Hoe een doodgewone school omgaat met zijn jongens
Jongens en onderwijs zijn een ongelukkige combinatie. Ze stromen vaker af naar een lager niveau, hebben vaker gedragsstoornissen en blijven vaker zitten. Op vrijdagmiddag is er op mijn school ruimte voor hun ‘typische jongensgedrag’ en bouwen docenten een band met hen op. En dat is hard nodig.
Michiel van Dijk is de enige speler die een warming-up doet. Van Dijk (bijnaam: ‘Het Flatgebouw’) is de nieuwe rector van de school en maakt deel uit van De Blauwe Machine, het zaalvoetbalteam dat bestaat uit docenten van het Zaanlands Lyceum.
De tegenstander van vandaag, een groep jongens uit de vierde en vijfde klas, speelt ter voorbereiding op de wedstrijd de bal rond. Een van hen vraagt of er een oud-leerling mee mag doen als keeper. Anders hebben ze geen wissel.
Twijfel bij De Blauwe Machine: ‘Is-ie goed?’ En: ‘Dan beginnen jullie met 2-0 achter.’
Meer problemen dienen zich aan. Wiskundedocent Koen Rose (bijnaam: ‘La Rosa Vuela’) zou de tas met voetbalshirts meenemen, maar is nog niet gesignaleerd. En hebben ze eigenlijk genoeg spelers?
Vwo-afdelingsleider Ümit Cetin (bijnaam: ‘De Tovenaar’) komt aangelopen. Toch genoeg spelers, want op hem was niet gerekend. Het Flatgebouw: ‘Soms is de wens de vader van de gedachte.’
Eens in de maand speelt De Blauwe Machine tegen leerlingen. In de weken voor de wedstrijd kan je ze al door de gangen horen roepen: ‘Meneer, u gaat pakkie krijgen vrijdag.’ De Blauwe Machine heeft een eigen clubembleem, schafte speciaal voor de wedstrijden een nieuw tenue aan in de kleuren van de school en na iedere – gewonnen – wedstrijd maakt aanvoerder en wiskundedocent Paul Snoek (bijnaam: ‘Paúl’) een clubblad waarin hij het sterke eigen spel en de zwakke tegenstander analyseert.
Die bestaat vandaag uit Luca Giliot (16), Reino Kok (17) en Lex Oostweegel (18) uit 5 havo, Jens Winkel (16) uit 5 vwo en Jeremy IJkema (16), die 4 havo dit schooljaar voor de tweede keer doet.
In mijn reeks bijzondere verhalen van een doodgewone school schrijf ik vandaag, na stukken over aandacht voor hoogbegaafden, lbht-leerlingen en scholieren met autisme, over een speciale groep leerlingen die meer aandacht verdient: jongens.
Zijn die jongens op school dan echt zo anders dan de meisjes?
Natuurlijk is het te gemakkelijk om over ‘de’ jongen te schrijven, maar één type leerling zal iedere docent kennen: hij zit altijd achter in het lokaal, onderuitgezakt, heeft een handschrift dat zich niets aantrekt van de lijntjes in zijn schrift en heeft zelden zijn huiswerk op orde - al weet je dat nooit zeker, want naar eigen zeggen heeft hij het vaak wel gemaakt, maar is hij net die dag zijn schrift vergeten. Vrijwel altijd is het een jongen.
Luca, Reino, Lex, Jens en Jeremy zijn minder genuanceerd over het verschil tussen jongens en meisjes. Luca vat het verschil kernachtig samen: ‘Ik denk dat chicks over het algemeen veel meer doen dan wij.’
Ik denk dat chicks over het algemeen veel meer doen dan wij
Lex: ‘Ze vinden het ook leuk als ze het beter doen dan jij. Dan zijn ze echt blij.’
Luca: ‘Daar kunnen ze echt van genieten, ouwe.’
Jens: ‘Het begint al bij dat ze mooier kunnen schrijven.
