Hoe onze mediacratie een wantrouwenmachine werd
Politiek en media vormen samen onbedoeld een wantrouwenmachine. Met aandacht als doel, verontwaardiging als brandstof en ophef als product. En dat is funest voor de democratie.
Wie wil begrijpen hoe populisten een democratie ondermijnen en de macht grijpen, zou eens het bordspel Secret Hitler moeten spelen.
Voor wie het spel niet kent: in Secret Hitler, dat geïnspireerd is op Weerwolven, worden de spelers in twee kampen verdeeld. Aan de ene kant staan de fascisten, die als doel hebben de democratie ten onder te laten gaan, en aan de andere kant staan de democraten, die als doel hebben de democratie van de ondergang te redden. Beide teams mogen hun eigen wetten op het bord leggen, via een democratische procedure waarbij de meeste stemmen gelden. Wie het eerste het bord vol legt met zijn wetten, heeft gewonnen.
De democraten hebben daarbij één groot strategisch voordeel: zij zijn in het spel namelijk altijd in de meerderheid. Zouden de democraten samenwerken, dan kunnen ze haast niet verliezen – de wetten worden immers door de meerderheid van de stemmen bepaald. De democraten hebben echter ook één groot nadeel. Anders dan de fascisten weten zij niet wie bij hun groep hoort. Daardoor hebben zij er een groot belang bij om zo veel mogelijk de waarheid te spreken: alleen door waarachtig te zijn over hun politieke kleur, kunnen de andere democraten aan tafel ontdekken wie bij hen hoort en wie niet. Doen ze dat niet, dan tasten ze in het duister over wie nu wel of niet democraat is.
De fascisten daarentegen hebben geen enkel belang én geen enkele noodzaak om eerlijk te zijn. Ze weten immers al van elkaar wie bij hen hoort en als de democraten dat ook ontdekken, kunnen die samenspannen en de fascisten bij meerderheid van stemmen uitschakelen. Het ligt voor de fascisten dus voor de hand om te liegen over hun bedoelingen.
Maar, ontdek je gaandeweg het spel: de fascisten hebben een nog veel effectiever wapen in handen om het spel mee te winnen dan liegen. Leugens kunnen helpen bij het verhullen van hun antidemocratische intenties, maar nog beter is het om argwaan bij de democraten onderling te kweken over hún geloofwaardigheid. Zolang de democraten elkaar namelijk niet vertrouwen, en niet van elkaar geloven dat ze zijn wie ze zeggen te zijn, zullen ze geen succesvolle meerderheid kunnen vormen. Zolang bij de democraten het wantrouwen tegenover elkaar overheerst, werken ze niet samen en hebben de fascisten vrij spel.
Een democratie is precies zo sterk als het vertrouwen dat burgers in haar hebben
Het spel is daarmee de perfecte bordkartonnen illustratie van hoe populisten in de echte wereld hun macht verwerven en de democratie ondermijnen. Leugens zijn daarbij een handig hulpmiddel, maar hun grootste wapen is: wantrouwen. Want door wantrouwen te kweken, ondermijnen populisten effectief de geloofsgemeenschap die een democratie moet zijn om te kunnen functioneren.
Een democratie, met een vrije pers, een onafhankelijke rechtspraak en een eerlijke volksvertegenwoordiging, is namelijk precies zo sterk als het vertrouwen dat burgers in haar hebben. Brokkelt dat vertrouwen af, dan brokkelt ook de democratische gemeenschap zelf af, zoals de democraten in Secret Hitler verloren zijn als ze niet van elkaar geloven dat ze bij elkaar horen.
Populisten kweken dat wantrouwen deels door onwaarheden te verkondigen over gevestigde opvattingen – over klimaatverandering bijvoorbeeld, of over groepen mensen die ze als schuldige van alle problemen aanwijzen. Maar meer nog doen zij dat – net als in het bordspel – door de geloofwaardigheid van de bronnen van die waarheden in twijfel te trekken.
Ze noemen journalisten bijvoorbeeld ‘rioolratten’* die onwaarheden verspreiden of politiek gekleurd zijn (‘de MSM’); ze betichten (collega-)politici van leugens of valse beloften (‘nepparlement’); ze schilderen rechters af als corrupt of politiek gemotiveerd (‘D66’ers in toga’); ze beschuldigen wetenschappers van activisme of vooringenomenheid (‘woke-politie’); ze bestempelen kunstenaars als heimelijke propagandisten (‘linkse hobby’).
Populisten wekken argwaan over de motieven van de hoeders van de democratie en proberen het systeem zo van binnenuit te ondermijnen
Ze wekken, kortom, argwaan over de motieven en agenda’s van de hoeders van de democratie – en proberen het systeem zo van binnenuit te ondermijnen. Want media, politiek, rechtspraak, wetenschap en kunst die niet worden vertrouwd, verliezen hun bestaansrecht. De leugen is het middel, wantrouwen het doel.
Nepnieuws, dat door de opkomst van sociale media een steeds grotere rol in het publieke debat is gaan spelen en door populisten vaak gretig wordt gedeeld, werkt op bijna exact dezelfde wijze. Vaak wordt nepnieuws gedefinieerd als: leugens verpakt als nieuws. En tot op zekere hoogte klopt die definitie.
Maar meer nog dan onwaarheden in een journalistiek sausje, is nepnieuws een middel om wantrouwen te kweken. De essentie van nepnieuws is niet dat het onwaarheden bevat, ook al is dat een karakteristieke eigenschap. Zijn essentie is dat het een geloofsgemeenschap ondermijnt. Door voortdurend ‘alternatieve feiten’ tegenover ‘mainstream feiten’ te plaatsen, zorgen de verspreiders van nepnieuws dat de democratische gemeenschap haar eigen fundamenten en vertegenwoordigers – de politiek, de rechtsstaat, de journalistiek – steeds minder vertrouwt. En aan precies dat onderlinge wantrouwen ontlenen populisten hun machtsbasis.
Hoe media onbedoeld bijdragen aan de cultuur van wantrouwen
Populisme en nepnieuws, en de algoritmen die ontworpen zijn om ze aan een zo groot mogelijk publiek te voeren, zou ik als de voornaamste bronnen van het groeiende wantrouwen in onze democratische samenleving aanwijzen. Maar een van de grotere onderbelichte problemen in onze mediacratie is dat ook de normale nieuwsdynamiek – en de politici die daar de hoofdrol in spelen – onbedoeld bijdragen aan deze cultuur van wantrouwen.
Ik zeg met nadruk ‘onbedoeld’, omdat nieuwsmedia niet de intentie koesteren een sfeer te kweken waarin wantrouwen gedijt. Maar de aard van hun product (nieuws), de basishouding van het journalistieke beroep (controle van de macht) en de prikkels in het ecosysteem waarin nieuwsmakers opereren (aandacht trekken, advertenties verkopen) hebben wel onbedoeld dat effect.
De politicus die niet opereert volgens de wetten van de mediadynamiek, zal niet de aandacht genereren die hij nodig heeft om verkozen te worden
Hetzelfde geldt voor de politici die in dit mediasysteem hun machtsbasis moeten zeker stellen: de politicus die niet opereert volgens de wetten van de mediadynamiek, zal niet de aandacht genereren die hij nodig heeft om verkozen te worden – en wie dat wel doet, draagt al snel bij aan de sfeer van wantrouwen waar onze mediacratie onder te lijden heeft.
Hoe media en politiek samen deze sfeer van wantrouwen precies voeden, is goed te illustreren aan de hand van een van de grootste politieke affaires uit de recente Nederlandse geschiedenis: de toeslagenaffaire.
Velen kennen de toeslagenaffaire als het schandaal waarbij tienduizenden gezinnen door een klopjacht van de overheid de vernieling in werden geholpen op basis van onterechte verdenkingen van fraude met kinderopvangtoeslagen. Een administratieve fout of een onbedoelde betalingsachterstand werd door de Belastingdienst genadeloos vervolgd en leidde zo tot terugvordering van soms wel tienduizenden euro’s aan ontvangen toeslagen. Vaak met desastreuze gevolgen: mensen die in de schuldsanering belandden, hun baan verloren, dakloos werden, hun kinderen uit huis geplaatst zagen.
