Een schommel en een wipkip? Veel te saai, vindt deze speeltuininspecteur. Water en vuur heb je nodig
Speeltuinen zijn parkeerplekken voor kinderen geworden. Nul risico – dus doodsaai. Inspecteur Koen De Maertelaere neemt het voor de kinderen op. In een speeltuin moet je juist leren omgaan met risico’s. Dan maar een pleister op je knie. Het mag best een beetje spannend zijn, vindt hij. Ook voor bange ouders.
‘Water en vuur’, zegt Koen De Maertelaere, ‘dat zijn voor mij twee elementen die je op iedere speelplek zou moeten hebben.’
Het zijn geen woorden die je verwacht van een speeltuininspecteur, iemand die zijn werk heeft gemaakt van veiligheid. En toch zegt De Maertelaere het, al 23 jaar in het vak. Niet alleen inspecteert hij sinds 2001 speeltuinen in zijn geboorteland België en in Nederland, ook schreef hij mee aan de Europese normen voor speeltoestellen.
Vandaag is hij niet op inspectie, maar op de plek waar ‘de puzzelstukjes in elkaar begonnen te vallen’: de ‘Speelnatuur’ van Natuurmonumenten op Tiengemeten, een eilandje in het Haringvliet. Toen De Maertelaere hier terechtkwam tijdens een werkbezoek, zag hij dat zijn ideeën over aanvaardbare risico’s in praktijk konden worden gebracht.
Op zijn laarzen wandelt hij door de speeltuin van vier en een halve hectare groot, waar geen enkele wipkip, glijbaan of klimrek te vinden is. ‘Zo zou elke speeltuin kunnen zijn.’
We lopen langs de vuurplek, waar kinderen onder begeleiding een fikkie kunnen stoken. En nu wijst hij richting het water. Op de oever ligt een vlot van boeien en plastic staven, aan elkaar gebonden met touwen. ‘Dit is een omgeving die ervoor zorgt dat kinderen aanvaardbare risico’s kunnen nemen’, zegt hij. ‘Hier klopt het.’
En waar klopt het dan niet? ‘Eender welke speelplek in een gemeente.’ In Nederland zijn zulke speeltuinen in elke wijk wel te vinden: rubberen tegels en een paar voorgefabriceerde speeltoestellen. ‘Te saai’, zegt De Maertelaere. Kinderen – zeker de wat oudere – willen afwisseling en uitdaging op hun speelplek.*
Een op de vijf kinderen speelt zelden of nooit buiten,* terwijl buitenspelen belangrijk is voor hun fysieke en mentale gezondheid – zeker als ze daarbij wat risico kunnen nemen. Maar dan moet er buiten wel wat te doen zijn.
De Maertelaere maakt deel uit van een beweging die kinderen leukere en spannendere speelplekken wil bieden. Zo zijn er wetenschappers die onderzoek doen naar risicovol spelen, ambtenaren die zich inzetten voor avontuurlijk spelen en uitbaters van speeltuinen – zoals op Tiengemeten – die ervoor kiezen af te wijken van de wipkipstandaard.
Als inspecteur lijkt De Maertelaere een vreemde eend in de bijt. Want zijn veiligheidswetten en risicovol spelen wel met elkaar te rijmen?
Speeltuinen als parkeerplekken voor kinderen – dat kan ook anders
De Maertelaere (57) groeide op in de buurt van Kortrijk als de jongste van een arbeidersgezin. ‘Ik speelde met het hooi van de boer op het land’, vertelt de Vlaming. ‘Of ik ging met een bootje het waterreservoir op van de textielfabriek waar mijn vader werkte.’
De eerste helft van de twintigste eeuw wordt door historicus Howard Chudacoff het ‘gouden tijdperk van vrij spel’ genoemd.* Kinderen hoefden niet meer te werken zoals daarvoor en kregen alle vrijheid om buiten rond te struinen.
Maar sinds de jaren zestig is er veel veranderd. Allereerst kwamen er steeds meer speeltuinen: aangewezen plekken voor kinderen om te spelen. Die waren bedoeld om ze weg te houden van plekken waar ze niet gewenst waren (zo’n boer zat niet te wachten op kinderen die zijn oogst verpestten), maar ook om ze te beschermen tegen het toegenomen autoverkeer.
