helemaal geen structurele economische krimp permitteren – één recessie is al een probleem.
Hoe rijk we als land ook zijn, we hebben nog steeds geld nodig om de publieke diensten te betalen waarvan we allemaal afhankelijk zijn, zoals zorg, onderwijs, rechtspraak en politie. Veel van die diensten worden duurder door stijgende arbeidskosten, en dat betekent dat we economische groei nodig hebben. Zeker met de vergrijzing en de kostbare investeringen in verduurzaming voor de deur.
Ik zou graag willen dat het anders was, maar zo staan we er dus voor: radicaal krimpen in rijke landen is politiek onmogelijk en economisch onwenselijk, terwijl zowel het tegengaan van mondiale ongelijkheid als economische groei in ontwikkelingslanden zorgt voor méér uitstoot.
Hadden we maar de luxe de wereld van achter een tekentafel opnieuw te ontwerpen. Dan konden we de poet eerlijker verdelen, een economie uittekenen die niet zo sterk draait om consumptie en koopkracht, en tegelijk het klimaatprobleem aanpakken.
De ontgroeibeweging is de afgelopen tijd populairder geworden omdat ze dit sentiment vertolkt, die tekentafel denkt te hebben, en het milieu belangrijker vindt dan de economie. Krimp mag politiek onrealistisch zijn, zeggen degrowthers, het geeft tenminste ecologische garanties. Alleen met krimp zouden we binnen de planetaire grenzen blijven.
Maar van de onderliggende aanname, dat we wel moeten kiezen tussen een gezond klimaat en een groeiende economie, klopt steeds minder.
Duurzame technologie verandert dit verhaal
Economische ontwikkeling en het respecteren van planetaire grenzen kunnen nu steeds beter samengaan, dankzij de opkomst van duurzame energie (gaat als een speer), schonere mijnbouw (gaat nog te langzaam) en de recycling van zeldzame metalen (heeft grote potentie).
Dit is goed nieuws. We konden extreme armoede al uitroeien zonder het klimaat veel verder te belasten, en we kunnen nu ook de wereldwelvaart verhogen terwijl we luchtvervuiling, grondstofgebruik en klimaatverandering aanpakken. We doen het nog onvoldoende, maar we kunnen het nu wel.
Ontwikkelende economieën zoals India omarmen dit verhaal – ze willen af van steenkool, en willen verder groeien op groene energie. Rijke landen kunnen het fossiele tijdperk verlaten mét behoud van welvaart. En ze kunnen nog veel meer doen om arme landen te helpen bij hún verduurzaming.
Is het een gelopen race? Natuurlijk niet. We gebruiken de komende decennia nog fossiele brandstoffen en daardoor neemt de klimaatschade, zo pijnlijk zichtbaar deze zomer, voorlopig toe. Of de bouw van een groene economie snel genoeg gaat om de opwarming te beperken tot twee graden, weten we nog niet zeker – er zijn hoopvolle en minder hoopvolle signalen. En de transitie doet pijn, ja.
Maar verdere klimaatopwarming doet méér pijn.
Daarom moeten we onze kop erbij houden nu. Niet het draagvlak voor verduurzaming verspelen met een verhaal dat klinkt als achteruitgang (‘ontgroeien’). Maar óók niet steeds meer gaan consumeren terwijl onze consumptie relatief schoner wordt – dan schieten we netto niets op. Tesla-rijders die zichzelf met vliegreisjes belonen voor hun ‘goede’ gedrag helpen het klimaat niet. We hebben regels, alternatieven en infrastructuur nodig om de consumptie van de hele samenleving op te schonen. En dat kán – het is al gaande.
We vervangen ‘normaal’ vlees door plantaardig ‘vlees’. We zullen niet meer tanken, maar opladen. We sluiten de kolencentrales omdat goedkope zonne-energie geweldig is. Oude reut wordt ingehaald door betere alternatieven. We laten achter ons wat ons niet langer dient.
We hoeven niet te kiezen – niet meer. Onze toekomst op de blauwe planeet is een verhaal van meer, beter en eerlijker. Ik zou zeggen: schreeuw het van de daken.