Oproep aan de staat: speel een actieve rol in onderzoek naar Nederlandse misdragingen in Indonesië
Documenten in de overheidsarchieven vertellen tot in detail hoe de militairen Jan Vermeulen, Jan Stufkens en Berthold Rijborz in 1947 meer dan duizend Indonesiërs executeerden op Zuid-Sulawesi. Vanuit zowel politieke als civiele hoek klinkt nu de roep om een actievere houding van de Staat in het onderzoek naar wat er gebeurde in Indonesië.
Het is een uur of acht wanneer de ondervragingen beginnen die diezelfde avond op 16 januari 1947 zullen leiden tot veertien executies. Op het pleintje in Abokongeng, een kampong in het zuidwesten van het Indonesische eiland Sulawesi, is een honderdtal mannen bijeengebracht door Nederlandse militairen. Er is een vuur aangelegd en er zijn een stuk of vijf fakkels ontstoken. De zon is al zeker anderhalf uur onder en de regen komt met bakken uit de hemel.
Onderluitenant Jan Vermeulen van het Depot Speciale Troepen voert het ‘onderzoek’ uit. Hij wil weten waar bendeleider La Moehamma is en wie hem heeft geholpen. Het plaatselijk Nederlands-Indische bestuur? heeft vernomen dat La Moehamma kortgeleden is getrouwd met I. Maroemai uit Abokangeng en het gerucht gaat dat een deel van de bende van La Moehamma zich hier ophoudt.
Vermeulen vangt bot. De één na de ander kan of wil geen inlichtingen verschaffen over de bendeleider. Hij schiet een stuk of zeven mannen die niet willen spreken dood. Ook de twee katibs die het huwelijk tussen de bendeleider en de bewoonster voltrokken, worden geëxecuteerd.
Terwijl Vermeulen de mannen ondervraagt, halen een stuk of tien soldaten I. Maroemai en haar vader op. Ze worden bij het vuur neergezet. La Tjindollo, een Indonesische spion, krijgt de opdracht om de jonge vrouw en haar vader uit te kleden. De militairen hopen de twee daarmee aan het praten te krijgen. Naakt moeten ze met de handen omhoog staan. Hij wordt geslagen. Zij huilt.
Na een halfuur mogen vader en dochter hun kleren weer aantrekken.
Belastende documenten in de overheidsarchieven
De executies in Abokongeng zijn onderdeel van een negentien dagen durende jacht op Indonesische opstandelingen die wordt uitgevoerd door Vermeulen met hulp van majoor Jan Stufkens, commandant van het vijftiende infanteriebataljon van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL), en diens ondercommandant kapitein Berthold Rijborz.
In de eerste drie dagen alleen al maken ze met hun manschappen 123 doden. In de twee weken die volgen zullen er nog zo’n duizend bij komen.
Nederland kan pas een geloofwaardig mensenrechtenbeleid voeren als er openheid bestaat over ons eigen verleden
In het Nationaal Archief liggen tientallen verklaringen van Indonesiërs en Nederlandse militairen die getuige waren van soortgelijke acties van Vermeulen, Stufkens en Rijborz. Dit terwijl de overheid altijd beweerd heeft dat het gerechtelijk vooronderzoek, waarvan ook deze verklaringen deel uitmaken, in Indonesië is achtergebleven. De getuigen spreken in detail over bloedbaden waarbij telkens tientallen en soms wel honderden doden vielen. Ook liggen er namenlijsten van een deel van de Indonesische mannen die geëxecuteerd werden.
Naar aanleiding van mijn artikel over de namenlijsten die in de overheidsarchieven liggen, stemt de Tweede Kamer volgende week over een motie die er bij de regering op aandringt geld vrij te maken voor een onderzoek naar het militaire optreden van Nederland in voormalig Nederlands-Indië in de jaren 1945 tot 1949. Afgelopen maandag diende D66-Kamerlid Sjoerd Sjoerdsma deze motie in tijdens een debat over het mensenrechtenbeleid van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Sjoerdsma vindt dat ‘Nederland pas een geloofwaardig mensenrechtenbeleid kan voeren als er openheid bestaat over ons eigen verleden.’ Namens het kabinet was minister Bert Koenders (PvdA, Buitenlandse Zaken) aanwezig bij het debat. ‘Hij ziet hier helaas niets in,’ vertelt Sjoerdsma. ‘Zijn voorganger [Frans] Timmermans gaf in 2013 eenzelfde reactie. Ik vind dat heel teleurstellend, omdat ik van mening ben dat de overheid hier een rol te vervullen heeft.’
Op steun van de VVD voor de motie rekent hij sowieso niet. ‘Die heeft expliciet aangegeven het een vorm van zelfpijniging te vinden. De PvdA houdt zich nu op de achtergrond. Met die partij ga ik in gesprek.’ Hij vreest echter dat er hetzelfde gebeurt als in 2013, toen er ook niet voldoende steun was om een financiële onderzoeksbijdrage van de overheid af te dwingen. ‘De enige manier om het nu wel voor elkaar te krijgen, is als de PvdA zich achter deze motie schaart.’
Actief op zoek naar nabestaanden
Vandaag zal Liesbeth Zegveld, de advocate van de nabestaanden van de geëxecuteerde mannen, de rechter wijzen op de namenlijsten en de rechtbank verzoeken een onderzoek in te stellen naar de overheidsarchieven om te bekijken of daar nog meer namenlijsten liggen.
Voor Jeffry Pondaag, oprichter van de stichting Comité Nederlandse Ereschulden en initiator van de rechtszaken, is het vooral zaak om zoveel mogelijk nabestaanden op te sporen. Pondaag wil dat de rechtbank bekijkt of de namen op de in het overheidsarchief gevonden lijsten corresponderen met de namen van de echtgenoten van de weduwen. ‘En ik wil dat er van de overige namen wordt gekeken of er nog nabestaanden zijn. Als de weduwen niet zelf komen, moet de Staat naar ze op zoek gaan.’
Pondaag is van mening dat niet alle nabestaanden goed geïnformeerd zijn over een regeling die de Staat in 2013 ontwierp met betrekking tot schadevergoeding voor weduwen van geëxecuteerde Indonesische mannen. ‘De Staat heeft deze regeling bekendgemaakt op de website van de ambassade. Maar deze mensen kunnen niet eens lezen, laat staan dat ze internet hebben.’
De regeling voor de weduwen verloopt op 11 september 2015. Vóór die tijd moet een schadeclaim bij de overheid binnen zijn. ‘Natuurlijk is het niet realistisch om voor die tijd alle nabestaanden op te sporen,’ vindt Pondaag. ‘Ze zijn hier gewoon bang dat er hordes mensen zullen komen. Maar die mensen hebben er recht op.’