Maandenlange ophef in de media en in de Tweede Kamer leidde uiteindelijk tot de val van het derde kabinet-Rutte – en een miljardencompensatie voor de slachtoffers. Ophef die goed te begrijpen is, gezien de immense persoonlijke schade die de affaire berokkende.
Maar zoals collega Jesse Frederik uit de doeken doet in zijn boek Zo hadden we het niet bedoeld. De tragedie achter de toeslagenaffaire, was de toeslagenaffaire jaren eerder begonnen met maandenlange ophef in de media en de Tweede Kamer over precies het omgekeerde: fraude met toeslagen.
Iedereen was 'diep geschokt' over deze 'omvangrijke' en 'brutale' fraude
We schrijven de lente van 2013. Het tv-programma Brandpunt onthult dat een groep Bulgaren voor enkele miljoenen (later zou blijken: voor ongeveer 3,8 miljoen euro) aan toeslagen heeft ontvreemd met behulp van valse Nederlandse arbeidscontracten en huurovereenkomsten. Een dag later zendt ook RTL Nieuws een nieuwsitem uit over deze ‘Bulgarenfraude’ – en de dag daarop weer.
De verontwaardiging in de pers en de politiek is enorm. Media spreken schande van de ‘grootschalige’,* ‘omvangrijke’,* ‘brutale’* fraude. Journalist Nausicaa Marbe schrijft dat de Nederlandse overheid ‘een virulent wantrouwen jegens de mens zou moeten koesteren’ om dit soort ‘Oost-Europees jat- en liegwerk’ tegen te gaan.* Journalist Bert Wagendorp verbaast zich erover dat er bij de VVD ‘kennelijk een groot geloof [heerst] in de oprechtheid van de mens. Dat is op zich te prijzen, maar het kost wel klauwen met geld.’* Journalist Sheila Sitalsing vraagt zich ondertussen af of zij ‘de enige sukkel in het ganse land en ver daarbuiten [is] die níét in een hangmat in Marbella ligt, met dank aan royale voorschotten huur-, kinderopvang- en zorgtoeslag’.*
Ook Kamerfracties, van links tot rechts, zeggen ‘diep geschokt’ te zijn door de fraude en eisen maatregelen van de staatssecretaris. Kamerlid Henk Nijboer (PvdA) noemt de fraude ‘vergif onder het draagvlak van sociale voorzieningen’. Fraude, zegt hij, moet ‘worden aangepakt’. Pieter Omtzigt (dan nog CDA) valt hem in nog hardere bewoordingen bij: ‘Deze fraude’, zegt hij, ‘is de bijl aan de wortel van de sociale zekerheid en de belastingmoraal tegelijk.’ ‘Het bestrijden van fraude’, vindt hij, ‘moet topprioriteit zijn. [...] We hebben namelijk genoeg maatregelen voor de bühne gezien. We zien extra strafbaarheidsstellingen, maar worden er nu mensen gepakt?’
De aanhoudende ophef in pers en Kamer leidt uiteindelijk tot het strengste anti-fraudebeleid uit de vaderlandse geschiedenis
De aanhoudende ophef in pers en Kamer leidt uiteindelijk tot het strengste antifraudebeleid uit de vaderlandse geschiedenis. Zero tolerance is voortaan het devies. Dat de Bulgarenfraude omgerekend om een schadepost van ongeveer 0,006 procent van alle toeslagen ging, en de maatregelen iederéén zouden raken, lijkt niemand te willen zien.
Met instemming van bijna alle fracties en de media die de Bulgarenfraude hadden geagendeerd, worden vanaf 2013 snoeiharde fraudewetten aangenomen, met verregaande bevoegdheden voor de Belastingdienst en harde opbrengsteisen om de opsporing en vervolging mee te bekostigen. Alleen staatssecretaris Frans Weekers, die de Bulgarenfraude uiteindelijk niet overleefde door dreiging van een motie van wantrouwen, durfde tegen het heersende sentiment in te gaan: de goeden, sprak hij profetisch, ‘[zullen] onder de kwaden [...] lijden.’*
Fast-forward naar 2020, het jaar dat de toeslagenaffaire door Trouw en RTL Nieuws naar buiten komt.
Media en Kamer spreken in koor schande van… het wantrouwen van de overheid. Precies het wantrouwen dat ze zeven jaar eerder zo vurig hadden bepleit. Parlementariërs van links tot rechts zijn verbijsterd over de snoeiharde klopjacht die ze zeven jaar daarvoor nog per motie hadden aangevraagd.
Pieter Omtzigt constateert nu woedend: ‘Je verliest het vertrouwen als je van de Belastingdienst, die je op zich vertrouwt, van de ene op de andere dag hoort dat je gastouder niet deugt, dat het gastouderbureau niet deugt en dat je soms tienduizenden euro’s moet terugbetalen, zonder dat je weet wat er aan de hand is. Kan de Belastingdienst zomaar de toeslag stopzetten?’
Henk Nijboer is eveneens verbijsterd: ‘Mensen zijn echt de vernieling in geholpen.’
Ook de journalisten die de Bulgarenfraude op hoge toon hadden veroordeeld, doopten hun pennen wederom in woede, maar net als de Kamer nu in spiegelbeeld.
Nausicaa Marbe, die eerder ‘virulent wantrouwen’ adviseerde tegen Oost-Europese dieven, concludeert in De Telegraaf: ‘We leven in een land [...] waar bestuurd wordt op basis van wantrouwen en een verstikkende regelzucht gebaseerd op een negatief mensbeeld.’*
Bert Wagendorp, die vertrouwen in de oprechtheid van de mens eerder nog ‘klauwen met geld’ zag kosten, schrijft in de Volkskrant over ‘een moeilijk uit te roeien zieke cultuur’. ‘Er lijkt bij de [Belasting]dienst sprake van onberedeneerde haat tegen de burgers: frauduleuze oplichters die moeten worden gesloopt.’*
Sheila Sitalsing, die zich eerder afvroeg of zij ‘de enige sukkel’ was die niet profiteerde van het ‘royale’ toeslagensysteem, concludeert in diezelfde krant: ‘Het vijandbeeld dat de boven ons gestelden hebben van ons, de kleine mensen, laat zich lastig afschaffen.’*
Verontwaardiging in alle windrichtingen
Ziedaar de nieuwsdynamiek in haar slechtste vorm: als permanente verontwaardiging zonder richtingsgevoel. Alles een schande vinden, maar nergens de samenhang in zien. Voortdurend het vertrouwen in mensen als naïef en goedgelovig afschilderen, om vervolgens schande te spreken van het zwartgallige mensbeeld dat daarmee wordt gekweekt.
Nieuws, zou je kunnen zeggen, wordt op die manier een aanklacht zonder baseline. Daarmee bedoel ik: het heeft geen inhoudelijk vertrekpunt waaraan het zijn verontwaardiging toetst. Wat zou een acceptabele hoeveelheid fraude zijn in een toeslagensysteem van 19 miljard euro? Wat zou een onacceptabele mate van bestrijding zijn, als we ervan uitgaan dat een controlesysteem nooit waterdicht is?
Omdat zulke baselines ontbreken, kan het nieuwssysteem de ene dag schande spreken van de laksheid waarmee fraude wordt aangepakt en de andere dag – met dezelfde mate van verontwaardiging – van de genadeloosheid waarmee je voor fraudeur wordt aangezien. Een systeem waarin zowel nieuwsmedia als de politieke hoofdrolspelers dezelfde rol spelen: van aanklager zonder baseline.
Dit soort baseline-loze verontwaardiging is niet uniek aan de toeslagenaffaire, maar komt vaker in onze nieuwsvoorziening voor. Neem als voorbeeld uit vele dit bericht van de NOS uit 2022: ‘RIVM hield rekening met “catastrofale” impact corona, maar deelde dat niet met publiek’.* Een klassiek nieuwsverhaal, zoals je dat vaak ziet, vol wantrouwen wekkende signaalwoorden als: ‘zo blijkt uit duizenden e-mails’, vrijgegeven door ‘Wob-verzoeken’ over wat ‘achter de schermen’ allemaal plaatsvond. De strekking van het nieuws: het RIVM misleidde de Nederlandse bevolking door niet te vertellen hoe groot het probleem van corona mogelijk zou kunnen worden.
Maar werd de Nederlandse bevolking hier nu werkelijk misleid? Of is het, zoals het RIVM ook uitgebreid toelicht in zijn reactie aan de NOS, niet meer dan logisch om rekening te houden met worstcasescenario’s? En is het niet eveneens logisch om die scenario’s niet onmiddellijk openbaar te maken als er nog te veel onduidelijk en onzeker is, om geen voorbarige onrust onder de bevolking te veroorzaken?
Medewerkers van het RIVM zullen bij het lezen van dit nieuws zeker hebben teruggedacht aan de Mexicaanse griep van 2009, toen media juist klaagden over alle onnodige angstzaaierij van het instituut: ‘Veel angstaanjagende scenario’s die ons de afgelopen maanden werden voorgespiegeld zijn niet uitgekomen’, stelde radioprogramma Argos destijds.* ‘Als je terugkijkt naar vorige uitbraken als SARS en de Mexicaanse griep, denk je achteraf toch: hoe dodelijk was het nu helemaal?’ concludeerde de adjunct-hoofdredacteur van RTL Nieuws later.* ‘De achteraf onnodige aanschaf van miljoenen vaccins tegen de Mexicaanse griep heeft de staat ongeveer 144 miljoen euro gekost’, constateerde datzelfde RTL Nieuws.*
Het is wederom een mooie illustratie van wat er gebeurt als de baseline ontbreekt om de verontwaardiging mee te staven. Dan kun je aanklagen in twee tegenovergestelde richtingen: deelt de overheid géén rampscenario’s met het publiek, dan heet dat ‘achterhouden’ van informatie; deelt ze de rampscenario’s wél (en valt de ramp achteraf mee), dan is er sprake van ‘paniek zaaien’, waardoor er ‘onnodig’ veel geld aan vaccins wordt uitgegeven.
Zo heeft de journalist altijd gelijk, terwijl de verantwoordelijken – die beslissingen moeten nemen zonder wijsheid achteraf – er altijd naast zitten. Hierdoor lijken nieuwsmedia kritisch, terwijl ze in feite eerder cynisch zijn. Het verschil is cruciaal, omdat cynisme – anders dan kritiek – een voedingsbodem voor wantrouwen is.
Een bekroond kritisch interview – maar was het niet vooral cynisch?
Wie eenmaal dit verschil tussen kritisch en cynisch ziet, kan het moeilijk meer níét zien.
Neem het verkiezingsinterview uit 2021 van presentator Jeroen Wollaars met toenmalig CDA-leider Wopke Hoekstra. Ik kies bewust dit interview, niet vanwege de presentator of zelfs het programma, maar omdat dit interview alom werd geprezen door vakgenoten en als maatgevend werd gezien voor hoe serieuze journalisten een politicus dienen te ondervragen. Het won zelfs de Sonja Barend Award voor beste tv-interview van het jaar 2021. ‘Dit was nou echt een uitstekend voorbereid interview’, lichtte jurylid en Trouw-journalist Maaike Bos destijds toe. ‘Eigenlijk zou het altijd zo moeten gaan.’*
Een interview, kortom, dat als exemplarisch kan worden beschouwd voor de hedendaagse journalistieke mores. Maar worden er in het interview inderdaad kritische vragen gesteld? Of eerder cynische vragen? Ik ontleed het interview hier stap voor stap – en ik behandel daarbij alle vragen die in het interview werden gesteld, om selectiviteit ten gunste van mijn punt te voorkomen.
De eerste zes vragen uit het interview luidden als volgt:
- ‘Ik vroeg mij om te beginnen af of u de afgelopen campagneperiode eigenlijk weleens een appèl op daarboven heeft gedaan? Bidt u weleens?’
- ‘Waar heeft u voor gebeden als ik vragen mag?’
- ‘Ik vroeg het omdat wij uw achterban vroegen hoe belangrijk het is dat de CDA-leider christelijk is – 60 procent zegt op die vraag “eens” – en ik vroeg het ook omdat uw voorganger Hugo de Jonge eens zei ‘Ik ga het CDA christelijk leiden’, en toen dacht ik: doet u dat eigenlijk ook?’
- ‘Want het [partij-, RW]programma heette onder Hugo de Jonge in eerste instantie Zorg voor elkaar, en toen u hem opvolgde heeft u er Nu doorpakken van gemaakt. En toen dacht ik: weet u hoe vaak het woord “doorpakken” in de Bijbel staat?’
- ‘Wat was eigenlijk de reden om het te veranderen van titel?’
- ‘En toen dacht u, met corona in het achterhoofd, moet ik misschien de toch wat consulterige term “doorpakken” gebruiken?’
Ziedaar: zes openingsvragen die stuk voor stuk niet inhoudelijk zijn, maar vooral twijfel oproepen over de waarachtigheid van Hoekstra’s christelijke inborst. De vragen hebben als ondertoon: is Hoekstra werkelijk een christelijk leider of is hij een consultant-in-CDA-kleren? Is hij een man die staat voor solidariteit of voor ‘doorpakken’ – een term die ‘nul keer in de Bijbel’ staat?
Zou dit soort twijfel onderbouwd zijn met inhoud, bijvoorbeeld door te vragen hoe de christelijke waarde ‘solidariteit’ zich verhoudt tot, bijvoorbeeld, maatregelen van het CDA die de kloof tussen arm en rijk vergroten, dan zou je kunnen spreken van kritiek. Maar in plaats daarvan maakt Nieuwsuur het persoonlijk (‘bidt u weleens?’), retorisch (‘weet u hoe vaak het woord “doorpakken” in de Bijbel staat?’) en suggestief (‘consulterige term’). Kritisch klinkende vragen, kortom, die in feite cynisch zijn.
Daarna volgt de tweede serie vragen, die begint met een expliciet verzoek om eerlijkheid, alsof die niet verondersteld mag worden. Gevolgd door – wederom – een niet-inhoudelijke vraag, verpakt als verwijt over de stand van het CDA in de peilingen.
- ‘U vertelt graag het eerlijke verhaal, toch?’
- ‘Laten we dan eerlijk blijven: de bedoeling was dat het een tweestrijd zou worden tussen u en Mark Rutte. [...] Daar zien we, eerlijk gezegd, op dit moment nog weinig van terug, als we naar de peilingen kijken. Hoe verklaart u dat zelf?’
- ‘De vraag was, iets van zelfreflectie, hoe u verklaart dat het niet zo lekker gaat?’
- ‘In NRC vanavond lezen we dat CDA’ers [...] spelen met de gedachte wat er nou zou zijn gebeurd als Pieter Omtzigt het [lijsttrekker, RW] zou zijn geworden en niet u. Dan denk ik: onvrede in de partij, anonieme klachten naar de krant, wat zegt dat?’
- ‘We zien nu dat een aantal kikkers uit de kruiwagen springen. [...] Maakt u zich geen zorgen?’
- ‘[...] Is het prima dat iemand zich vlak voor de verkiezingen afvraagt: goh, hoe zou het eigenlijk zijn geweest als Omtzigt het gedaan had?’
We zijn inmiddels op iets meer dan een kwart van het in totaal 37 minuten durende interview en er is nog geen inhoudelijke vraag gesteld. Er is vooral wantrouwen gewekt: over de waarachtigheid van Hoekstra als christen, over zijn positie als lijsttrekker en over de oprechtheid van zijn antwoorden. De aard van deze vragen is niet nieuwsgierig of kritisch, maar cynisch: ze zijn bedoeld om Hoekstra af te schilderen als ongeloofwaardig.
Pas na ruim elf minuten volgt het eerste inhoudelijke onderwerp: de WW, een werkloosheidsuitkering waarvan het CDA de duur wil verkorten van twee naar één jaar. Ook hier is niet de inhoudelijke grond of reden van de maatregel het vertrekpunt in de vraagstelling, maar de onrust die erover heerst.
- ‘Veel onrust was er gedurende de campagne over de WW [die het CDA met een jaar wil verkorten, RW]. Waarom inééns dit plan?’
Snel daarna springt het gesprek naar twee andere, enorme dossiers – het ontslagrecht en de eigen bijdrage in de zorg – en besluit Wollaars dit onderwerp met een vraag waar hij het antwoord zelf op weet (en Hoekstra niet).
- ‘Wilt u ook het ontslagrecht versoepelen?’
- ‘Een eigen bijdrage bij de huisartsenpost, hoe zit dat? Moeten mensen gaan betalen?’
- ‘Hoeveel moeten mensen gaan betalen daarvoor? Hoeveel procent, laten we het even heel concreet maken? [...] In uw verkiezingsprogramma staat 25 procent.’
Vervolgens vraagt Wollaars aan Hoekstra ‘wat hij denkt’ als hij hoort dat de CDA-plannen onrust veroorzaken bij burgers, waarop Hoekstra aangeeft altijd in gesprek te willen blijven met mensen over zijn politieke programma. Onmiddellijk wantrouwt de presentator Hoekstra’s bereidheid te luisteren:
- ‘Wilt u nu weer na afloop van de uitzending in debat over het verkiezingsprogramma met iemand? [...] Misschien naïef, maar dat is toch wat je van tevoren doet als je zo’n programma schrijft?’
Daarna volgt een uitstapje van twee minuten over het gebrek aan transparantie van ‘het bestuur in Nederland’. Collega-presentator Arjan Noorlander lijkt Wopke Hoekstra dit gebrek aan openheid persoonlijk aan te rekenen door het een ‘Wopke-doctrine’ te noemen.
Vervolgens gaat het gesprek weer van de inhoud af en naar de poppetjes. Opnieuw komt Pieter Omtzigt ter sprake, die aan het begin van het gesprek al werd voorgespiegeld als de lijsttrekker die CDA’ers ‘heimelijk’ hadden gewild, ook al werd Hoekstra democratisch door CDA-leden verkozen (en Omtzigt eerder nota bene de lijsttrekkersverkiezing van Hugo de Jonge verloor).
- ‘Pieter Omtzigt hangt boven tafel. [...] Wat vindt u, komt hij beter tot zijn recht in het bestuur of in de [Tweede, RW] Kamer? Zou u hem een plek geven? Is het logisch dat hij, als hij dat zou willen, zou aanschuiven als secondant, bij eventuele formaties?’
- ‘We zijn in een verkiezingscampagne, we maken met z’n allen afwegingen voor het bestuur van het land, dus op dit moment gaan wij wel over u, het spijt me. En u vindt Pieter Omtzigt belangrijk, dat zegt u [...] Dan hebben wij het recht om te weten of hij wat u betreft een belangrijke functie krijgt?’
Het gesprek eindigt met een vraag van een verontruste boer, die bang is dat het CDA haar landbouwgrond gaat afpakken om huizen te bouwen – hetgeen Hoekstra ten stelligste ontkent. Waarop Wollaars de vraag opnieuw stelt, zonder de kijker onderbouwing te geven van de stellingname die erin besloten ligt:
- ‘U wilt een miljoen huizen bouwen en mevrouw Sloots [de boer, RW] zegt: waar? Want dat gaat niet zonder aan landbouwgrond te zitten.’
Wat zou de kiezer nu over moeten hebben gehouden aan dit bekroonde en bejubelde interview, anders dan dat consultants twijfelachtige christenen zijn, er aan de stoelpoten van de CDA-leider gezaagd wordt door partijgenoten, de naam Hoekstra synoniem is voor schimmig bestuur, zijn plannen alom voor onrust zorgen en zijn bereidheid naar kritiek te luisteren als onbetrouwbaarheid moet worden gezien?
