Het hele leven bestaat uit stress (en onze genen zijn niet up to date)
Bijna iedereen heeft ermee te maken, en ongeveer een derde van de Nederlanders wordt er ziek van: stress. Volgens een boek dat deze week verscheen ligt de verklaring daarvoor bij Darwins evolutietheorie. Biedt dat inzicht meer dan troost alleen?
Neem de blinde darm, de verstandskies, of het stuitje. Het zijn lichaamsdelen die we niet meer nodig hebben maar die de evolutie nog niet voor ons heeft ‘opgeruimd.’ Geeft niets, tot zo’n appendix of verstandskies gaat ontsteken: ‘dan krijg je bijwerkingen van iets dat toch al niet nuttig was,’ zegt Witte Hoogendijk, hoogleraar, psychiater, en afdelingshoofd psychiatrie bij het Erasmus MC. Precies zo is stress vaak een bijwerking van een systeem dat millennia goed heeft gewerkt – maar ons tegenwoordig vaker in de weg zit dan helpt.
‘Stress’ is een van de voornaamste individuele én collectieve vijanden van deze tijd. We krijgen het van ons werk, door onze apparaten, door onszelf en door elkaar. Het slurpt energie, en wanneer we er te lang last van hebben, worden we ziek: we raken overspannen, angstig of depressief, krijgen last van maagzweren, hoge bloeddruk, huidaandoeningen en hartritmestoornissen. Een op de acht werknemers heeft burn-outklachten, en meer dan 1 miljoen Nederlanders maakt jaarlijks een depressie door; deze aantallen zijn de afgelopen decennia rap gestegen en hebben als gemene deler dat ze vaak vooraf worden gegaan door chronische stress.
We besteden flink geld aan zelfhulpboeken die ons een leven zonder stress beloven, cursussen die ons leren ermee om te gaan, en medicijnen die de mentale en lichamelijke gevolgen ervan moeten onderdrukken. En de wetenschappelijke literatuurstapel, vertelt Hoogendijk, groeit elke twee minuten met een nieuw artikel over stress. Hoe heeft deze plaaggeest zo groot kunnen worden?
Wie stress wil begrijpen, beginne bij Darwin
Om die vraag te beantwoorden schreef Hoogendijk samen met Volkskrant-journalist en auteur Wilma de Rek het boek Van big bang tot burn-out: Het grote verhaal over stress, dat deze week verscheen. Daarin plaatsen ze stress in evolutionair perspectief. Want stress mag een modern probleem lijken, eigenlijk is het van alle tijden – en het is lang niet alleen maar slecht.
De Rek en Hoogendijk stellen dat stress de drijvende kracht achter de evolutie is, maar ook dat de huidige stress-epidemie het gevolg is van een lichamelijk systeem dat nog niet is ‘mee-geëvolueerd’ met de technologische, sociale en culturele veranderingen van de afgelopen paar honderd jaar. Het slechte nieuws: aan onze evolutionaire opmaak is (vooralsnog) weinig te doen. Het goede nieuws: van die wetenschap kan troost uitgaan.
Wat ís stress eigenlijk?
Wat we stress noemen, vertelt Hoogendijk, bestaat in feite uit twee componenten: de stressor en de stressrespons. Wanneer er een eis aan je wordt gesteld ‘waaraan je niet kan voldoen zonder in actie te komen’ – een stressor – komt je lichaam met een respons: het maakt cortisol en adrenaline aan, je hartslag en waakzaamheid gaan omhoog en je krijgt een zenuwachtig gevoel in je buik. Die verhoogde staat van paraatheid helpt je om te vluchten of te vechten. Maar ze roept ook allerlei emoties op: angst, zenuwachtigheid, een gevoel van gevaar en gejaagdheid: het ‘stressgevoel.’
De geschiedenis van het leven ís de geschiedenis van stress
Tot zover stress op individueel niveau. Want, zegt De Rek: ‘Eigenlijk is onze hele cultuur één grote stressreactie op stressoren van vroeger. Alleen onder evolutionaire druk – in de vorm van hongersnoden of natuurrampen of wat dan ook – past een soort zich aan.’ Zonder stress geen evolutie. Dat had Darwin al bedacht, natuurlijk, ‘maar hij noemde het geen stress.’
