Gezocht: een gezond mannelijkheidsideaal
Jongens groeien op in een omgeving waarin ze zich ongezien voelen en waarin ze vooral leren wat ze níét mogen zijn. Wie jongens niet in de armen van seksistische charlatans als Andrew Tate wil drijven, zal hun problemen serieus moeten nemen.
In september 2022, enkele maanden nadat de meeste coronamaatregelen vervielen, reisde ik naar Hulst. Ik ging er met bovenbouwleerlingen in gesprek over mijn boeken Dagen van gras en Niemand in de stad, romans waarin opgroeiende jongemannen een hoofdrol spelen. De bijeenkomst vond plaats in een mooi protestants kerkje in het midden van het Zeeuwse stadje.
Ergens tijdens het gesprek maakte ik een grapje over het gedrag van de jongemannen in laatstgenoemde roman. Ik zei dat zij zich psychologisch duidelijk minder volwassen opstelden dan de jonge vrouwen in het boek en dat me dat onverstandig leek, want – generaliserend – vrouwen presteren beter op school,* gaan vaker naar de universiteit of hogeschool,* gaan verstandiger om met hun geld, en roken en drinken minder.* Ze kunnen zelfs beter autorijden.*
Kortom, vrouwen staan er al beter voor om wat van hun leven te ‘maken’.
Twee gespierde jongemannen vonden dit onzin. Ze vroegen wie de kerk waarin wij zaten gebouwd hadden, hoeveel vrouwen de Nobelprijs hadden gewonnen, hoeveel mannen in de zakenwereld, politiek en sport de baas of de beste zijn. Mannen zijn sterker en slimmer dan vrouwen, zeiden ze, de dragers van onze economie en cultuur: superieur, ongeacht het onderzoek dat ik had aangedragen.
Ik kwam al te lang en te vaak op middelbare scholen om op zoek te gaan naar de verborgen camera, maar deze mate van uitgesproken, onversneden seksisme verbaasde me. Wat was er gebeurd tijdens de pandemie? Hun – vrouwelijke – docenten Nederlands rolden met hun ogen en keken me aan met gekruiste armen.
Wat begon met een grapje over het onvolwassen gedrag van mannen, eindigde niet alleen met een verklaring van hun superioriteit, maar leidde ook tot de formulering van een soort zero-sum game. Óf vrouwen, óf mannen heersten over de wereld, leken deze jongemannen te zeggen, en verdeelden vervolgens onderling de buit van macht, aanzien, invloed, inkomen en vermogen.
In de ban van de ‘manosfeer’
Naderhand vertelden de docenten mij dat het gedrag van hun leerlingen hen niet verbaasde: de jongemannen stonden er op school niet heel goed voor én waren grote fans van Andrew Tate, de Brits-Amerikaanse voormalige kickbokser en influencer die – samen met zijn broer – in Roemenië terechtstaat voor verkrachting, mensenhandel en seksuele uitbuiting van vrouwen.* Hij heeft bijna 11 miljoen volgers op X, zijn broer Tristan 3,5 miljoen.
Tate is ’s werelds bekendste ‘manfluencer’, hét uithangbord van de ‘manosfeer’: de digitale biotoop waarin misogynie vermomd gaat als masculiniteit.
Tot die masculiniteit behoren traditioneel gezien onder meer kenmerken als agressie, dominantie, heteroseksualiteit, homofobie, emotionele onderdrukking, risicovol, stoïcijns en viriel gedrag, en een ‘gezonde’ dosis afkeer van vrouwelijkheid.
Maar deze stereotypen staan haaks op de emotionele expressie en zorgzaamheid die ik bij veel mannen in mijn omgeving terugzie en waar de personages in mijn boeken naar hunkeren. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat de sociale acceptatie van seksuele en genderdiversiteit onder jongens toeneemt.
Ik had helemaal geen zin in die afgekloven man-vrouwtegenstellingen, waarin de ene genderidentiteit de andere de baas is. Óók niet als het om een wedstrijdje probleemwerpen ging.
Bovendien, mocht het toch op zo’n wedstrijdje aankomen: waren het niet vrouwen die tot vrij recent niet mochten studeren, niet mochten stemmen en niet meer mochten werken als ze getrouwd waren? Wie had het nou zwaar gehad?
De worstelingen van mannen blijven onderbelicht
Dit in gedachten houdend, nam ik de manosfeer als antwoord op de mannelijke malaise niet heel serieus. Toen ik bovenstaande anekdote eind 2023 zo opvoerde in NRC , lette ik er dan ook op hem als een aanleiding te gebruiken voor kritiek op het kapitalisme als zero-sum game, waarbij het succes van de een verlies voor de ander betekent. Dit creëert een cultuur waarin mensen – mannen en vrouwen, jong en oud, stedeling en plattelandsbewoner – als elkaars concurrenten worden gezien.
Terwijl de verschillen tussen mannen en vrouwen gemiddeld genomen kleiner zijn dan de overeenkomsten. En de verschillen die er zijn, zijn vooral aangeleerd. Ik benadrukte dat gelijke behandeling, compassie en solidariteit voor allen – elkáár helpen en zo iederéén optillen – betere alternatieven zijn dan onderscheid en concurrentie.
Maar, meer dan een jaar later, nu ik de achtergronden van de statistieken ken, nu ik meer over het onderwerp heb gelezen en met docenten, experts, jongens en ouders heb gesproken, ben ik van mening veranderd. Ja, er zijn heel veel overeenkomsten tussen jongens en meisjes en tussen mannen en vrouwen – meer dan dat er verschillen zijn. Maar er zijn dus wél enkele verschillen, zowel biologisch als sociaal-cultureel, met allerlei reële problemen tot gevolg. En jongens en (jonge)mannen hebben, net als vrouwen, waar mogelijk een éígen aanpak nodig van de oorzaken van deze problemen.
Want mannen blijven in Nederland achter, volgens bijna alle belangrijke maatstaven. Ondanks het wijdverbreide, hardnekkige seksisme jegens vrouwen in de samenleving, doen jongens en mannen – hier komt nog een rijtje – het op school en de universiteit minder goed dan vrouwen,* ze zijn vaker eenzaam,* vaker dakloos, zitten vaker in de gevangenis, plegen vaker zelfmoord.* En mannen leven ook nog eens twee tot drie jaar korter dan vrouwen.*
De worstelingen van jongens en mannen worden zelden als systemisch probleem erkend, maar als individueel falen gezien. In het publieke debat ligt de nadruk – terecht – op de emancipatie van vrouwen, maar dat maakt het lastig om ook over mannelijke problematiek te praten zonder dat het als afleiding wordt gezien.
Daardoor blijft veel onderbelicht, bijvoorbeeld de problematische rol van de man als ‘kostwinner’ in een veranderende maatschappij.
Een voorbeeld: volgens recent onderzoek van de Wiardi Beckman Stichting verdienen mannen met laagbetaald werk gemiddeld minder dan veertig jaar geleden, hebben ze minder vaak werk en ook minder vaak een vast contract.* Maar over dit onderscheid tussen mannen onderling – en de gevolgen ervan – gaat het in stukken over de loonkloof zelden.
Als gevolg blijven veel mannen stil of trekken ze zich terug. Terwijl er ruimte moet zijn voor hun kwetsbaarheid en verdriet en uitdagingen.
In een onderzoek van het televisieprogramma EenVandaag vorig jaar stelde bijna de helft van de bevraagde jongemannen (18 tot 35 jaar) dat ‘de man’ het zwaar heeft.* Dat aantal is hoger dan bij oudere generaties: bij de mannen tussen de 35 en de 65 was dat 37 procent, bij 65+’ers 30 procent.
In het licht van deze cijfers is het wellicht niet zo gek dat veel jongens fan zijn van Andrew Tate. Hij houdt ‘de man’ een ideaal én een plan van aanpak voor, dat belooft hem weer op de eerste plaats te zetten. Jongens worden niet zomaar seksistisch. Hun wereldbeeld ontstaat in een omgeving waarin ze zich ongezien voelen, waarin rolmodellen ontbreken en waarin ze vooral leren wat ze níét mogen zijn. In die leegte bieden figuren als Tate een houvast dat tenminste helder en daadkrachtig oogt.
Worden mannen daar nou beter van?
De vraag is natuurlijk of het harde mannelijkheidsideaal van Tate het juiste antwoord is op de worstelingen van deze jongemannen en leidt tot gezonde, vreugdevolle mannen. Ik denk het niet.
Volgens de Australische hoogleraar Michael Flood zijn dergelijke traditionele, restrictieve manbeelden als die van Tate juist onderdeel van de problemen van (jonge)mannen. Veel jongens groeien volgens hem op onder het oog van een onzichtbare ‘genderpolitie’, bestaande uit leeftijdsgenoten, ouders en dominante maatschappelijke modellen van mannelijkheid.
Afwijking wordt bestraft, met spot of geweld. Wie niet wil of kan meedoen – uit overtuiging, door zijn genderidentiteit of seksuele gerichtheid – loopt het risico uitgesloten of aangevallen te worden. Wie wel vasthoudt aan het klassieke beeld van de man als dominant en onaantastbaar, krijgt soms status of succes, maar betaalt daarvoor vaak een hoge prijs. Deze mannen kunnen zich volgens Flood emotioneel niet uiten, missen hechte vriendschappen en hebben een gebrek aan liefdesrelaties.
Voor mij is Tate hiervan het perfecte voorbeeld: wie verdacht wordt van verkrachting, mensenhandel en poging tot beïnvloeding van getuigen, kan geen gezond, vreugdevol leven leiden.
We moeten jongens serieus nemen
De reactie van de jongemannen in Hulst op mijn opmerkingen was een reactie op hun ervaren plek in de wereld. Ik denk dat het verstandig is om te luisteren naar deze jongemannen en te kijken naar de oorzaken van hun onbehagen. Die liggen onder meer in de verschillen tussen jongens en meisjes in onderwijsresultaten, in de ontwikkelingen van de arbeidsmarkt, en de maatschappelijke modellen van masculiniteit.
Wat in ieder geval niet helpt: van hun problemen een genderstrijd maken, om de verliezers vervolgens te bespotten. Als ik terugkijk op mijn houding en antwoorden in Hulst, zie ik nu dat ik die jongens verkeerd aansprak. Het is onverstandig twee genderidentiteiten tegen elkaar op te zetten, zoals Andrew Tate ook doet, zelfs als grapje om iemand te motiveren. Ons onderwijs moet, net als onze maatschappij, geen strijdveld zijn tussen genderidentiteiten, maar een plek waar ruimte is voor persoonlijke aandacht en een op maat gemaakt ontwikkelingsplan.
Positiviteit, compassie, ondersteuning, welwillende verwachtingen en het besef dat we altijd gevormd worden door wie er naast ons zit én voor ons staat, door onze omgeving dus – daar gaat het om. Als we blijven doen alsof jongens falen omdat ze zelf niet functioneren binnen het systeem, in plaats van dat we erkennen dat het onderwijssysteem en de bredere cultuur er niet in slagen om hun te geven wat ze nodig hebben, verliezen we niet alleen hen, maar ook hun potentiële positieve bijdrage aan dat systeem.
Dus wie wil dat jongens niet ten prooi vallen aan seksistische charlatans of bij Trump slijmende podcasthosts, zal hen serieus moeten nemen – ook als ze zich terugtrekken, boos worden of seksistische dingen beweren. En dat begint met goed luisteren en verstandige dingen terugzeggen.
Ik was geen goed rolmodel, terwijl ik nu juist wel was uitgenodigd om voor de klas te staan en over coming-of-age-uitdagingen, relaties en vriendschappen, en maatschappelijke misstanden te praten. Ik dwong de jongens in het defensief. Dat is niet het mannelijkheidsbeeld dat ik wil belichamen.
Inmiddels doe ik het anders: ik vraag de leerlingen, vooral jongens, hoe zij aankijken tegen mijn personages en de dingen waar ze tegenaan lopen in hun eigen volwassenwording. Of ze begrijpen waarom de personages zich gedragen zoals ze gedragen, of ze een idee hebben waar dat gedrag vandaan komt, wat ze ervan vinden en wat voor andere voorbeelden zij kunnen bedenken.
Wat is een gezond mannelijkheidsideaal?
Hier ga ik de komende tijd ook meer over schrijven: de moeilijkheden en dilemma’s voor jongens en mannen in Nederland – en wat we eraan zouden kunnen doen.
Waarom doen jongens het minder goed op school? Wat betekent de overgang van het kostwinnersmodel naar een tweeverdienerssysteem? En hoe zorg je ervoor dat iedereen geniet van seks? Kortom, wat is een gezond, liefdevol, functioneel mannelijkheidsideaal?
Deze aandacht voor mannen is voor mij geen onderdeel van een zero-sum game. Het is niet óf de vrouwen helpen, óf de mannen helpen. Het is beide, soms met een specifieke aanpak. Ik denk dat we iedereen een dienst bewijzen door mannen te helpen met een eigen aanpak voor hun uitdagingen. Alle partijen hebben tenslotte baat bij mannen die zich gezien en gehoord voelen, en daardoor beter in hun vel zitten.