Duurzaam groente telen? Jezelf het leplazarus schoffelen
In onze nieuwe serie De Betrokkenen geven we een podium aan mensen die dagelijks bijdragen aan een positieve verandering in de wereld. Vandaag volgen we ecologen Doina en Pieter, die een tuinderij begonnen. Hun les: duurzame landbouw is harde keuzes maken in een wereld vol vragen. En vervolgens heel veel schoffelen.
Maaien, maaien, maaien. Het gras groeide deze natte, koude lente sneller dan de sjalotjes en de pompoenen. En dus stond Doina Mani deze juni de hele week, de hele dag, met de bosmaaier te maaien. Ook als ik haar tuinderij op een miezerdag bezoek – in een regenjas en korte broek. ‘Uren en uren aan podcasts’, dat is hoe ze deze dagen doorkwam.
Doina en haar vriend Pieter Heyning, beiden in de dertig, bestieren met nog twee anderen de Tuinen van Hartstocht. Een bescheiden tuinderij in de buurt van Abcoude (Utrecht), naast het riviertje de Gein. Werken met de bosmaaier doen ze liever niet. Je zou het onkruid liever met wortel en al uitroeien, want nu is het na een paar weken weer terug.
Maar ja, dit jaar is het met de schoffel gewoon niet te doen. Door de natte lente is de grond als boetseerklei. Daar kan je wel met de schoffel doorheen snijden, maar het onkruid blijft leven omdat de worteltjes beschermd blijven in de resterende plakkaten natte klei.
‘Onkruid bestaat niet’, is een gevleugelde uitspraak onder ecologen en milieuactivisten die herwaardering zoeken voor Neerlands inheemse flora. Maar daar denken bodemkundige Doina en ecoloog Pieter na zes jaar wieden anders over. Onkruid is zo ongeveer wat het leven van een tuinder in de vroege zomer definieert. Groente kweken, dat is strijd. Vechten tegen onkruid en knagende dieren, óók voor tuinders die evenveel van wilde paardenbloemen en slakken houden als van sla.
Wie geen bestrijdingsmiddelen wil gebruiken, die zal ploeteren.
Duurzame landbouw, dat moet je dóén
De groentebedden zijn op deze tuinderij maar de helft van het verhaal. Er staan ook veel en gevarieerde heggen, een bloementuin waaruit de leden mogen plukken, vaste planten zoals bessenstruiken, en een speeltuintje voor de kinderen van vrijwilligers. Het is een plek die uitnodigt om rond te hangen.
Doina zet de maaier aan de kant, en Pieter komt ook aangelopen, nadat hij twee vrijwilligers geïnstrueerd heeft. Afgeknipte spijkerbroek, modderhanden. Wegens de miezer beginnen we ons gesprek in een rommelig pipowagentje met een aanrechtje en een paar stoelen die tegelijk dienstdoen als kapstok. Als het even droog is praten we buiten verder, en voor ik er erg in heb, zijn we op slakkenjacht.
De slakken blijken, mede door de miezer, massaal uit hun schuilplekken te zijn gekropen – een uitstekende kans voor Doina en Pieter om ze te pakken te krijgen. En al speurend blijkt dat deze weekdieren een behoorlijk deel van Pieters denkwereld beslaan: ‘Zouden ze hun holletjes ook zelf graven?’ vraagt hij aan mij, maar vooral aan zichzelf. ‘Deze losse grond is eigenlijk ideaal, hè, voor jonge slakken om zich in te verstoppen’, gaat hij verder. ‘Het zijn toch eigenlijk schrapers, die algen van de bladeren likken. Waarom maken ze nou van die gaten in de bladeren?’
Al die vragen. Dat is precies waarom deze twee academici een eigen tuinderij begonnen zijn. Na jaren van vragen stellen aan de universiteit, realiseerden ze zich dat wetenschap geen simpele en praktische antwoorden geeft op de vraag wat duurzame landbouw is. Daarvoor is de natuurlijke wereld veel te complex. Duurzame landbouw, dat moet je dóén.
Hartstocht
Tuinen van Hartstocht werd het dus voor Pieter en Doina. Een hectare grond onder de vleugel van biologische melkveehouderij Hartstocht. Pieter stopte met zijn werk als docent bij het Instituut voor Biodiversiteit en Ecosysteemdynamica van de Universiteit van Amsterdam. Doina werkt één dag in de week op de tuinderij, maar in juni even de hele week. Daarnaast doet ze promotieonderzoek naar wereldwijde diversiteit in het bodemleven aan de Wageningen Universiteit.
De Tuinen van Hartstocht is een CSA-tuinderij: community-supported agriculture. Dat betekent dat de producten niet worden verkocht op de veiling of aan een groothandel, zoals gangbaar is. In plaats daarvan heeft de tuinderij 150 leden, die elk zo’n 375 euro per jaar betalen.* Daarvoor mogen ze elke week zelf komen oogsten. Al met al is het voor de leden goedkoper dan de biologische groente van de Ekoplaza, maar wel iets duurder dan de gangbare groente van de Albert Heijn.
Daarvoor krijgen de leden wel meer dan alleen groente. Het plezier om hun voedsel te zien groeien en zelf te plukken, maar ook medezeggenschap. Over het soort gewassen bijvoorbeeld. En willen ze er misschien een kas bij, waarin de komkommers sneller groeien? Of bessenstruiken planten, die de eerste paar jaar nog niet veel opbrengen?
Ook een biologische tuinderij kan vervuilend zijn
Deze financiële constructie, van welwillende leden die willen en kunnen betalen voor ecologische duurzaamheid, stelt Doina en Pieter in staat om nieuwe dingen te proberen. Ook als dat niet gegarandeerd en gelijk vruchten afwerpt.
En dat is precies wat ze willen. Want hun eigen doel is niet zozeer om geld te verdienen met het verbouwen van gewassen, als wel om te ontdekken hoe je voedsel kan verbouwen op een manier die niet ten koste gaat van de omgeving, en die toch ook nog productief is.
Want vergis je niet: een tuinderij als deze kan per hectare minstens even productief zijn als de meest intensieve akkerbouw.* En dat zonder het gebruik van bestrijdingsmiddelen of kunstmest. In de Tuinen van Hartstocht komt zelfs dierlijke mest er niet op. Alleen compost, gemaakt van gemaaid gras uit een natuurgebied. En zelfs dat nog zo min mogelijk. Niet vanwege het geld, maar omdat Doina en Pieter willen laten zien wat er mogelijk is.
De nieuwste mode in de duurzame tuinbouw is om hele bedden te maken van compost, vertelt Pieter terwijl hij het slakkenslijm van zijn handen aan zijn broek afveegt. Het is een manier om niet te hoeven ploegen. De compost verstikt dan de resterende planten, en het zaaigoed kan erin wortelen zodat je de grond niet los hoeft te maken. Maar is dat wel zo duurzaam? ‘Vertel dat maar eens aan een melkveehouder’, zegt Pieter lachend, ‘die wordt gek.’
Want die compost, dat is plantaardige mest. Leg je die op de bodem, dan wordt deze binnen de kortste keren verteerd door bacteriën. De koolstof waaruit de compost bestaat gaat als CO2 de lucht in, en de stikstof trekt de lucht én de bodem in – veel meer dan de planten nodig hebben. En dus draag je bij aan het stikstofprobleem én het klimaatprobleem.
Ja, dat je een biologische tuinderij hebt, betekent niet per definitie dat je niet vervuilt. Zo veel compost gebruiken, zegt Pieter, ‘is eigenlijk oneerlijk’. Andere boeren, zoals melkveehouders, moeten zich voor elke gram mest verantwoorden.
Bodemleven? Geen idee
Landbouw is dus keuzes maken. Net als andere duurzame tuinders kiezen Pieter en Doina ervoor om de bodem zo veel mogelijk met rust te laten, zodat de bodemstructuur, de wormen en het schimmelnetwerk intact blijven. Ze ‘frezen’ alleen de bovenste paar centimeter voordat ze zaaien, om zo het onkruid samen met de compost onder te woelen.
‘Hoe weet je of dat werkt?’ vraag ik aan Doina, terwijl de slakken enthousiast uit mijn emmer kruipen.
‘Dat weten we eigenlijk niet’, zegt Doina. Dat is nou precies waarom ze een promotieonderzoek is begonnen naar diversiteit in het bodemleven. Er is nog zó veel onbekend over de relatie tussen bodemleven en landbouwproductiviteit. Kennis waarvan elke boer zou kunnen profiteren.
Al groeien – door het extreem natte jaar – op dit moment alleen de snijbonen echt goed, met de bodemvruchtbaarheid lijkt in de Tuinen van Hartstocht niks mis. Doina en Pieter hebben één keer een meting laten doen van de humus in de bodem, en van plantenvoedingsstoffen zoals stikstof en fosfor. Dat ging ‘allemaal skyrocket’.
Maar of dat door hun methode en het daardoor welig tierende bodemleven komt? Doina weet het niet. Het liefst zou ze een groot en langdurig experiment doen, met verschillende bewerkingsmethodes, om het bodemleven en hun effect te onderzoeken. Maar om het echt te weten moet je zó veel meten! Het organische stofgehalte, de respiratie, noem maar op. Al die dingen hangen ook nog eens af van het weer, en ook van hóé het organisch materiaal is opgeslagen – in water opgelost of in dode stukjes plant, het gaat eindeloos door.
