Eén verliezer kent Feyenoord-Ajax vandaag sowieso: de geschiedenis

Jurryt van de Vooren
Journalist, gespecialiseerd in sportgeschiedenis
21 januari 1968: Ajax-keeper Gert Bals juicht om de gelijkmaker van Ajax. Een doelpunt dat hij zelf niet gemaakt zag worden vanwege de dichte mist. Na een klein halfuur wordt de wedstrijd gestaakt. Foto: Egbertus Martens / ANP

Journalisten, commentatoren en fans zullen ook vandaag weer meedoen aan wat inmiddels een traditie is: het opkloppen van Feyenoord-Ajax als ‘De Klassieker’ van Nederland. Een vorm van geschiedvervalsing, ontdekte ik toen ik de sportarchieven indook. Net als de vermeende joodse wortels van de Amsterdamse club.

Als Ajax en Feyenoord tegen elkaar voetballen, is dat niet zomaar een wedstrijd. Het is De Klassieker - graag met twee hoofdletters, om zo de Traditie en de Historie te benadrukken.

Opeens gaat het over de strijd tussen Amsterdam en Rotterdam, tussen het grote geld versus de volksclub, tussen het poenerige stadion en de volkstempel, tussen de arrogantie en het harde werken – tussen alles aan de ene en alles aan de andere kant.

NRC Handelsblad doet eraan mee door de strijd tussen Ajax en Feyenoord gelijk te stellen aan de strijd tussen Amsterdam en Rotterdam - vorige week nog in een speciale bijlage. En Peter Dijkhoff bracht dit jaar uit over De Klassieker met als ondertitel: 010 en 020, eeuwige rivalen. In de opening schreef hij: ‘Of die clichés terecht of onterecht zijn, doet niet ter zake. Wel geven ze De Klassieker een smeuïg karakter.’

Of die clichés waar zijn, doet wél ter zake. Dat merkte ik toen ik de archieven van de clubs in dook en zag dat het cliché ‘De Klassieker’ relatief nieuw is. En: dat de supporters van Ajax en Feyenoord een clubidentiteit hebben omarmd die historisch onjuist is. Dat die clichés historisch incorrect zijn is één, ze laten ook zien dat we ons meer op randzaken zijn gaan focussen. Omdat het voetbal achteruit is gegaan.

Clubs voor alle lagen van de bevolking

Ajax en Feyenoord zijn ontstaan aan het begin van de vorige eeuw en in de decennia erna uitgegroeid tot echte volksclubs. In de jaren dertig bouwden ze grote nieuwe stadions, die uitgroeiden tot monumenten van de sport.

De twee verschilden sterk van de eerste voetbalclubs van ons land, die aan het einde van de negentiende eeuw werden opgericht. Deze herenclubs noemden zich H.F.C., P.W. of R.A.P. en balloteerden vooral in de hoogste sociale klasse.

Totdat in 1917 een sportieve én sociale aardverschuiving plaatsvond. In dat jaar won Go-Ahead uit Deventer de landstitel, de eerste volksclub in het Nederlandse voetbal die dat presteerde. De fabrieksdirecteuren hadden verloren van hun arbeiders.

22 mei 1960: Voetbalfans van Feyenoord in de Kuip waar hun club met 3-0 van Ajax won. Foto: ANP
De fabrieksdirecteuren hadden verloren van hun arbeiders

Ook Ajax en Feyenoord zijn typische volksclubs, in die zin dat zij mensen uit álle lagen van de samenleving aantrekken. Ook waren zij in het Interbellum de beste clubs: van 1918 tot en met 1940 wonnen de Amsterdammers zeven landstitels en de Rotterdammers vijf. ‘Het spel van de groote kampioensclubs uit Amsterdam en Rotterdam had vele jaren een apart cachet en werd als voorbeeld gesteld van het geheele Nederlandsche voetbal,’ schreef het clubblad van Ajax in 1942.