Luca: ‘Ze arceren in 99 verschillende kleurtjes.’
Jens: ‘Meiden schrijven een titel helemaal met een geodriehoek, netjes een lijntje eronder, acht kleuren.’
Luca pakt zijn schrift uit zijn tas. Het is het schrift waarin hij aantekeningen maakt voor al zijn vakken. Er vallen een paar blaadjes uit.
Jens concludeert: ‘Meisjes zijn netter, geordender en serieuzer.’
Huiswerk maken Luca en de zijnen ook een stuk minder goed dan de meisjes in hun klas. Luca: ‘Je moet op school al de hele dag saaie dingen doen. Dan kom ik thuis en denk ik: dat wordt ‘m niet. Dan moet je die toets gewoon freestylen.’ Een toets freestylen, het is terminologie die de jongens alle vijf gebruiken.
Jongens mogen dan vaker de kantjes ervanaf lopen, dat wil volgens de vijf niet zeggen dat de meisjes in hun klas ook slimmer zijn. Lex: ‘Als je voor een dictee zinnen uit je hoofd moet leren, dan weten meisjes dat beter. Als je op de toets iets moet toepassen, dan zijn jongens beter.’
Ook uit onderzoek van de Radboud Universiteit Nijmegen dat in 2010 werd uitgevoerd, blijkt niet dat jongens dommer zijn. Het effect van sekseverschillen in cognitieve competenties is tamelijk tot zeer klein, vonden de onderzoekers. Alleen op het onderdeel werkwoordspelling werd een middelmatig effect gemeten: meisjes zijn daar beter in. Ook zijn zij iets beter in begrijpend lezen, maar jongens zijn weer sterker in wiskunde.
Wel vallen de jongens op in statistieken die zich richten op niet-cognitieve kenmerken. Al in het basisonderwijs worden jongens beduidend zwakker dan meisjes beoordeeld op werkhouding en sociaal gedrag. Ze vertonen vaker gedrags- en concentratiestoornissen. Meer jongens dan meisjes zitten in het speciaal onderwijs. Bovendien nemen ze vaker deel aan lagere onderwijsniveaus, stromen ze vaker uit als voortijdig schoolverlater, stromen ze vaker af naar een lager niveau en blijven ze vaker zitten. Al jaren moet zo’n 20 procent van de jongens in 4 havo het jaar voor een tweede keer doen. Ook Jeremy en Reino bleven in 4 havo zitten; Lex ging van 3 gymnasium naar 4 havo.
Wat wordt hieraan gedaan?
Om die doorstroomcijfers toch zo goed mogelijk te krijgen, probeert een heel leger van mentoren, werkhoudingscoaches en docenten jongens als Reino en Luca dagelijks aan het werk te krijgen. De docent probeert ze iedere minuut bij de les te houden, de mentor spreekt hen wekelijks aan op hun huiswerkgedrag en als ze spijbelen kan de leerplichtambtenaar worden ingeschakeld. Juist de leerling die zich verantwoordelijker zou moeten gedragen, wordt zo alle verantwoordelijkheid afgenomen.
Met weinig succes. Luca moet vanmiddag nablijven bij aardrijkskunde omdat hij niet geleerd had voor een ‘proeftoets.’ Dat snapt hij niet. ‘Ik sta gewoon een 6,3 ofzo, en ik vind het ook niet moeilijk. Ga ik vanmiddag waarschijnlijk weer niets doen. Ik zit daar gewoon voor de sier.’
Ook aan huiswerkcontrole hebben de jongens een broertje dood. Ze hebben een heel arsenaal aan strategieën om die controle te ontlopen.
Jeremy is een klassieke slijmer, die er niet voor terugdeinst om een docent een compliment te maken over zijn of haar uiterlijk. ‘In de billen van de leraar gaan,’ noemt Luca dat. Jens stapt altijd op zijn leraar af als hij zijn huiswerk eens gemaakt heeft en zegt dan dat het heel goed ging. Dan wordt hij minder vaak gecontroleerd.