Dat kan je allemaal meten, maar de tijd die zo’n experiment zou kosten gaat dubbel en dwars op aan, precies: onkruid wieden. Als ze iets heeft geleerd van haar wetenschappelijke werk, dan is het vooral hoeveel ze níét weet. En dat is ook veel waard. Doina, met spijt in haar stem: ‘We proberen nieuwe dingen, maar we doen ook grotendeels maar gewoon wat we altijd doen, want dat werkt tenminste.’
Boerenwijsheid.
Natuurlijke balans. Not
Na zes jaar ploeteren kunnen Pieter en Doina verschillende boerenwijsheden onderschrijven. ‘Mei onkruidvrij’ bijvoorbeeld – dat het cruciaal is om het onkruid in mei onder de duim te hebben. Maar ze hebben ook geleerd dat het per jaar verschilt wát onkruid is. Dit natte voorjaar, bijvoorbeeld, hadden ze weinig te duchten van planten met een penwortel, zoals paardenbloem en zuring. Die konden ze gerust even laten staan. Andere jaren zijn dat juist de planten die je maar één vinger hoeft te geven, en die vervolgens de hele tuin overnemen.
Maar de belangrijkste les die Pieter en Doina geleerd hebben, is dat je weinig hebt aan duurzame praatjes over het zoeken naar de ‘natuurlijke balans’ van het ecosysteem. Dat is in de wereld van de permacultuur algemeen gedachtegoed. Het idee: als je last hebt van plagen, dan is je ecosysteem niet gezond.
Dat kan wel zijn, zegt Pieter, maar een ecosysteem is nooit in balans. En áls het al in balans is, dan betekent dat nog niet dat er ook voedsel overschiet voor de mens.
Neem nou al die slakken dit jaar. Pieter en Doina vermoeden dat het toch gewoon de extreem natte herfst én lente zijn geweest. Slakken hebben massaal hun eitjes kunnen afzetten, en die eitjes hebben ook nog eens allemaal de winter overleefd, tot dit moment.
Het ecosysteem past zich wel aan. Zo zijn er dit jaar volgens Doina bizar veel duizendpoten in de tuin – en die eten slakkeneitjes. Maar het is niet zo dat ze de slakken onder de duim houden, zodat de mens zonder ingrijpen zijn frisse slablaadjes kan plukken. Zo werkt de natuur helaas niet.
En dus moeten Pieter en Doina slakken rapen. Of een heel bed opgeven – zoals ze al met meerdere rondes sla hebben gedaan dit jaar. Want je kan je tijd maar één keer besteden.
Ploeteren is een privilege
Zelfs waar het de financiën betreft, redeneren Pieter en Doina niet zozeer vanuit zichzelf, maar vanuit het idee wat nou echt duurzame landbouw is. Ze verdienden het eerste jaar omgerekend 4 euro per uur, en ook nu zitten ze ongeveer op 20 euro per uur bruto.
Het houdt niet over, maar ze komen wel rond. Toch benadrukt Doina dat dit niet betekent dat je dit model gewoon kan uitrollen over heel Nederland voor een duurzame toekomst. Doina en Pieter hadden spaargeld om de tuinderij zonder lening te kunnen overnemen van de vorige eigenaren. En ze hebben een universitaire opleiding, een sociaal vangnet. En niet de spreekwoordelijke handboeien van een groot familiebedrijf, dat soms al generaties meegaat.
Ze wil maar zeggen: het is makkelijk praten, dat boeren moeten verduurzamen. In de praktijk sta je te schoffelen, zonder zekerheid.
Een toekomst zonder wieden
Ondertussen droomt Pieter van iets nieuws: successielandbouw. Het kweken van een voedselbos, maar dan op een manier die vanaf het begin wat oplevert.
In de natuur begint een bos niet met jonge boompjes op een kale vlakte. Het begint met pionierssoorten, die meestal één jaar leven. Niet toevallig vallen vrijwel alle landbouwgewassen in deze categorie – die doen het goed op een kale akker en groeien snel.
In de natuur – en in Pieters plan – worden die eenjarigen opgevolgd door meerjarige planten, die minder snel groeien maar het langer volhouden. Om vervolgens plaats te maken voor bomen en grotere struiken, al dan niet met een ondergroei van planten die goed groeien in de schaduw.
In al die categorieën zijn er ook voedselgewassen. Zo zou je dus een voedselbos langzaam kunnen opbouwen én elk jaar oogsten. Helemaal als je verschillende stukjes grond in verschillende fases hebt. Gemeente Amsterdam heeft al een hectare toegezegd – die ziet een voedselbos wel zitten, omdat dat bijdraagt aan haar biodiversiteitsdoelen.
Daar is het Pieter en Doina ook om te doen. Maar het is ook wel fijn dat je in een voedselbos niet non-stop hoeft te wieden.