Ook in die speeltuinen zelf moesten kinderen worden beschermd. Dus trad in 1997 het ‘Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen’ (WAS)* in werking, dat stelde dat attracties en speeltoestellen veilig te gebruiken moesten zijn.
Bedrijven legden zich toe op veilige speeltoestellen en voorzagen die meteen van een certificaat, dat volgens het WAS verplicht was. ‘De catalogus van zo’n bedrijf is overal hetzelfde’, zegt De Maertelaere, ‘dus dan krijg je eenheidsworst.’
Toen in 2001 een vergelijkbare wet in België in werking trad, besloot De Maertelaere de opleiding ‘veiligheid van speelterreinen’ te volgen. Hij was opgeleid tot meubelmaker en die kennis kwam hem van pas bij de beoordeling van speeltoestellen.
Hij denkt terug aan het plaatje dat zijn docent hem liet zien, van een kind in een kamer met enkel matrassen. Sinds zijn jeugd was veiligheid steeds belangrijker geworden en moesten speeltuinen vooral plekken zijn waar kinderen niks kon overkomen. ‘Die docent zei: “We zijn speeltuinen gaan zien als parkeerplekken voor kinderen.”’
Dat, besloot De Maertelaere, ga ik anders aanpakken.
Is een omgevallen boomstam wel of niet een speeltoestel?
Waar een ander gewoon een leuke speeltuin ziet, ziet De Maertelaere categorieën en regels. ‘Dit is een mooi voorbeeld van zelfbouw’, zegt hij bij een hut van takken. ‘Als kinderen zelf hun toestellen bouwen onder toezicht, valt het niet onder de wetgeving van speeltoestellen.’
Maar de rioolbuis die daar vlakbij ligt, bedoeld als kruiptunnel, valt wel onder het WAS. Er is een heuveltje van aarde overheen gemaakt, zodat kinderen eroverheen kunnen lopen. ‘Bij zo’n heuveltje zou volgens de veiligheidsnormen een balustrade moeten staan.’ Hij wijst boven de buis. ‘Daarom staan daar die wilgen, die vormen een natuurlijke balustrade.’
In Nederland moet elk speeltoestel een certificaat hebben, dat door een ‘aangewezen keuringsinstantie’ (AKI) wordt opgesteld. Als speeltuinuitbater betaal je per certificaat zo een paar honderd euro, afhankelijk van hoe groot het toestel is. Maar wat een ‘speeltoestel’ is, daar verschillen de meningen nog weleens over. Zelfs voor een omgevallen boomstam schrijven sommige instanties een certificaat uit.
De Maertelaere schat dat hij in Nederland tussen de zeven- en achthonderd toestellen heeft gecertificeerd. Inspecteurs kunnen geen boetes uitdelen of speeltuinen laten sluiten, legt hij uit. Alleen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft die macht.
De NVWA ziet er bijvoorbeeld op toe dat elk speeltoestel een certificaat heeft. Ooit was De Maertelaere bij een uitbater die twee rioolbuizen cadeau had gekregen. ‘Ik heb toen gezegd: we doen niks, en als de NVWA langskomt, kun je altijd nog een certificaat van me krijgen.’
Zes maanden later stond de NVWA inderdaad op de stoep. ‘Gelukkig had ik alles al opgemeten, dus ik had zo een certificaat gemaakt – voor één buis. Maar de NVWA vond dat er voor die andere buis ook een certificaat moest komen. Terwijl ze identiek aan elkaar zijn.’
Je kunt ook je gezond verstand gebruiken
Op een helling in de speeltuin op Tiengemeten zijn geulen te zien: modderglijbanen, uitgesleten door glibberende kinderen die onderaan in het water plonsen. ‘Op deze plek de norm toepassen is te gek voor woorden’, zegt De Maertelaere.
Met ‘de norm’ bedoelt hij de Europese norm EN1176,* een document van honderden pagina’s met technische richtlijnen waar De Maertelaere zelf aan mee heeft geschreven. Daarin staat bijvoorbeeld hoe groot een opening mag zijn, zodat een kind niet vast komt te zitten.
