Elitaire zelfbevlekking
In de klassieke definitie van Charles Wright Mills uit 1956 wordt de elite in een land gevormd door mensen in de top van het bedrijfsleven, de politiek en het leger. Gezamenlijk en afzonderlijk nemen zij beslissingen over de inrichting van de samenleving. Ze kennen elkaar en delen dezelfde waarden en smaak, ze trouwen dikwijls met elkaar, hun kinderen bezoeken dezelfde scholen et cetera.
Die definitie is enigszins gedateerd. In onze moderne samenleving zijn macht, geld en invloed al lang niet meer beperkt tot herkenbare inner circles, maar hebben deze zich uitgebreid naar de media, de wetenschap, managers in de (semi-)publieke sector, (onafhankelijke) adviseurs, accountants, lobbyisten, talkshowhosts, journalisten en smaakmakers.
Sjuul Paradijs bijvoorbeeld, de hoofdredacteur van De Telegraaf, kan met zijn chocoladeletters de koers van een kabinet beïnvloeden en captains of industry een finale dreun geven, terwijl hij met zijn concern de smaak en opvattingen van een groot deel van Nederland bepaalt. Voor John de Mol geldt hetzelfde.
Vooraanstaande wetenschappers bepalen in beleidsonderzoeken mede de richting van de politiek, terwijl ze aan de borreltafels op tv ook een oordeel vellen over politieke beslissingen. Een lobbyist als Jack de Vries maakt misschien zelf niet meer deel uit van de besluitvorming, maar met zijn netwerk, het bezit van gevoelige informatie en zijn toegang tot de top van het bedrijfsleven en de politiek behoort hij wel degelijk tot de elite.
Het vermogen politieke en economische macht uit te oefenen, in de positie zijn de mening van anderen te beïnvloeden, het platform hebben waarop je anderen kan toespreken; allemaal kenmerken van de elite. En in Nederland is er een grote groep die daartoe behoort.
Tegelijkertijd verdraagt onze egalitaire samenleving geen elites.
‘Je bent elitair,’ is zo ongeveer het akeligste verwijt dat je kan worden gemaakt. De verwijtende partij bedoelt namelijk te zeggen dat je wereldvreemd bent en geen benul hebt van de problemen van ‘gewone mensen’. Erger, dat je ook nog eens je fijngevormde neusje ophaalt voor de dagelijkse ellende van anderen. Een dodelijke combinatie van snobisme en onnozelheid: je denkt dat je met God walst maar in werkelijkheid ben je te dom om voor de duvel te dansen.
Elitarisme is een dodelijke combinatie van snobisme en onnozelheid: je denkt dat je met God walst, maar in werkelijkheid ben je te dom om voor de duvel te dansen
Nu is afkeer van elitarisme - dat wil zeggen: de neerbuigende houding jegens de mensen die het minder hebben getroffen dan jij - gezond en terecht. Bevoorrecht zijn geeft je geen enkel excuus om je ook als bevoorrecht te gedragen. Juist niet.
Maar iets anders is het als leden van de elite, uit angst voor het verwijt van elitarisme, ontkennen ertoe te behoren. Ik heb het hem niet persoonlijk gevraagd, maar ik durf er een goede fles wijn om te verwedden dat Sjuul Paradijs, als hem wordt voorgehouden dat hij machtige elite is, je in chocoladeletters BE-LA-CHE-LIJK toebijt.
Elite-ontkenners komen in soorten en maten. Zo is er de zichzelf beklagende elite. Aan de universiteiten kom je die bijvoorbeeld tegen. Hoogleraren en docenten die zich ‘genegeerd’ voelen: ‘Er wordt toch niet naar ons geluisterd, er wordt alleen op ons bezuinigd.’ Het is een hinderlijke vorm van ontkenning van privileges en kansen die nog altijd overdadig in de wetenschap aanwezig zijn.
Erger is het als zelfbeklag de vorm van heus slachtofferschap aanneemt. Bijvoorbeeld het gedrag van sommige gevallen bestuurders in de semi-publieke sector: ‘Ik ben miskend en slecht behandeld’. Het is – in extremo - het Hooijmaijersyndroom: in plaats van verantwoording af te leggen voor het misbruik van macht, heeft ‘het systeem’ kunstjes geflikt. Daarmee wordt niet alleen een brevet van onvermogen afgegeven, het is ook ronduit larmoyant.
Van een andere orde is de zogenaamde stiekeme elite. Geld, podium en invloed zijn er in overvloed, maar het bestaan ervan wordt weggestopt ten gunste van een zorgvuldig gekweekt, publiek imago van ‘gewoon zijn.’ Denk aan Linda de Mol, Sylvia Witteman. Het is een onschuldige vorm van ontkenning, van het spelen van ‘the girl next door’, terwijl in werkelijkheid maar weinig mensen zich hun buurhuis kunnen veroorloven.
Kwalijk wordt het wel als wegmoffelen overgaat in anti-elitegebrul. Een smaakmakende elite die andersdenkenden diskwalificeert als elitair: zeg maar de Joost Eerdmans-achtigen. De beste man was Kamerlid, is wethouder en mag dagelijks een halfuur zijn politieke boodschap verspreiden. Tegelijkertijd doet hij alsof het establishment ‘de anderen’ zijn waar hard tegenaan getrapt moet worden. Dezelfde anti-elitaire zelfbevlekking is te vinden bij bijvoorbeeld De Telegraaf, commerciële omroepen; instituten van macht en invloed die zich gedragen alsof ze de gewone man verdedigen tegen het elitaire establishment.
Kwalijk wordt het als wegmoffelen overgaat in anti-elitegebrul. Een smaakmakende elite die andersdenkenden diskwalificeert als elitair
Tot de elites behoren en tegelijkertijd ontkennen er deel van uit te maken of er zelfs hard tegenaan te trappen: het is een beetje gênant. En dat niet alleen. Het is ook verontrustend. Elk land heeft zijn elites nodig: politieke leiders, captains of industries, smaakmakende journalisten of publieke wetenschappers, die toekomstvisies willen ontvouwen, beslissingen durven nemen, hun nek willen uitsteken. Daarvoor in ruil hebben ze geld, privileges, vaak mooie huizen en kunnen hun kinderen goede opleidingen volgen.
Als je toegang hebt tot de macht, er naar je geluisterd wordt, als je ideeën gevolgd worden en je een inkomen geniet dat je boven jan modaal plaatst, dan mag dat wel tot enig zelfinzicht leiden. Als je niet meer erkent bevoorrecht te zijn, dan verdwijnt ook je benul verantwoordelijkheid te dragen en daarvoor rekenschap af te leggen. Dan is er alleen nog ‘noblesse’ en geen ‘oblige’ meer.
Anti-elitarisme van elites is niets meer dan elitaire zelfbevlekking.