De blijvende Europese boodschap van de man die Volkswagen wél durfde aan te pakken
Eén Europees politicus waagde het Volkswagen te straffen met de hoogste boete die de Europese Commissie ooit had uitgedeeld. Karel Van Miert was zijn naam, en over deze oud-eurocommissaris verschijnt vandaag een biografie. We kunnen nog veel van hem leren.
Karel Van Miert legde Volkswagen in 1998 de hoogste boete op die de Europese Commissie ooit had uitgedeeld. De toenmalige eurocommissaris voor Mededinging verweet de Duitse autofabrikant met leugens en dreigementen Europese regels te hebben omzeild.
In een interview zei de Belgische sociaaldemocraat dat sommige multinationals machtiger waren dan landen. ‘De enige instantie die op sommige domeinen doelmatig tegen hen kan optreden, is de Europese Commissie. De grote baas van Volkswagen is mij onlangs nog komen afdreigen [...]. Maar dat pakt niet bij mij.’
Deze kleine geschiedenis is te vinden in de net verschenen biografie Karel Van Miert. Strijder voor Europa. Ze laat zien dat het imago van Volkswagen als het toppunt van deugdelijkheidal eerder deuken had opgelopen en dat het geen wetmatigheid is dat Europese instellingen zwichten voor de druk van de auto-industrie.
De fascinerende biografie biedt meer fraaie anekdotes en verrassende inzichten. Over hoe het er in Brussel aan toe gaat. En over het eeuwige gevecht om het Europese project een democratisch karakter en sociaal gezicht te geven. Van zijn politieke strijd voor een beter Europa kunnen we nog steeds veel leren.
Nooit meer oorlog (geen dreigement)
Ik weet het: Willem Schinkel heeft betoogd dat ‘nooit meer oorlog’ een dreigement is dat het in hoofdzaak economische Europese project een morele zwaarte geeft. Politici die het gebruiken, zouden vooral wantrouwen verdienen. Maar ikzelf geloof dat veel van de voormannen van de Europese integratie werkelijk een oprechte en diepgewortelde overtuiging hadden dat economische en politieke eenwording dé manier was om oorlog op het verscheurde continent te voorkomen.
Zo ook Van Miert. Niet voor niets opent de biografie met de oudste herinnering van de tweeënhalf jaar oude Karel die in september 1944 zijn grootmoeder huilend Duitse soldaten achterna ziet lopen, die er met van hun boerderij gestolen paarden en fietsen vandoor gaan.
Later vertelde de boerenzoon dat hij geïnspireerd werd door een leraar op de middelbare school die prachtig over de zin van de Europese integratie kon vertellen. ‘Hij tekende op het bord een kaart van Europa, en vulde die dan in met allerlei lijnen, de ene tegen de andere, een onoverzichtelijk net op den duur. ‘Die strepen zijn allemaal ooit grenzen geweest,’ vertelde hij dan. ‘En voor elke verschuiving zijn er altijd duizenden mannen zoals jullie gestorven, altijd maar weer, zonder ophouden in de Europese geschiedenis. En dat moet nu stoppen.’
Meermaals uitte hij de vrees dat de Irak-oorlog een fatale misrekening zou blijken te zijn, omdat die de kiemen van diverse nieuwe conflicten in zich droeg
Het verlangen nieuwe wapenwedlopen en militaire conflicten te voorkomen, tekent zijn hele carrière. Eind jaren zeventig, toen hij voorzitter was van de Socialistische Partij, verzette hij zich fel tegen de plaatsing van kruisraketten op de Belgische bodem. Diep verontwaardigd was hij in 2003 over de Amerikaanse inval in Irak. Zijn biograaf, de Gentse historicus Bart Hellinck, tekent op: ‘Meermaals uitte hij de vrees dat die oorlog op termijn een fatale misrekening zou blijken te zijn omdat die de kiemen van diverse nieuwe conflicten in zich droeg door de destabilisering in het Midden-Oosten en de desintegratie van Irak, waar vooral religieuze leiders het laken naar zich toe trokken.’
Dat bleken profetische inzichten te zijn.
Van Miert wilde juist dat Europa zich manifesteerde als soft power. ’We moeten ons niet laten meeslepen in totaal onverantwoorde militaire avonturen. De Unie zou meer moeten evolueren naar een rol die stabiliserend en helpend is in de wereld. Dat zou een ongelooflijke revanche zijn op ons koloniaal en ons oorlogsverleden.’ Het heeft niet zo mogen zijn.
De macht van de Raad
Urgent en nog altijd actueel was ook zijn kritiek uit de vroege jaren zeventig dat de Europese eenwording niet was ‘gepaard gegaan met de uitbouw van een efficiënte democratische overheidsstructuur’. Hij bepleitte rechtstreekse verkiezingen van het Europees Parlement (wat eind jaren zeventig werkelijkheid werd) en openbaarheid van de beraadslagingen van de Raad van Ministers (waarin de vakministers van alle EU-lidstaten zitting hebben).
Dat laatste is nog steeds niet gerealiseerd, een van de redenen waarom de besluitvorming in Brussel door velen als schimmig en weinig democratisch wordt gezien.
Van Miert verzette zich zijn leven lang tegen de grote macht van de Raad. Als jonge onderzoeker liep hij begin jaren zeventig stage bij de Europese Commissie. In wetenschappelijke artikelen betoonde hij zich een groot voorstander van de supranationale samenwerking in de gemeenschappelijke instellingen Commissie en Parlement. Hij zette zich af tegen het idee van Europa als een statenverbond dat belichaamd werd in de Raad. Daar kwamen de EU-landen vaak niet verder dan een botsing tussen nationale belangen.
Toen hij later, van 1989 tot 1999, eurocommissaris was, moest hij telkens weer ervaren hoe de Raad dwarslag bij pogingen een sociaal Europa op te tuigen. Als commissaris met transport in zijn portefeuille probeerde hij afspraken te maken over de regulering van de arbeidstijd van chauffeurs, maar het bleek onmogelijk overeenstemming te bereiken in de Raad.
Tot zijn frustratie gebeurde het geregeld dat, terwijl de lidstaten spelbreker waren, Brussel de schuld kreeg. Toen hij overwoog autogordels verplicht te maken in bussen, werd hij belachelijk gemaakt vanuit Engeland. Of ze daar in Brussel niets anders te doen hadden? Maar na een busongeluk met meer dan dertig doden verweet de BBC de Europese Commissie nalatigheid.
Het is nog steeds een maar al te bekend patroon. Telkens krijgt ‘Brussel’ de schuld, voor een overvloed aan overbodige regeltjes, of juist voor een tekort aan sociaal beleid, terwijl de verantwoordelijkheid vaak tot op grote hoogte bij de lidstaten ligt.
Niet naar het putje, maar naar de top
Dat hij regelmatig dwarsliggers op zijn pad vond, betekent niet dat Van Miert weinig heeft bereikt. Hij gold als een aimabel man en een handig onderhandelaar die dingen voor elkaar kreeg.
Een van de mooiste anekdotes in het boek speelt in 1977. Tijdens een bijeenkomst van Europese socialisten weigerden de Franse president François Mitterrand en de leider van de Spaanse sociaaldemocraten Felipe González met elkaar te spreken. Frankrijk verzette zich tegen het lidmaatschap van Spanje uit angst voor de gevolgen voor de eigen landbouw. De Nederlandse oud-eurocommissaris Sicco Mansholt nam Mitterrand bij de arm, Van Miert ontfermde zich over González. Even later stonden ze met zijn vieren te praten, het begin van verzoening. ‘Het illustreert dat Karel, zoals zovele Belgische politici, een aanleg had voor het vinden van een compromis,’ zegt een getuige in de biografie.