Het grote misverstand, zegt De Maertelaere: die norm is niet wettelijk verplicht. ‘Het enige wat de nationale wetgeving – het WAS – zegt: een toestel moet veilig te gebruiken zijn.’ Die norm staat nergens genoemd. Het is een handig naslagwerk gemaakt door experts, meer niet.
Toch ziet hij zijn collega’s regelmatig toestellen afkeuren als die niet precies aan de norm voldoen. ‘Als je echt alles volgens de norm gaat doen, is het enige wat je te verwijten valt dat je een heel saaie plek hebt gemaakt.’ Daar kan ook een businessmodel achter zitten, legt hij uit. ‘Dan maakt een inspecteur meteen een offerte op voor alle reparaties die nodig zijn om aan de norm te voldoen.’
Maar als De Maertelaere de norm níét als uitgangspunt neemt, hoe gaat hij dan te werk? ‘Gezond verstand.’ Hij wijst naar de modderglijbanen. ‘Wordt de gleuf niet te diep? Hoe kom je in het water terecht? Hoe zit het met de zuigkracht van de bodem? Met de glijgoten op zich is niets mis. Die zijn gemaakt door kinderen, in hun eigen maat.’ En als hij het niet zeker weet, gaat hij te rade bij andere experts. ‘Ik heb een collega in Oostenrijk die heel sterk is met glijbanen.’
Uiteindelijk moet je kunnen beargumenteren waarom je iets veilig genoeg vindt. ‘Als ik ooit voor de rechter moet verschijnen, mag ik hopen dat die ook wat gezond verstand heeft.’
Het zijn niet de regels, maar de mensen
‘Het ligt dus niet aan de Europese normen dat veel speeltuinen zo saai zijn’, zegt De Maertelaere, al hoort hij dat argument regelmatig. ‘Het ligt aan de mensen. Die willen niet aansprakelijk zijn als er iets misgaat.’
De laatste decennia is de maatschappij steeds meer geobsedeerd geraakt door veiligheid, constateert De Maertelaere, zeker als het gaat om kinderen. ‘We zijn ze gaan zien als fragiele wezens.’ Dat leidt soms tot absurde taferelen. ‘Bij een kinderopvang had ik een speeltoestel goedgekeurd met boomschors op de constructie. Later moest alles toch ontschorst worden. Splintergevaar. Terwijl boomschors vezelachtig is, dat zijn geen splinters.’
Iedereen wil het zekere voor het onzekere nemen: de fabrikanten, de uitbaters, de inspecteurs, de ouders. Maar als je veiligheid echt belangrijk vindt, zegt De Maertelaere, dan leer je kinderen met risico’s omgaan. Daarom let hij er bij een inspectie op of de risico’s aanvaardbaar zijn. Ernstig letsel moet je vermijden, maar een schram of zelfs een gebroken ledemaat mag voorkomen.
In de speelnatuur van Tiengemeten staan brandnetels en bramen. ‘Veel mensen vinden dat dat niet mag in een speeltuin. Terwijl het een prima oplossing is om kinderen ergens úít te houden.’ Bovendien leren ze zo om te gaan met dat soort planten, vindt hij – dan maar even jeuk.
Ook water, zoals de plassen en poelen hier op Tiengemeten, zie je zelden op een speelplek. ‘In Nederland is water overal, maar bij speeltuinen hebben mensen er schrik van’, zegt hij. ‘Maar dit is juist de mogelijkheid om kinderen op te voeden met dat het er is.’
Uiteindelijk, denkt De Maertelaere, willen we niet accepteren dat kinderen dood kunnen gaan. ‘Maar er zullen altijd kinderen sterven, ook in speeltuinen. Je gaat nooit 100 procent van de ongevallen tegenhouden.’
Nog enkele jaren en De Maertelaere gaat met pensioen. Tijdens zijn loopbaan heeft er nooit een ernstig ongeval plaatsgevonden op een toestel dat hij heeft gekeurd, zegt hij. ‘Óf ik heb heel veel geluk gehad, óf mijn gedachtegang is toch niet zo slecht.’