Wat is de kijker, kortom, wijzer geworden, behalve dan dat politici niet te vertrouwen zijn? Wat was het doel van het interview, anders dan de geïnterviewde in een retorische val te lokken? Een motief dat je niet eens van mij hoeft aan te nemen, want presentator Jeroen Wollaars verkondigde zélf na het winnen van de Sonja Barend Award in de VARA Gids: ‘Het klinkt oneerbiedig en het is niet het juiste woord, maar Hoekstra liep met open ogen in de valletjes die we voor hem hadden gezet.’*
De wantrouwenmachine: aandacht als doel, verontwaardiging als brandstof, ophef als product
Het probleem van dit soort cynische journalistiek is dat het de inhoud naar de achtergrond doet verdwijnen, terwijl het wél voortdurend aanleiding tot woede of argwaan geeft. Niet verwonderlijk dus dat verontwaardiging zo dominant is in het publieke debat van nu: verontwaardiging is immers woede met een kennisgat.
‘Hoe is het mógelijk?’ of ‘hoe hééft dit kunnen gebeuren?’ is de typische formulering van de verontwaardigde. Een formulering die niet alleen boosheid, maar ook een gebrek aan begrip van redenen of oorzaken verraadt. Journalistiek die wel aanklaagt, maar geen oprecht antwoord zoekt op het hoe en waarom, voedt voortdurend die emotie.
Politiek en media vormen zo samen een zichzelf versterkend samenspel van wantrouwen: een machine die wantrouwen zelf etaleert, daardoor wantrouwen bij het publiek aanwakkert en dat wantrouwen vervolgens weer registreert als rechtvaardiging voor haar eigen wantrouwende blik op de wereld. Een onbedoeld samenspel met aandacht als doel, verontwaardiging als brandstof en ophef als product. Noem het: de wantrouwenmachine.
Het ironische resultaat: datgene wat de democratie betrouwbaar moet houden – controle van de macht – maakt haar juist steeds minder vertrouwd. En juist in een samenleving die steeds minder een gedeelde realiteit heeft, ligt zulk wantrouwen – in de democratie, in haar vertegenwoordigers en in elkaar – zo steeds meer op de loer.
De beste remedie: journalistiek op basis van nieuwsgierigheid
Voor de goede orde: niet alle journalistiek is onderdeel van deze dynamiek. Maar veel nieuws dat het tot voorpagina, Teletekst en trending topic schopt, en bovendien ook nog eens in de journalistieke prijzen valt, is dat wel.
De beste remedie die ik hiervoor kan bedenken, is meer journalistiek gebaseerd op een kernwaarde waar nieuws uiteindelijk om draait: nieuwsgierigheid.
Zulke nieuwsgierige journalistiek is kritisch op inhoudelijke gronden, maar vertrekt wel vanuit een basaal vertrouwen in de waarachtigheid van de medemens en haar democratisch verkozen volksvertegenwoordigers. Het is journalistiek die vertrouwt totdat het tegendeel gerechtvaardigd is, in plaats van wantrouwt zonder ooit van het tegendeel overtuigd te willen worden.
Journalistiek die aankaart zonder in alle richtingen aan te klagen. Die geen overdrijving nodig heeft om te laten zien hoe groot een probleem is. Die ook durft te benoemen wat goed gaat of werkt, ook al wordt dat door cynici weggezet als ‘onkritisch’ of ‘naïef’.
Journalistiek, kortom, die voortkomt uit oprechte vragen, op zoek naar het beste antwoord dat op dat moment voorhanden is. Totdat een beter antwoord zich aandient. Die blijft zoeken naar de waarheid, in de wetenschap dat ze die nooit definitief zal vinden.
Want waarheid is geen bordspel, met winnaars en verliezers aan het eind. Waarheid is een zoektocht die alleen samen ondernomen kan worden. Wie niet geïnteresseerd is in waarheid, heeft een krachtig wapen in handen – die kan de zoektocht saboteren door wantrouwen te zaaien en er zo met de macht, de aandacht en de kliks vandoor te gaan.
Maar wie bereid is naar de waarheid te blijven zoeken, behoort tot een grote stille meerderheid van welwillende en eerlijke mensen. Een meerderheid die, als ze bereid is naar elkaar te luisteren en op elkaar durft te vertrouwen, onverslaanbaar is. Niet alleen in een bordspel, maar óók in een echte democratie.