Al vinden ze het ook weer niet zo erg als een docent doorheeft dat het huiswerk niet gemaakt is. De sanctie is namelijk dat ze een aantekening krijgen in het digitale leerlingvolgsysteem Magister.
Reino: ‘Nou, dat doet wel even pijn hoor.’
Een normale psychologische ontwikkeling
Wat is er toch met die jongens aan de hand?
Niets, meent historica Angela Crott. In 2011 promoveerde zij aan de Radboud Universiteit Nijmegen op een proefschrift over ‘typisch jongensgedrag,’ over de rol van de jongen in opvoedingsliteratuur sinds 1882. Aan de jongen is niets veranderd, stelt Crott, maar de samenleving is zijn gedrag steeds minder gaan waarderen.
Wat voorheen typisch jongensgedrag was, werd een gedragsstoornis
Zo vindt binnen de pedagogiek in de jaren zeventig een belangrijk omslagpunt plaats. Problemen met kinderen werden tot dan gezien als opvoedingsproblemen, waarbij ouders geholpen moesten worden. Pedagogen gingen ervan uit dat kinderen ‘normaal’ waren, en ouders kregen de schuld van problemen met hun kroost.
Vanaf de jaren zeventig werd het uitgangspunt dat kinderen ‘een normale psychologische ontwikkeling’ moesten doormaken. ‘Normaal’ werd zo een normatief begrip. Crott: ‘Moralisering was uit, (ontwikkelings)psychologisering was uit. Opvoedfouten werden gedragsproblemen of ontwikkelingsproblemen.’
Die problemen werden vanaf 1980 steeds vaker in kaart gebracht door vrouwen. De meesten van hen hebben weinig begrip voor de lawaai-, actie-, geldings- en exploratiedrang van de jongen, schrijft Crott, en gingen jongens de eigen maat nemen. Wat voorheen typisch jongensgedrag was, werd zo een gedragsstoornis. Pedagogische raad voor ouders maakte plaats voor ritalin voor kinderen.
Crott concludeert: ‘Het mag dan zo zijn dat al die energie, dadendrang en onderzoeksdrift de wereld een paar mooie ontdekkingen heeft opgeleverd, maar inmiddels is onze samenleving ingericht op rust, regelmaat, gehoorzaamheid, samenwerken en overleg.’
Een ongelukkige combinatie
Net als ons schoolsysteem. Hoewel docenten hun best doen ‘activerende werkvormen’ in hun lessen in te passen, is het devies maar al te vaak ‘stilzitten en koppen dicht.’ Crott noemt jongens en onderwijs dan ook een ‘ongelukkige combinatie.’
Luca: ‘Veertig minuten zitten en je mond houden, dat is gewoon niet bestemd voor jongens.’ Lex valt hem bij: ‘Bij Nederlands moeten we soms een blokuur lang lezen. Zit je in zo’n lokaal, ben je je oortjes vergeten. Dan kijk je naar de klok en denk je: wat ben ik hier toch aan het doen?’
Oplossingen hebben ze wel. De jongens zijn het erover eens dat instructielessen korter zouden moeten zijn, school mag wel wat afwisselender zijn en er zou meer aandacht moeten zijn voor lichaamsbeweging, practica en competitie. Luca geeft het lean start-upproject waaraan hij dit jaar meedeed voor zijn profielwerkstuk als voorbeeld. ‘Je werkte in groepjes aan je eigen start-up, die je ook moest pitchen voor mensen uit het bedrijfsleven enzo. De twee beste groepjes werken hun idee nu ook verder uit met het bedrijfsleven. ’
Of een toets niet ook een soort competitie is? De jongens moeten hard lachen.
Als het met meer practica en competitie toch niet wil lukken, heeft Lex ook nog wel een oplossing: ‘Je hebt van die dagen dat je je toch niet kan concentreren. Je zou een blokuur in de week tegen je leraar moeten kunnen zeggen dat je even buiten gaat chillen. Waarom niet? Als je eruit gestuurd wordt dan ben je de lul en als je blijft zitten dan heeft de docent er last van. Dan kan je toch het beste even naar buiten? Gewoon een win-winsituatie.’
Natuurlijk zouden ze dan niet alleen nog maar op het schoolplein te vinden zijn. Jeremy: ‘We willen heus wel werken, maar ook grappen met elkaar kunnen maken. Niet te serieus zijn, zeg maar.’
Er zijn docenten die dat goed aanvoelen, en bij hen doen ze beter hun best. Jens heeft een afspraak met zijn docent biologie: als hij 7’s haalt voor zijn toetsen, zeurt zijn docent niet over zijn huiswerk.
Of de docenten die niet alleen serieus met de lesstof bezig zijn, maar die ook eens vertellen over de wereld buiten school en die, heel belangrijk, grappen uithalen. Lex’ docent geschiedenis zei vorig jaar tijdens de eerste les, uit het raam kijkend: ‘Zie je die vogels in de lucht? Er lopen hier ook pinguïns rond, ga maar kijken.’ Lex: ‘Stonden we met z’n dertigen vijf minuten lang uit het raam naar het schoolplein te kijken, op zoek naar pinguïns. Die bleken er dus niet te zijn. Dan heb je m’n respect verdiend.’
Terug naar de zaal
Ook in de zaal wordt dat respect verdiend, hoewel de voetbalkwaliteiten van De Blauwe Machine daar vandaag weinig aanleiding toe geven: het staat inmiddels 7-5 voor de leerlingen. Ook is er op vrijdagmiddag eindelijk ruimte voor de lichaamsbeweging en competitie die deze jongens tijdens hun lessen missen.
Natuurlijk is zaalvoetbal niet dé oplossing voor het ‘jongensprobleem,’ maar het zou helpen als jongens als Luca, Lex, Reino, Jeremy en Jens ook onder schooluren niet altijd maar hun mond zouden moeten houden en stil zouden moeten zitten. Ook zou het helpen om hen niet alle verantwoordelijkheid af te nemen wanneer zij zich niet aan de door school opgestelde regels houden. Er zou meer begrip moeten zijn voor hun ‘typische jongensgedrag,’ want dan zouden deze leerlingen wel eens gemotiveerder, slimmer en socialer kunnen zijn dan hun rommelige schrift en onderuitgezakte houding doen vermoeden.
Met nog twee minuten op de klok. Uit frustratie, of technisch onvermogen, haalt La Rosa Vuela Luca neer.
‘Sorry, man.’
‘Geeft niet, man.’
De zoemer gaat. Eindstand: 9-5 voor de leerlingen.
In de kleedkamer van de leerlingen, waar niet gedoucht wordt, wordt de overwinning gevierd. Het mooiste doelpunt van de wedstrijd komt op naam van Luca, die de keeper het bos in stuurde met een fraaie passeerbeweging.
Luca: ‘Een legende zegt dat hij nog steeds naar de bal zoekt.’
In de kleedkamer van De Blauwe Machine stappen de spelers onder de douche en wordt er nagemopperd. Het Flatgebouw: ‘Je kan wel in de zone gaan staan, maar dat betekent niet dat je niet meer hoeft te verdedigen.’ De Tovenaar: ‘Die keeper zit niet meer op school! Reglementaire 4-0-overwinning!’ Tegen mij: ‘Je schrijft wel dat dit de eerste nederlaag in vier jaar is, hè?’
Jongens zijn ’t, allemaal, of ze nu 16 zijn en in 4 havo zitten of ze tegen de veertig lopen en wiskunde geven - maar aardige jongens. Al zeg ik ’t zelf.