Dat talent kwam hem ook als eurocommissaris van pas. In zijn eerste termijn had hij onder meer consumentenbeleid in zijn portefeuille. Zijn ambitie op dat terrein: het wegwerken van de binnengrenzen in de Europese markt, zónder dat landen met hoge normen zich moesten aanpassen aan landen met lagere normen.
Het bleef niet bij theorie. Al kostte het jaren, hij wist er een richtlijn inzake productveiligheid door te krijgen. Die zorgde ervoor dat ondernemers slechts veilige producten op de markt mochten brengen en ze aansprakelijk waren voor de gevolgen van technische tekortkomingen.
Zijn idee dat het scheppen van een gemeenschappelijke markt niet een race naar het putje maar naar de top moet zijn, zou het lichtende voorbeeld kunnen zijn voor TTIP, het zo omstreden handelsverdrag tussen de EU en de VS. Onlangs zei de Gentse hoogleraar Ferdi De Ville dat TTIP iets moois kán zijn, als het de vorm krijgt van een progressief verdrag waarbij de strengste en meest ambitieuze norm van beide partijen overal gaat gelden.
Hij noemde zich een ‘marktsocialist’ die wilde dat de overheid een strenge meester was die de markt stevige regels oplegde
In zijn tweede periode als eurocommissaris was Van Miert verantwoordelijk voor ‘mededinging’. Dit is een van de weinige terreinen waarop de EU echt supranationaal is: de Europese Commissie kan zonder instemming van de Raad beleid voeren om oneigenlijke concurrentie in de vorm van bijvoorbeeld kartelvorming of staatssteun tegen te gaan. Sommigen zien dit als het bewijs dat de EU in wezen een neoliberaal project is: haar belangrijkste, supranationale project is het scheppen van een vrije markt.
Van Miert zag dat anders, schrijft zijn biograaf. Voor hem stond het mededingingsbeleid in het teken van eerlijke handel. Hij noemde zich een ‘marktsocialist’ die wilde dat de overheid een strenge meester was die de markt stevige regels oplegde op het gebied van de bescherming van het milieu, de werknemers en de consumenten.
Voor de duivel niet bang
Als mededingingscommissaris ontmoette hij ongemeen veel tegenstand. Van de Duitse bondskanselier Helmut Kohl bijvoorbeeld, die hem als ‘Duitslandvijandig’ omschreef. Van machtige bedrijven als Volkswagen die hem met champagnekisten (die hij terugstuurde) trachtten te paaien en met advocaten te bestrijden. En uit eigen land, toen hij een reddingsplan voor staalproducent Forges de Clabecq afwees op grond van de regels voor staatssteun en zijn woning een tijdje door de politie moest worden bewaakt.
Maar hij zwichtte niet. Dat leverde hem veel waardering op. The Economist riep hem in 1997 uit tot de beste eurocommissaris. Een Europarlementariër zei over hem: ‘Voor de duivel niet bang. Onafhankelijk, vasthoudend. Een topper.’
Even eigengereid was hij in zijn overtuiging dat de eenheidsmunt een sterk gemeenschappelijk macro-economisch beleid vergde, en dus iets als een Europese economische regering. Maar toen hij zelf in 1999 de Europese politiek had verlaten en hij in de nieuwe eeuw de euroscepsis zag groeien, constateerde hij tot zijn spijt dat haast geen politicus dat idee nog durfde te verdedigen. Hij verweet de nieuwe generatie politici hun oor te veel te laten hangen naar spindoctors en te weinig moed te hebben om de nationale belangen te overstijgen en op te komen voor Europa.
Kort voor zijn dood in 2009 noemde hij godsdienstig fanatisme, eng nationalisme en ideologische blindheid de drie hoofdbronnen van menselijke miserie. Om daar een antwoord op te vormen, moest de EU naar zijn diepe overtuiging vooral een rechtsgemeenschap zijn en niet een oord van politieke koehandel.
Het zijn opnieuw inzichten met een hoge urgentie, nu religieus fanatisme en geborneerd nationalisme sterk opspelen en de EU in de deal met Turkije haar eigen rechtsbeginselen aan de laars lapt.