Er gingen te veel toeristen naar dit Thaise eiland. Nu is het met verlof

Sarah Haaij
Journalist, gespecialiseerd in ontwikkelingssamenwerking
Kho Khai Nok. Foto: Martijn Payens

Duizenden toeristen kreeg het Thaise eiland Koh Tachai dagelijks te verwerken. Daardoor daalde de biodiversiteit, verbleekte het koraal en vervuilde het eiland. Maar: door de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de VN mag het met verlof. Ik kroop in de huid van het eiland met burn-out.

Uitgeput, verbleekt, opgebruikt, dat was ik. Volledig overspannen. Als de zon ‘s morgens opkwam, dacht ik maar één ding: laat me, ik ben er niet. Het vooruitzicht dat ik me die dag weer van mijn beste, ongerepte, bountykant moest laten zien, bezorgde me al hartkloppingen. Weer een tropendag waarop de ankers achteloos in me worden gekliefd; een duizend paar voeten over me heen banjert. Ik wilde mijn ogen dichtdoen en in zee wegzinken.

Maar net als elke andere dag stonden ze daar weer, met zijn honderden tegelijk. De gezichten, Aziatisch, Europees, Amerikaans, allemaal even hoopvol. Hier lag ik om al hun frustraties van een jaar lang hard werken en opgespaarde vakantiedagen weg te nemen. Het paradijs, de ultieme ontspanning. Oplaadstation van een consumptiemaatschappij.

Al die verantwoordelijkheid vreet aan je. Naast fulltimevakantieparadijs ben je namelijk werkgever. Tientallen families zijn voor hun visvangst, restaurantomzet en bootverhuur van je afhankelijk. De massagemeisjes, de jetski-jongens, die kan je na jaren trouwe dienst toch niet teleurstellen?

Dus ging ik door. Zonder morren liet ik me ankeren, platlopen en volprikken met puntige parasolstokken. Ik liet ze hun afval en rioolwater over me uitstorten. Gaf geen krimp als ze onderdoken en met het manische geflapper van hun zwemvinnen mijn poliepen verstikten onder het zand. Als een marktkoopman stalde ik mijn onderwaterschatten uit. De wuivende anemonen, sponsen, komkommers en koloniën in alle kleuren en vormen. Alleen maar om ze geplunderd te zien worden; vertrapt door benen die niet kunnen zwemmen, afgebroken als stukjes souvenir, gevangen voor een zeedierenselfie.

Nu weet ik dat het me heeft opgebroken. De experts van en de Thaise regering hadden aan één blik genoeg: een burn-out luidt de officiële diagnose. Rust moet ik nemen, tot mezelf komen. Ze hebben me op 15 oktober voor onbepaalde tijd met verlof

Mijn aftakeling is een SOS aan de wereld, verkondigen diezelfde experts. Een noodsignaal dat laat zien hoe het níet moet met een ecosysteem. Op doktersadvies werk ik daarom aan mezelf: grenzen stellen en duurzame doelen formuleren. Werd ik tot voor kort nog door duizend toeristen per dag overspoeld, nu mag er niemand meer op, om of bij me in de buurt. Blijkbaar is mijn zand te wit, mijn koraal uitbundiger dan goed voor me is.

Op Kho Khai Nok. Foto: Martijn Payens

Mijn slagveld boven en onder water

Het wrange is dat dit nooit zover had mogen komen. Ik lig in beschermd natuurgebied nota bene! Met een strandje van nog geen achthonderd meter zou ik formeel niet meer dan zeventig bezoekers aankunnen. Maar nu ze werkelijk uit alle windstreken komen, zijn er op sommige dagen meer dan duizend.

En elk jaar komen er meer. Dit vakantieseizoen verwachtten mijn gelijken en ik 32 miljoen ontspanningszoekers. Ontwikkeling betekent ook dat steeds meer bewoners hun stukje paradijs opeisen. En dat voel je.

Op het eerste gezicht lig ik er nog altijd drink-met-je-billen-bloot-melk-uit-een-kokosnoot-goed bij. Maar onder water is het een slagveld

Op het eerste gezicht lig ik er nog altijd drink-met-je-billen-bloot-melk-uit-een-kokosnoot-goed bij. Een vervuilde zoetwaterbron of weggekapte mangrove is te camoufleren. Maar onder water is het een visueel slagveld. De ondiepe riffen zijn dood, verder in zee is mijn koraal verbleekt.

En omdat samen met mijn energie ook mijn libido is verdwenen, is de biodiversiteit gedaald. Zeewier, doornenkroonzeesterren en kwallen in overvloed. Maar de echte gangmakers, de papegaaivissen, zeeschildpadden en tijgerhaaien, zwemmen hier nog zelden.

‘Wat een watje,’ hoor ik mijn collega’s in de Andamanse Zee nu verongelijkt denken. ‘Hebben we niet allemaal de van 2010 meegemaakt? De plotselinge temperatuurstijging van het zeewater, de hogere zuurgraad, de stress die daarmee gepaard ging. 70 procent van ons verloor zijn kleurenpracht en bleef achter met bleke kalksteenskeletten.’

Ja, het is waar, die bleking was zwaar. Opwarming van de aarde doet pijn. Maar ben ik heel eerlijk, dan zeg ik: wat ze je hier op de vierkante paradijsmeter aandoen, is vaak meedogenlozer. Als het die experts echt menens is, dan heb ik nog wel een doel voor ze: de wereld op een cursus vakantievieren.

Kho Khai Nok. Foto: Martijn Payens

Mijn dagen: zien ze wel dat ik leef?

De kwelling begint ver voor zonsopgang met de komst van de vissersboten. Decennia ging dat goed, maar net als de netten worden de trawlers steeds groter. Niet vreemd als je bedenkt dat er dit jaar 32 miljoen toeristenmonden moeten worden gevoed.

Als de sleepnetten zijn vertrokken, bulkend van de kilo’s zinloze bijvangst, komen de eerste speedboten. En elke keer dat hun ankers zich in je rif boren, voelt dat als een kleine bom. Met iedere deining van de golven rijt het geheel verder open.

Eenmaal aan wal, eigent de dagjesmenstornado zich iedere zandkorrel, kokosnoot, koraalkolonie en zoetwaterdruppel toe. Ze grijpt, vertrapt, consumeert, vervuilt, kluift en spuugt alleen de graten uit. Ze fotografeert en flitst van zo dichtbij, dat iedereen hier beneden peil in permanente stress verkeert.

Hoe vaak heb ik niet uit willen seinen: ik leef! Ik leef zowel boven als onder water. Mijn zand, de mangroves, mijn rif, het leeft. Koraal is een zeedier, nota bene, een verzameling kleine poliepen. Net als jullie heeft het zon en zuurstof nodig.

Hoe kan ik uitleggen dat ook ik een ecosysteem ben, dat vissen voeren mij van slag brengt? Dat de vissen zich zo vol met kruimels happen dat ze geen trek meer in algen hebben. Dat die algen me fanatiek overwoekeren nu ze dagelijks met rioolwater worden gevoed.

Hoe maak ik duidelijk dat ik soms best goed opschiet met die algen, maar dat zeewier - een alg- mijn nu verbleekte rif verstikt? Dat de papegaaivis, die altijd gulzig de bodemplanten voor me wegmaait, is weggevist?

Op Kho Khai Nok. Foto: Martijn Payens

Maar kan ik straks wel weer aan het werk?

Ze zeggen vaak dat de burn-outer geen signalen afgeeft. Nou, ik heb het geprobeerd. Spuugde elke morgen alles weer terug op het strand; de plastic zakjes, lege colaflessen, badslippers en sigarettenpeuken. ‘s Nachts kropen er zeeschildpadden aan land, hun schilden aan flarden door een ongelukkig treffen met een bootschroef. Hun poten verstrikt en hun magen vol plastic mensenafval. Ik liet ze, als totems, onder mijn palmen schuilen. Het heeft even geduurd voor ik gehoord werd.

Nu, als de zon opkomt, hoef ik helemaal niets. Komt eb, komt vloed is mijn mantra. Toch voelt het als falen. Wist je dat dit land voor zijn inkomen voor 20 procent afhankelijk is van plekken zoals ik?

Maar aan mij hebben ze voorlopig niets. Ik kan niet meer doen waar ik goed in ben; voeden, creëren, leven schenken, kusten beschermen, inkomsten genereren, een kwart van de zeedieren huisvesten, zeldzame amfibieën een schuilplaats bieden.

De enige die me nu nog af en toe gezelschap houden, zijn de experts. Een mariene biologe, ze moet altijd een beetje huilen als ze mijn littekens bestudeert, plant koraal-stekjes en zeegras. Ze zegt dat ik herstellende ben, langzaam weer wat kleur krijg. Ze zegt ook dat het nooit meer zo ver zal komen omdat er nu internationale afspraken zijn om een grotere ramp te voorkomen.

Ze zegt ook dat het nooit meer zo ver zal komen, omdat er nu internationale afspraken zijn om mijn rampscenario te voorkomen

Soms vrolijkt ze me op met paradijselijke toekomstvisioenen. Een wereld in 2030, waarin ik het voorbeeld ben dat alles goed kan komen. Op en rond mij geen armoede, honger, opgewarmde zeeën of overbevissing meer. Maar een opgefrist ecosysteem, met genoeg te luieren en te vangen voor iedereen. Ik de microkosmos, waarop al die Duurzame Doelen stormachtig met elkaar gebotst hebben en weer in balans zijn gebracht.

Maar op slechte dagen, als het afval me aan de lippen staat, ben ik somberder. Tot nog toe was ik niet anders dan een jonge kokosnoot voor ze, met veel smaak leeggeslurpt door een rietje. Daarin sta ik niet alleen: een paar zeemijl zuidwaarts liggen er nog een paar die het begeven hebben. Onbewoond, maar uitgewoond. Zo paradijselijk, dat ze tegen zichzelf in bescherming moesten worden genomen.

Ik ben gelukkig met verlof. Maar daarna, wordt het dan anders? Liggen wij ecosystemen dan weer klaar om ons paradijselijke zelf te zijn?

Zeeën van tijd om na te denken, maar mij duizelt het. Komt eb, komt vloed, we zullen zien. Gelukkig is het nu eerst tijd voor vakantie en dat voor onbepaalde tijd.

Kho Khai Nok. Foto: Martijn Payens

Dat het eiland met verlof mocht, is bepaald in het kader van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen. Lees er hieronder meer over: