Nee CBS, de achterstandsleerling is niet verdwenen. Die is wegbezuinigd
Het Centraal Bureau voor de Statistiek publiceerde vandaag een rapport waarin het beweert dat het aantal achterstandsleerlingen tussen 2011 en 2016 met een kwart is afgenomen. Als je verder terugkijkt, zie je echter een heel andere oorzaak: de achterstandsleerling is door herdefinitie wegbezuinigd.
Al meer dan veertig jaar krijgen Nederlandse basisscholen extra geld voor achterstandsleerlingen. Deze zogenoemde gewichtenregeling oogst in het buitenland veel bewondering.
In Amerika hebben scholen met veel achterstandsleerlingen vaak de minste middelen omdat ze in gebieden staan waar ook minder geld naartoe gaat. Hier wordt dus voor het tegenovergestelde gekozen: basisscholen krijgen al sinds de jaren zeventig meer geld zodat leerlingen een deel van hun achterstanden inlopen.
Waarom ik hierover schrijf: sinds 2006 dreigt dat unieke Nederlandse beleid stilletjes ten onder te gaan.
Door een bezuiniging krijgen scholen voor de helft van de achterstandsleerlingen geen geld meer. De klassen worden ondertussen vergroot van twintig naar soms wel dertig leerlingen. Daardoor krijgen deze leerlingen niet de aandacht die ze nodig hebben om hun achterstanden in te halen. De kans op een onnodige taalachterstand en daardoor minder kans op een goede opleiding zijn het gevolg voor ongeveer één vijfde van alle basisschoolleerlingen.
Hoe werkt die regeling precies?
Basisscholen kregen extra geld voor kinderen van laagopgeleide ouders. De gedachte daarachter: kinderen van ouders met een lage opleiding hebben grote kans ook met een lage opleiding van school te komen. Het extra geld werd ingezet voor kleinere klassen (dus extra leerkrachten), meer remedial teaching, extra taallessen, klassenassistenten en het bevorderen van ouderbetrokkenheid.
Tot 2006 kregen scholen voor kinderen met laagopgeleide ouders van Nederlandse afkomst een kwart extra geld per leerling
Tot 2006 kregen scholen voor kinderen met laagopgeleide ouders van Nederlandse afkomst zodoende een kwart extra geld per leerling (1,25), voor de leerlingen met laagopgeleide migrantenouders kregen scholen bijna de dubbele financiering (1,9). Het beleid was zo ingeburgerd dat deze leerlingen soms naar hun gewicht werden genoemd: dat is een 1,25-leerling.
In de jaren zeventig van de vorige eeuw, toen PvdA-onderwijsminister Jos van Kemenade van het kabinet-Den Uyl deze zogenoemde gewichtenregeling invoerde, waren de kinderen van de zogenoemde handarbeiders de doelgroep. Maar ook kinderen van reizende gezinnen, oftewel woonwagenbewoners en schipperskinderen vielen onder de regeling.
Eind jaren zeventig kwamen daar de kinderen van de gastarbeiders bij. Het decennium erop werd het beroep van de vader vervangen door het opleidingsniveau: voor de kinderen van ouders zonder diploma voortgezet onderwijs of alleen een diploma lager beroepsniveau kregen scholen extra geld.
Wat houden die bezuinigingen dan in?
In 2006 waren er 315.000 achterstandsleerlingen, ongeveer 20 procent van de (iets meer dan) 1,5 miljoen basisschoolleerlingen. Twee derde van migrantenafkomst, één derde van Nederlandse afkomst.
Die achterstandsleerling van Nederlandse afkomst, zo constateerden meerdere onderwijsonderzoekers, ging steeds slechter presteren dan zijn lotgenoot van migrantenafkomst. Die liep namelijk wel zijn achterstand in.
Toenmalig onderwijsminister Maria van der Hoeven (CDA) schafte daarom in 2006 de factor etniciteit af in de regeling. Het argument was dat etniciteit niets zegt over achterstand. Het toenmalige onderwijsonderzoek gaf haar daarin gelijk. Het gaat uiteindelijk om het opleidingsniveau van de ouders.
Maar er zat een addertje onder het gras: de verandering van definitie bleek een verkapte bezuinigingsmaatregel. Van der Hoeven verlaagde de eisen van het opleidingsniveau van de ouders en schroefde ook de bijdrage terug. Was je kind van ouders die maximaal een lagerberoepsonderwijsdiploma of tot twee jaar een opleiding op mavoniveau hadden gevolgd (zonder diploma dus) dan kreeg je school één vijfde (1,2) meer. Voor kinderen van ouders met alleen basisonderwijs kreeg de school meer dan het dubbele (2,2) om je te helpen.
De basisscholen met witte achterstandsleerlingen schoten hier weinig mee op: in Nederland zijn weinig autochtone ouders te vinden met slechts een basisschooldiploma of twee jaar mavo. Daarnaast wonen deze leerlingen van ouders die zo zijn opgeleid vaak verspreid over het platteland waardoor scholen de drempel van 6 procent niet halen om in aanmerking te komen voor extra financiering.
Dit in tegenstelling tot leerlingen van migrantenafkomst die wel vaak bij elkaar in achterstandswijken van de grote steden wonen en daar naar zogenoemde ‘zwarte’ scholen gaan. Deze scholen halen wel die drempel en krijgen daardoor nog steeds financiering. Maar ook migrantenouders zijn hoger opgeleid geraakt: de analfabete moeder van Marokkaanse afkomst komt steeds minder voor. Een steeds grotere groep migrantenouders heeft vaak enkele jaren voortgezet onderwijs achter de rug en komt dus ook niet meer in aanmerking voor financiering.
De afschaffing van de factor etniciteit heeft in hun geval ook tot gevolg dat er sindsdien geen betrouwbare gegevens meer zijn over de etnische segregatie in het basisonderwijs. Bovendien leverde het de scholen met veel migrantenleerlingen een hoop bureaucratische rompslomp op: de diploma’s uit het buitenland moeten vergeleken worden met de Nederlandse eisen.
Wat waren de gevolgen van deze verkapte bezuiniging?
Al deze maatregelen bij elkaar hadden tot gevolg dat de achterstandsleerlingen verdampten: in 2014 waren er nog maar 147.000 van de 315.000 achterstandsleerlingen uit 2006 over.
Door deze definitieverandering boekte het ministerie van Onderwijs afgelopen jaren een meevaller van 100 miljoen
In 2009 werden de tekorten wel gecompenseerd met de zogenoemde impulsregeling: scholen kregen extra geld als zij in een postcodegebied stonden waar veel armoede en achterstand heerst. Maar met de steeds verdergaande afname van het aantal achterstandsleerlingen na 2012 liep ook deze compensatie snel terug.
Door deze definitieverandering boekte het ministerie van Onderwijs afgelopen jaren een meevaller van 100 miljoen. Met een verwijzing naar die meevaller (we hebben minder achterstandsleerlingen want het opleidingsniveau stijgt) werd tijdens de Miljoenennota van afgelopen september de laatste bezuiniging op het achterstandsbeleid aangekondigd: het budget krimpt de komende vier jaar van 300 naar 200 miljoen. Die bezuiniging is het sluitstuk van maatregelen die stukje bij beetje het veertig jaar oude Nederlandse onderwijsachterstandsbeleid hebben uitgekleed.
Maar heeft dan niemand aan de bel getrokken?
De voorgaande jaren is meermaals gewaarschuwd dat de gewichtenregeling niet meer voldoet. In 2013 constateert de Onderwijsraad, toch de adviesraad van de regering, in zijn advies ‘Vooruitgang boeken met achterstandsmiddelen’ dat het onderwijsachterstandsbeleid en de definities van achterstandsleerlingen aan herziening toe zijn. De Onderwijsraad raadt verdere bezuinigingen af en pleit voor een nieuw minimaal onderwijsniveau van de ouders: mbo niveau 2. Daaronder zouden hun kinderen als achterstandsleerlingen moeten worden gezien.
In datzelfde jaar ontdekte de Rekenkamer dat sommige scholen simpelweg niet zonder de gewichtenregeling kunnen. Bij 576 basisscholen (9 procent van alle scholen) is het aandeel gewichtenmiddelen 20 procent of meer. Bij 68 scholen is het aandeel zelfs 40 procent of meer.
Onderwijssocioloog Geert Driessen van de Radboud Universiteit in Nijmegen constateert verder dat de definitie van een achterstandsleerling niet meer klopt. Daardoor verdwijnen ze op papier maar niet in werkelijkheid.
Ook Arzu Aslan, lerares op een basisschool in de Amsterdamse wijk Osdorp, constateert dat de achterstanden van de leerlingen niet minder zijn geworden. Wel zijn de klassen flink gegroeid. Voor de bezuinigingen had Aslan zeventien kinderen in een klas, nu zijn er klassen met bijna dertig. Het merendeel van haar leerlingen is van migrantenafkomst en kampt met stevige taalachterstanden. Aslan: ‘De achterstanden zijn nog hetzelfde. De ouders zijn misschien niet meer analfabeet, maar spreken nog steeds slecht Nederlands. Door de steeds groter wordende klassen krijgen de leerlingen niet de extra aandacht die ze nodig hebben. Dat heeft negatieve gevolgen voor deze leerlingen.’
En hoe nu verder?
In het voorjaar van 2015 werd socioloog Jo Kloprogge door het ministerie van Onderwijs gevraagd om een inventarisatie van het huidige achterstandsbeleid te schrijven. Ook dit rapport pleitte voor een algehele herziening van het Nederlandse onderwijsachterstandsbeleid. De definities zijn achterhaald en moeten aan de huidige tijd aangepast worden. Kloprogge: ‘Het is hoog tijd dat we nieuw onderwijsachterstandenbeleid maken voordat het definitief is verdwenen.’
We stellen steeds hogere eisen aan taalvaardigheid maar ontkennen het belang van extra goed onderwijs voor achterstandsleerlingen met een migrantenafkomst
Kloprogge werkte in de jaren zeventig op het ministerie van Onderwijs en hield zich daar als ambtenaar met het onderwijsachterstandsbeleid bezig. Ondertussen is hij deels met pensioen. En daar zit volgens Kloprogge net het probleem: ‘Er is nog maar een kleine club oudgedienden die zich met dit ingewikkelde vraagstuk in het onderwijs bezighoudt.’ De tijd dringt dus.
Volgens Kloprogge zijn de definities van achterstand te weinig met de maatschappij mee veranderd. ‘We gaan nog uit van een minimaal opleidingsniveau. Ondertussen zijn we veertig jaar verder en stellen andere eisen aan opleidingen en hoe men zich staande moet houden in de maatschappij. We zullen met beter doordachte definities moeten komen. Als een kind bijvoorbeeld opgroeit bij een laagopgeleide alleenstaande moeder is dat vaak ook in grote armoede. En dat lijkt me dubbele pech.’
Als het aan lerares Arzu Aslan ligt, wordt ook tweetaligheid als nieuwe factor meegenomen in de gewichtenregeling. ‘We stellen steeds hogere eisen aan taalvaardigheid in onze maatschappij maar ontkennen het belang van extra goed onderwijs daarin voor achterstandsleerlingen van migrantenafkomst. In een klas van dertig leerlingen is de extra aandacht die ze nodig hebben heel moeilijk te geven. Die klassen moeten echt weer kleiner.’