De clubs toonden in die jaren een groot respect voor elkaar, ondanks de oplopende sportieve rivaliteit. Een mooi voorbeeld is een jeugdwedstrijd in 1934, die door de Amsterdammers werd gewonnen. Vanuit Rotterdam ging er daarna een felicitatiebrief naar Watergraafsmeer, waarop Ajax-aanvoerder Dick Schol antwoordde: ‘Onze jongens waren er opgetogen over, Feyenoord een nederlaag toegebracht te hebben na een uiterst spannende en faire wedstrijd, omdat een overwinning behaald op een tegenstander van uitstekende reputatie altijd veel meer voldoening geeft dan een gemakkelijk behaalde overwinning. Three cheers voor Feyenoord!’

Welke Klassieker?

Ook in de decennia na de oorlog waren de onderlinge wedstrijden tussen Ajax en Feyenoord minder beladen dan in onze tijd. Het was blijkbaar een ander tijdperk. De Elfstedentochten reden we nog in zwart-wit, Studio Sport heette Sport in Beeld en bij de wedstrijden tussen Ajax en Feyenoord had niemand het over De Klassieker.

Want dat is het opvallendste aan die hele geschiedenis: Ajax en Feyenoord waren vroeger alleen maar rivalen. ‘Den ouden, grooten rivaal,’ zoals ze in 1941 van elkaar zeiden. Maar De Klassieker – met twee hoofdletters? Welke klassieker? Er waren er zoveel in die tijd: NAC – BVV, MVV – BVV en Ajax – Sparta.

‘De Klassieker’ als exclusieve uitdrukking voor de zwaarbeladen wedstrijd tussen Ajax en Feyenoord, inclusief ordeproblemen en een rivaliteit die heel Amsterdam en Rotterdam betreft, is een relatief jong verschijnsel. Waar de wedstrijdserie tussen de twee clubs een sportieve oorsprong heeft in 1921 is die zware beladenheid pas sinds een jaar of dertig een bijhorend verschijnsel. Waar we nu steevast spreken over De Klassieker, werd dat vroeger een wedstrijd tussen aartsrivalen genoemd en heel soms de Derby van Nederland.

13 november 1966: Vreugde op de tribune van het Amsterdamse Ajax-stadion waar Ajax met 5-0 wint van Feyenoord. Foto: André van der Heuvel / ANP

Ga maar zoeken in de vooroorlogse voetbalverslagen. In november 1956 viel de term voor het eerst, in dagblad De Maasbode. In een verhaal over Ajax en Feyenoord sprak de krant over ‘de klassieker van het Westen’ - met kleine letters dus. En dat was niet omdat die clubs voor de zoveelste keer in korte tijd tegenover elkaar stonden, maar juist omdat zij voor de éérste keer in bijna tien jaar een officiële wedstrijd hadden gespeeld – het langste klassiekerloze tijdperk ooit. Een vergeten voetbaltraditie was in ere hersteld en dat vierde De Maasbode met een uitbundig begrip als ‘klassieker.’

Dat bleef zo tot halverwege de jaren tachtig: zo nu en dan schreven de Nederlandse sportjournalisten over ‘een klassieker’ als Feyenoord en Ajax tegen elkaar speelden, maar het bleven uitzonderingen. De student Tim Niemantsverdriet in 2012 zelfs dat Het Rotterdamsch Nieuwsblad tussen 1964 en 1983 in geen enkel wedstrijdverslag had geschreven over De Klassieker.

Min of meer hetzelfde valt te zien in Amsterdam. Ajax schreef van 1961 tot en met 1981 slechts drie keer over een klassieker als het om de wedstrijden tegen Feyenoord ging, waarvan geen één keer tussen 1971 en 1981. Dat merkte ik op na een analyse van waarin officiële clubuitingen, supportersbladen en jaaroverzichten vanaf 1916 zijn opgenomen.

Ter vergelijking: tussen 1990 en 2015 gebeurde dat ruim 600 keer.

Om te verbergen dat de objectieve sportieve waarde is verdampt, ontstaat meer behoefte aan randzaken

Het is een opmerkelijke conclusie: tot halverwege de jaren tachtig werden de wedstrijden tussen Ajax en Feyenoord slechts bij hoge uitzondering omschreven als een klassieker.

Begin jaren zeventig leidde dit tot een paradoxale situatie toen Ajax en Feyenoord tot de beste clubs ter wereld hoorden. Vanaf 1969 bereikten ze vijf keer op rij een Europa Cup 1-finale en wonnen er vier. Verder won Feyenoord in 1970 de Wereldcup, wat Ajax in 1972 deed. Desondanks werden hun onderlinge wedstrijden in die tijd geen Klassieker genoemd.

Terwijl de sportieve rivaliteit tussen de Europese grootmachten Ajax en Feyenoord op een hoogtepunt was beland, vond toch niemand het nodig om dat te benadrukken. En waarom zou je ook? Iedereen wist toch al hoe bijzonder die wedstrijden waren.

2 november 1969: Voetbalsupporters in de Kuip in Rotterdam waar Feyenoord met 1-0 won van Ajax. Foto: Vincent Mentzel / Hollandse Hoogte

Pas in de afgelopen dertig jaar is De Klassieker een onuitroeibaar begrip geworden. Het is niet tot op de dag nauwkeurig te dateren wanneer die omslag was, maar die vond plaats in de jaren tachtig en begin jaren negentig. In die tijd werden de sportieve prestaties van Feyenoord steeds minder, wat voor Ajax inmiddels ook geldt - in ieder geval internationaal.

Het gebruik van de term Klassieker is daarmee eerder een teken van sportieve zwakte dan van sportieve kracht. Om te verbergen dat de objectieve sportieve waarde is verdampt, ontstaat meer behoefte aan randzaken.

Het is daarom niet toevallig dat Ajax vanaf de jaren negentig ook steeds meer belangstelling voor zijn joodse verleden heeft gekregen. Of, beter gezegd: voor zijn vermeende joodse verleden.

Een gemaakte joodse identiteit

Een deel van de Ajaxsupporters gebruikt joodse symbolen om de verbondenheid met de club te tonen. Hiermee suggereren ze dat hun club een joodse identiteit heeft, onder meer door het gebruik van de davidster. Deze zelfidentificatie kwam in de jaren tachtig op onder de fanatieke supporters, maar waarom ze nou net voor die joodse symbolen kozen is onduidelijk.

22 oktober 1989: Terwijl het spel doorgaat in de wedstrijd Ajax-Feyenoord, wordt achter het doel van Feyenoord de tribune ontruimd nadat daar fragmentatiebommen ontploften. Foto: Frans Vanderlinde / ANP

Wat wel zeker is, is dat die supporters niet joods zijn. Dat beaamde zelfs het onafhankelijke supportersblad dat altijd een enorme davidster op de voorpagina had staan. ‘Van de Ajacieden die tegenwoordig met een Davidster zijn getooid,’ schreef het blad op 22 november 1997, ‘weet waarschijnlijk 99 procent de oorsprong en de geschiedenis van deze ster niet.’ Omdat dit ook voor de schrijvers zelf gold, waren ze eens wat boeken gaan lezen: ‘Hierbij zijn we op nogal wat schokkende zaken gestuit.’ Deze zogenaamde joodse supporters wisten tot dat moment niet dat de nazi’s met gebruik van de Jodenster ruim honderdduizend Nederlandse joden hebben vermoord.

De club zelf begon in 1989 met de heruitvinding van haar eigen geschiedenis - al dan niet bewust aangezet door die fanatieke aanhang. In de presentatiegids van dat seizoen stond dat Ajax voor de oorlog een grote joodse aanhang had gekend. Twee jaar later volgde clubvoorzitter Michael van Praag, die zei dat Ajax als een joodse club bekendstaat – niet alleen de supporters, maar de hele club. Voor een deel had hij daarin gelijk, maar voor een groot deel ook niet.

In de 115 jaar van zijn bestaan heeft de club namelijk precies vier joodse spelers in het eerste elftal gehad: Eddy Hamel, Johnny Roeg, Bennie Muller en Daniël de Ridder. Sjaak Swart heeft een joodse vader gehad, zodat hij ook in dit rijtje hoort. En dat in een stad die voor de oorlog voor zo’n 10 procent joods was.

20 december 1998: Op de tribune achter het doel staat de ME opgesteld voor het geval er rellen uitbreken tijdens de wedstrijd Ajax-Feyenoord. Foto: Hans Heus / Hollandse Hoogte

Van Praag had in 1991 wél helemaal gelijk toen hij sprak over de grote joodse aanhang in de jaren dertig. Bij de thuiswedstrijden in de Watersgraafsmeer kwamen inderdaad veel joden uit de buurten rond het Waterlooplein kijken. Dat ze naar Ajax gingen, en niet naar een van de vele Amsterdamse voetbalclubs, is simpel: Ajax was veruit de succesvolste.

Ajax heeft zeker onder joodse invloed gestaan - ook via een bestuurder als Jaap van Praag en een geldschieter als - maar het gaat veel te ver om het een joodse club te noemen. Anders hadden de supporters in de jaren voor 1997 ook al geweten dat er een verband bestaat tussen de Jodenster en de Holocaust.

Een vergeten joodse identiteit

Bij Feyenoord is in diezelfde tijd precies het tegenovergestelde gebeurd. Omdat veel Ajacieden doen alsof ze joods zijn, heeft een deel van de Feyenoordsupporters als reactie anti-joods gedrag opgenomen in de clubidentiteit. Van Praag had in 1993 daarom een punt toen hij de Ajacieden met davidster toesprak: ‘Jullie moeten beseffen dat het op de meeste supportersgroepen van andere clubs provocerend werkt. Het dwingt die anderen om anti-joodse leuzen te roepen.’

16 april 2003: Feyenoord-fans roepen anti-joodse leuzen naar de supporters van Ajax. Foto: Michael Kooren / Hollandse Hoogte
30 november 2003: De F-side van Ajax met een Israëlische vlag terwijl hun club het opneemt tegen Feyenoord. Foto: Olaf Kraak / ANP

Feyenoorders met anti-joodse leuzen maken alleen precies dezelfde fout als de Ajacieden: ze kennen hun eigen clubgeschiedenis niet. Feyenoord heeft voor de oorlog zelf namelijk ook joodse leden gehad. Dat Mark Lievisse Adriaanse, Feyenoordsupporter en student in Leiden, toen hij de vooroorlogse ledenlijsten van de Rotterdamse club bekeek. Het leidde in juni dit jaar tot een indrukwekkend verhaal over het joodse Feyenoord, een volkomen nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van de Rotterdamse club.

‘In totaal moeten er voor de Tweede Wereldoorlog enkele tientallen, misschien twintig, joden lid zijn geweest van Feyenoord,’ aldus Lievisse Adriaanse. ‘Zij waren Feyenoorders, actieve leden van de club, donateurs. Maar tot op heden ontbraken ze in vrijwel elke geschiedschrijving.’

Om hoeveel vooroorlogse joodse Feyenoorders het exact gaat, is helaas onbekend. Dit omdat het onderzoek van Lievisse Adriaanse slechts een eerste aanzet is geweest. Een serieuze studie zou ons meer kunnen vertellen. Net als bij Ajax trouwens, want daarvan kennen we de exacte sociale en religieuze samenstelling van het vooroorlogse ledenbestand ook niet.

Hoe dan ook: waar Ajax het joodse verleden overdrijft, toonde Lievisse Adriaanse aan dat Feyenoord dat te weinig doet – een conclusie die hem veel positieve reacties opleverde. ‘Voor iedereen was het verrassende informatie over onze club,’ schrijft hij zelf.

Sport is emotie. Zeker als Feyenoord en Ajax vanavond het veld van De Kuip betreden. Geen enkele supporter zal dan zijn mening over de wedstrijd baseren op een historische studie van het beschikbare bronnenmateriaal, maar schreeuwen wat op dat moment op het hart ligt. Toch moet elke Feyenoorder zich realiseren dat hij op zijn eigen clubgeschiedenis spuugt als hij anti-joodse leuzen schreeuwt.

Na bijna honderd jaar wordt het weleens tijd dat de geschiedenis niet altijd de verliezer is als Ajax en Feyenoord tegen elkaar spelen.

11 januari 2009: Ajax-fans in de mist gehuld in de Arena waar Ajax verliest van Feyenoord. Foto: Guus Dubbelman / Hollandse Hoogte