In België kun je niet uitzoeken wat opa of oma in de oorlog heeft uitgespookt
In België, dat gisteren de Eerste Wereldoorlog herdacht, is de herdenking van de Tweede Wereldoorlog afgeschaft. De dossiers uit deze periode blijven bovendien gesloten, uit vrees dat ‘bepaalde passies’ zullen oplaaien. Vandaag in Dossier Staatsgeheimen: de strijd van historici voor meer openheid over het verleden.
Over het collaboratieverleden van België tijdens de Tweede Wereldoorlog doen heel wat mythes de ronde. Een van de hardnekkigste is dat je als Vlaming waarschijnlijk “fout” was tijdens de oorlog. De Walen hadden zogenaamd allemaal bij het verzet gezeten. Dit terwijl de bekendste collaborateur nota bene een Waal was.
Een andere mythe wil dat Vlaamse collaborateurs na de oorlog harder aangepakt werden dan Walen. Naast de ‘gewone’ bestraffing, moest bij de Vlaamse collaborateurs immers ook de droom van een onafhankelijk Vlaanderen eruit geslagen worden. Publieke vernederingen hoorden daar ook bij. Zo werd een groep Vlaamse collaborateurs bij gebrek aan ruimte in de reguliere interneringskampen tijdelijk in de Antwerpse Zoo opgesloten.
De afgelopen jaren is geregeld gebleken dat het anders zat. Zo toonden historici Luc Huyse en Steven Dhondt in Onverwerkt verleden (1991) aan dat het niet alleen Vlamingen waren die collaboreerden, maar ook een groot aantal Walen. In datzelfde onderzoek dragen ze harde bewijzen aan dat Vlamingen niet per se strenger gestraft werden. Recent nog publiceerde historicus Aline Sax het boek Voor Vlaanderen, Volk en Führer, waarin ze de stereotypen over ‘de collaborateur’ één voor één onderuithaalt.
Het verschil tussen België en Nederland
Die publicaties zijn maar een paar voorbeelden uit een lange lijst onderzoeken naar de Belgische collaboratie. En toch, zegt de Vlaamse historicus Koen Aerts, willen die conclusies ‘het grote publiek’ maar niet overtuigen. In Nederland is het collaboratieverleden inmiddels wel doorgedrongen tot het maatschappelijke discours: de Nederlandse historicus Chris van der Heijden beweert zelfs dat het hebben van een “foute” voorvader geen taboe meer is in Nederland.
In Nederland kwam er naast het perspectief van het slachtoffer en de verzetsheld ook aandacht voor het perspectief van de dader
Voor dit verschil zijn verschillende verklaringen mogelijk. Sowieso was de Eerste Wereldoorlog in België een stuk ingrijpender dan de Tweede; deze wordt dan ook fanatieker herdacht. Ook zijn in Nederland de collaboratie-archieven toegankelijk voor burgers; ze behoren zelfs tot de meest geraadpleegde archieven in het Nationaal Archief.
In België kun je wel een aanvraag doen om de collaboratie-dossiers in te zien, maar de kans dat die wordt gehonoreerd is vrijwel nul. Het College van procureurs-generaal, de instantie die de archieven beheert, houdt ze zo goed als gesloten; openstelling zou tot ‘verstoring van de openbare orde’ kunnen leiden, en ‘bepaalde passies’ opnieuw kunnen doen oplaaien.
Toen Nederlanders in 2000 zelf mochten gaan snuffelen in de dossiers, zette dat heel wat in gang. Op individueel niveau betekende het voor nazaten van “foute” Nederlanders verwerking, omdat ze eindelijk konden uitzoeken hoe het nu precies zat. In de samenleving kwam er naast het perspectief van het slachtoffer en de verzetsheld ook aandacht voor het perspectief van de dader. In België zijn de dossiers van vermeende en vervolgde collaborateurs alleen toegankelijk voor historici die er onderzoek naar doen.
In strijd met de wet
Ik tref Koen Aerts (31) te midden van de middagdrukte in het Amsterdamse café De Jaren. Hij doet onderzoek naar oorlog aan de Universiteit Gent. Terwijl we praten, verontschuldigt hij zich voor zijn ‘opgewonden woorden,’ maar hij voelt zich ‘genoodzaakt’ zo nu en dan zijn mening te verkondigen. Om het grote publiek te bereiken en uit te leggen waarom hij voorstander is van het openen van de dossiers van vermeende Belgische collaborateurs.
Naast Aerts strijden ook archivarissen van het Rijksarchief, de Belgische tegenhanger van het Nationaal Archief in Nederland, voor openbaarheid. Ik ontmoet twee medewerkers, Christophe Martens en Harald Deceulaer, in de kantine van het depot van het archief in de Brusselse wijk Anderlecht. Ze zijn zichtbaar gefrustreerd. Volgens hen is het archiefbeleid in strijd met de archiefwet, de aanbevelingen van de Raad van Europa, en de internationale gedragsregels van de archivaris.
Waar de archivarissen zich dus vooral op juridische gronden hardmaken voor meer openbaarheid, daar is de belangrijkste motivatie van Aerts het feit dat het gesloten houden van de archieven ervoor zorgt dat de mythes in stand blijven – onder meer die over de zwaardere straffen voor Vlamingen op grond van hun anti-Belgische sentimenten.
Sentiment van slachtofferschap
Het Vlaamse verlangen naar onafhankelijkheid van België ontkiemde tijdens de Eerste Wereldoorlog. De frustratie onder de Vlaamse gemeenschap over de manier waarop ze werd behandeld door de Walen groeide. Na de oorlog werd de Vlaams-nationalistische Frontpartij opgericht en in 1933 omgevormd tot het Vlaams Nationaal Verbond, dat bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog voluit voor de collaboratie met de Duitsers koos. Deze zet maakte dat het anti-Belgisch Vlaams-nationalisme verder kon groeien, maar zorgde er na de oorlog ook voor dat een groot deel van de Vlaamse beweging politiek buitenspel kwam te staan vanwege haar collaboratieverleden.
Zolang de archieven niet openbaar gemaakt worden blijven die clichés overeind en kunnen zo een bron blijven voor anti-Belgische sentimenten
In 1946 beschreef de Vlaamse schrijver Louis Paul Boon hoe hij een deel van de Vlaamse collaborateurs zag radicaliseren. Hij beschreef ‘een harde kern’ die zich ‘voor altijd’ afzette tegen het idee van een verenigd België. De samenleving zag hen als dader. Zelf voelden ze zich vooral slachtoffer van een anti-Vlaamse bestraffing van de collaboratie.
Volgens Aerts is dat sentiment van slachtofferschap in 2014 nog altijd aanwezig. Bijvoorbeeld binnen bepaalde geledingen van de Vlaams-nationalistische partij N-VA. En op die manier, legt Aerts uit, ‘is de erfenis van de collaboratie en repressie een belangrijke motor, of tenminste een injectie, van het Vlaams separatisme.’ Zolang de archieven niet openbaar gemaakt worden, meent hij, blijven die clichés overeind en kunnen zo een bron blijven voor anti-Belgische sentimenten.
Minder geld
Volgens Jan Julia Zurné, een van de historici die op dit moment onderzoek doet op basis van de collaboratie-dossiers, heeft het gesloten archiefbeleid in België ook te maken met het feit dat de verantwoordelijkheid voor de archieven niet, zoals in Nederland, bij een archiefinstelling ligt – waarvan de prioriteit ligt bij ontsluiting. In plaats daarvan worden de archieven beheerd door het College van procureurs-generaal, de Belgische evenknie van het Openbaar Ministerie.
Dat College, zegt Zurné, is belast ‘met veel meer zaken dan de archieven,’ heeft andere prioriteiten en verkeert ‘ook nog in geldnood.’ Ook ziet zij een ander belangrijk verschil met Nederland. Daar bestaat een stichting die zich inzet voor de belangen van kinderen en kleinkinderen van “foute” voorouders en die zich ook hard heeft gemaakt voor het openbaar maken van de dossiers. Een Belgisch equivalent is er niet.
Of de Belgische gemeenschap binnenkort toegang zal krijgen tot haar “foute” oorlogsverleden hangt af van het College van procureurs-generaal. Tot dusver ziet het er niet naar uit dat het beleid zal veranderen. Via e-mails, telefoontjes en woordvoerders probeerde ik afgelopen maand met het College in contact te komen. Ik wilde weten wat er precies wordt bedoeld met ‘een verstoring van de openbare orde.’ Stellen ze zich daar demonstraties bij voor? Oplopende spanningen tussen Vlamingen en Walen? Vergeldingsacties? Ondanks mijn pogingen moet ik het doen met het bericht dat mijn verzoek om meer informatie in goede orde is ontvangen.
De keuze om te vergeten
Als de Vlaamse journalist Maurice De Wilde nog had geleefd, had hij waarschijnlijk met lede ogen aangezien hoe België, bijna zeventig jaar na dato, nog steeds niet echt raad lijkt te weten met zijn collaboratieverleden. De Wilde constateerde in de jaren tachtig hoe ‘bijzonder weinig’ er in België werd gepubliceerd over de collaboratie, ‘in tegenstelling tot elders.’
Volgens De Wilde kwam dat destijds omdat België was ‘begiftigd’ met een archiefwet die te veel afhing van ‘de goede of minder goede wil’ van overheidsinstellingen. Inmiddels is er een nieuwe archiefwet en hebben historici een indrukwekkende lijst aan onderzoeken naar het collaboratieverleden aangelegd; maar voor het grote publiek blijft het onderwerp nauwelijks toegankelijk. Dat een overheid sommige archieven voor een bepaalde tijd gesloten houdt kan verschillende redenen hebben – verstoring van de openbare orde inderdaad, of bescherming van privacy. Maar in dit geval lijkt het gesloten houden meer in de weg te zitten, dan dat het iets oplost.
Voor een buitenstaander lijkt uit de manier waarop België omgaat met zijn oorlogsverleden een verlangen te spreken om te vergeten. De officiële herdenkingsdag van de Tweede Wereldoorlog op 8 mei is geschrapt. Een gedeelte van het archief, hoor ik van de archivarissen, heeft waterschade. Het ligt opgeslagen in te vochtige kelders en op te hete zolders. Daarbij komt dat er steeds minder mensen in leven zijn aan wie je nog kunt vragen: hoe zat dat nu precies?
‘Remembering is an ethical act,’ schreef de Amerikaanse essayist Susan Sontag in Regarding the Pain of Others. Maar net zo goed als dat het een ethische keuze is om je iets te herinneren, is vergeten dat ook. En een archief, zo leert deze casus, kan beide daden dienen.
Eerder in Dossier Staatsgeheimen:
Deze serie wordt mede mogelijk gemaakt door het Fonds voor Bijzondere Journalistieke Projecten, en kwam tot stand met de steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek.