Waarom we geobsedeerd zijn met ons eigen huis en interieur (en allemaal dezelfde hoekbank willen)

De wereld staat in brand, en dus richten Nederlanders hun vizier op de paar vierkante meter waar ze wél invloed op hebben: hun eigen huis en inrichting. Dat zegt iets over de ziel van de middenklasse én over een samenleving waarin wonen niet meer voor een recht kan doorgaan.
Op zondagavond kun je op de lineaire televisie van etenstijd tot middernacht zien hoe Nederlanders hun huis inrichten of verbouwen. Het is primetime voor het genre dat gestaag de halve programmering overneemt: woon-tv.
Vooral op Net5 en SBS6 is het non-stop: Wie woont het mooist?, De grote huisverbouwing, vtwonen: Weer verliefd op je huis. De enige onderbrekingen zijn de reclameblokken, maar ook die wekken de indruk dat Nederlanders maar met drie dingen bezig zijn: het kopen, verbouwen en inrichten van een huis.
Vijftig tinten beige
Een gezellig idee. De wereld staat in brand, maar op zondagavond doen we vanaf de bank collectief inspiratie op voor die paar vierkante meter waar we wél zelf invloed op hebben: onze safespace, ons eigen huis en interieur.
Dat ‘eigen’ heeft vooral betrekking op het feit dat het huis ‘van jou’ is, want eigenzinnigheid is de grote afwezige in deze programma’s. Niet alleen geven deelnemers hun inrichting volledig uit handen aan wildvreemde stylisten; de creaties van die stylisten zien er – met minimale variatie – altijd uit als de showroom van woongigant Eijerkamp (sponsor van een paar van deze programma’s).
Denk aan de al jaren veelbespotte drie pijlers van het Nieuw Nederlands Interieur: stalen kozijnen, visgraatparket en grijze hoekbanken. Denk aan een ‘kleurenpalet’ dat zich laat omschrijven als Gevaarloos Vaal: van oudroze tot salie, maar alles toch bijna beige. Contemporary neutrals noemen de verfmerken die kleuren, en ze garanderen die felbegeerde, generieke hotel-chic, Funda-chic, je-kunt-je-huis-zo-met-een-ton-winst-doorverkopen-chic.
Een terugkerend, ontroerend moment is wanneer de kandidaten van deze woonprogramma’s – vaak man en vrouw – een moodboard samenstellen met hun eigen smaak. Op stukken karton hebben ze plaatjes geplakt uit woonbladen. Die moeten reflecteren dat zij houdt van licht, Scandinavisch en romantisch; hij van donker, industrieel en betonlook.
De genderstrijd wordt gemoedelijk op de spits gedreven: zij de zachte huismus, hij de avonturier die zijn domesticatie moet compenseren met roestige elementen uit de tijd dat echte mannen niet op kantoor werkten, maar in de fabriek. (Ook vaak aanwezig op zijn moodboard: de kalfsleren barkruk, een poging om zelfs de kroeg in huis te halen.)
Herkenbaar, leuk, Mars en Venus. Maar eenmaal bij Eijerkamp laat zijn noeste stalen bouwlamp zich natuurlijk prima combineren met haar crèmekleurige ploffauteuil. Het is tenslotte allemaal Eijerkamp, waar thuis begint in vijftig tinten neutraal.
Ooit woonden we om te leven, nu leven we om te wonen
De diagnose is al vaak gesteld: de cultuur ziet bleekjes.* Letterlijk, alles is beige en antraciet, maar ook op een ongrijpbaarder niveau lijkt smaak trendy en nietszeggend te worden. Dat is de invloed van algoritmes, zeggen sommigen:* de socials schotelen ons allemaal dezelfde vale troep voor. Maar de carrousel van woonprogramma’s laat zien hoe ook andere krachten meespelen.
Het verlangen om een huis te hebben en het te kunnen inrichten alsof het een kosmopolitisch hotel is – universeel doch smaakvol, praktisch doch luxe – weerspiegelt de ziel van de middenklasse: balancerend tussen distinctie en conformisme. Nét onderscheidend genoeg om voor stijlvol door te gaan; nooit zo uitgesproken dat het de buren zou shockeren.
Ons huis, zo begin je op woonavond te vermoeden, is de plek om normaal te doen, om erbij te horen, om uit te dragen wat je hebt, maar vooral om veilig te zijn in een nietsontziende wereld, een nietsontziende markt. Zoals de grijze SUV moet beschermen tegen een vijandige omgeving, zo biedt het greige interieur de gevoelde geborgenheid van het midden, de zachte gloed van een toekomst met overwaarde.
Je hoeft er de peilingen niet eens op na te slaan. Op zondagavond voel je vanaf je hoekbank gewoon dat Nederlanders ‘wonen’ het belangrijkste politieke thema vinden. Woonden we ooit om te leven, inmiddels lijken we te leven om te wonen. In ons land betalen we tegenwoordig ruim tien keer ons jaarsalaris voor een huis; dertig jaar geleden was dat nog geen vijf keer.
Angst dat je wordt afgepakt wat je hebt opgebouwd
‘Thuis is heilig verklaard’, schrijft socioloog Jan Willem Duyvendak in Thuis. Het drama van een sentimentele samenleving (2017). Het is in de mode, meent hij, het is zelfs een obsessie.
Zijn boek laat zien hoe een sentimenteel thuisgevoel in Nederland steeds meer wordt beladen met politieke en culturele betekenis, met sterke emotionele reacties op alles wat dat thuisgevoel bedreigt. De cultivering van het thuisgevoel gaat gepaard met de privatisering van alles wat ooit publiek was en het afbreken van de verzorgingsstaat.
In politiek opzicht is ‘thuis’ in Duyvendaks verhaal bovendien een metafoor voor de natie, voor de hechte, eenvormige familie die Nederland zou zijn, waarin gedeelde culturele waarden – gedeelde smaakvoorkeuren – worden benadrukt om uit te sluiten wat anders is.
En als je dat thuis ook nog als een noodzakelijke spaarpot ziet, blijkt het je solidariteit met alles buiten je eigen muren ook geen goed te doen. Huizenbezit hangt in ons land samen met rechtser stemmen, liet mijn collega Josta van Bockxmeer al eens zien.* Wilders dankte zijn laatste overwinning deels aan de gelukkige, sociaal-mobiele middenklasse van de woonwalhalla’s die we Vinexwijken noemen.* Daar nam met de groei van het vermogen ook de angst toe. Angst voor achteruitgang, angst dat je wordt afgepakt wat je zelf hebt opgebouwd.
Op zondagavond, woonavond, zien we via de buis vooral sympathieke, brave mensen die begrijpelijkerwijs stappen willen maken in hun leven. Een huis is nu eenmaal zo’n stap. ‘We moeten echt door’, zegt een kandidaat die een woning zoekt, ‘we hebben een grotemensenleven, daar hoort ook een grotemensenhuis bij.’
Een grotemensenhuis, dat is de droom. De rituelen die horen bij deze overgang – het contract tekenen, de sleutel in ontvangst nemen, naar Eijerkamp voor de inrichting – worden vrolijk, feestelijk in beeld gebracht. Maar als je een avondje stug doorkijkt, zie je door de burgervreugde heen de onbarmhartigheid schemeren van een samenleving waarin wonen niet meer voor een recht kan doorgaan.
De wanhopigere uithoek van het woongenre
Dat komt het duidelijkst naar voren in de wanhopigere uithoek van het woongenre: Kopen zonder kijken. Daarin geven deelnemers niet alleen hun interieur uit handen aan wildvreemde stylisten; ook het hele aankoopproces wordt uitbesteed aan wildvreemde makelaars.
Geblinddoekt worden de woningzoekenden uiteindelijk naar het huis gebracht dat de makelaar voor ze heeft gekocht. En dan is het hopen dat ze kunnen wennen aan de charmante tristesse van jarentachtignieuwbouw, of aan het feit dat het huis in Houten staat, terwijl ze zelf de binnenstad van Utrecht in gedachten hadden.
Als je modaal verdient, zo leren we, zijn de offers die je moet brengen om normaal te wonen zo groot dat je het zelf niet over je hart kunt verkrijgen en er maar beter een beul voor in de hand kunt nemen.
Zeker, die beul komt met een sloophamer en een haviksoog dat feilloos door elke bouwval heen kijkt en alleen de vierkante meters bespeurt. Waar jij de verstofte inboedel ziet van een oud vrouwtje, eenzaam gestorven tussen afbladderend bloemetjesbehang, ziet hij de zwartstalen kozijnen en het visgraatparket al glimmen in de uitbouw.
En hoewel het op het eerste gezicht treurig lijkt dat jonge stellen ten einde raad maar blind gaan kopen, schuilt hierin ook wel wat van het gezonde pragmatisme dat Nederlanders altijd gehad hebben ten aanzien van wonen. Juist dat we niet romantisch maar praktisch deden over onze huizen heeft Nederland in het verleden altijd een fijn woonland gemaakt, schrijft filosoof Pieter Hoexum in Een kleine filosofie van het rijtjeshuis . Het nuchtere compromis van de doorzonwoning belichaamt de ons typerende middenweg tussen vrijzinnig en rechtlijnig.
Maar daar heeft sinds de wederopbouw wel altijd bij gehoord dat de overheid zich actief inzet voor het bouwen van betaalbare woningen voor de mensen in het midden. Dat dit de laatste decennia niet meer het geval is geweest, kan niemand zijn ontgaan. Of deze nalatigheid je de straat op drijft om te protesteren, of dat je je schouders ophaalt op je grijze hoekbank en nog eens zapt, hangt er waarschijnlijk mede van af of die bank in je eigen koophuis staat of niet.