De Rek en Hoogendijk doen dat wel, en presenteren in hun boek een ‘big history of stress.’ Neem de ‘hete oersoep’ waarin het leven op aarde zich 3,5 miljard jaar geleden afspeelde. Eencelligen die zogenaamde ‘heatshockeiwitten’ aanmaakten om hun membranen te beschermen tegen hoge temperaturen, hadden evolutionair gezien een streepje voor en plantten zich voort: de hitte was de ‘stressor,’ de respons een heatshockeiwit. 600 miljoen jaar geleden kreeg je competitie en botsingen tussen al die eencelligen, en als reactie ontstond meercellig leven. Toen 350 miljoen jaar geleden de eerste reptielen zich aan land begaven, vormden conflicten rondom voedsel en paringspartners een belangrijke stressor: de respons bestond uit de ontwikkeling van basale emoties.
En zo verder, enzovoorts: de geschiedenis van het leven ís de geschiedenis van stress.
Evolutie is traag...
Het mes snijdt aan twee kanten: je kan evolutie uitleggen als het gevolg van stress, maar tegelijkertijd veroorzaakt evolutie ook stress. Of beter, de relatieve traagheid van evolutie: ons stressresponssysteem bestaat grotendeels uit onderdelen die al vroeg in de evolutie zijn ontstaan. Hoogendijk: ‘De ontwikkeling van de primitieve onderdelen van dat systeem is praktisch opgehouden toen al het leven zich nog onder water afspeelde.’
De ontwikkeling van ons stress-systeem is praktisch opgehouden toen al het leven zich nog onder water afspeelde
Er is sindsdien nog wel iets veranderd: bij zoogdieren heeft het limbisch systeem zich verder ontwikkeld, waardoor er meer emoties bij de stressrespons betrokken zijn, en bij primaten heeft de groeiende hersenschors voor meer bewustzijn gezorgd – maar de basis bleef hetzelfde.
Miljoenen jaren werkte dat prima, zegt Hoogendijk: het stelde ons in staat te vluchten wanneer er een leeuw op ons pad kwam, of te vechten wanneer iemand van een andere stam er met ons voedsel vandoor dreigde te gaan. Maar tegenwoordig hebben we met hele andere stressoren van doen: ‘Ze zijn in aantal toegenomen en ze zijn abstracter.’
Sinds de agrarische revolutie – zo’n twaalf- tot tienduizend jaar geleden – en al helemaal sinds de industriële revoluties van de achttiende en negentiende eeuw, is de mens de wereld steeds meer naar zijn hand gaan zetten. Dat was een reactie op stressoren, zoals voedselschaarste, maar tegelijkertijd schiep die ook weer nieuwe – van drukbevolkte steden tot toeterende auto’s tot een enorm gegroeide stroom aan informatie.
Veel van onze stressoren zijn tegenwoordig letterlijk denkbeeldig
Bovendien zijn veel van onze stressoren tegenwoordig letterlijk denkbeeldig: we creëren ze met taal, bewustzijn, en fantasie. Denk aan: zorgen omdat je kind misschien wordt gepest, het vermoeden dat je geliefde vreemdgaat, of zenuwachtigheid over wat de nieuwe president van de Verenigde Staten nú weer in zijn schild voert.
Bij zulke stressoren heeft ‘vechten’ of ‘vluchten’ niet zoveel zin. Toch reageert ons lichaam nog precies zoals het dat altijd heeft gedaan: met die cortisol en die adrenaline en die hartkloppingen en dat zweet. En wie dat vaak en lang genoeg ondergaat, raakt op den duur uitgeput – of erger.
….en moderne ontwikkelingen gaan snel
De Rek en Hoogendijk leggen veel nadruk op de digitale revolutie die zo’n twintig jaar geleden begon: in hun boek duiken internet en smartphone geregeld op als moderne stressoren. En niemand zal ontkennen dat zulke uitvindingen onze levens ingrijpend hebben veranderd, niet altijd in positieve zin.
Maar ook in de zestiende eeuw klaagden mensen over information overload, de eerste treinreizigers werden misselijk van deze onnatuurlijke manier van reizen, en aan het eind van de negentiende eeuw was zenuwzwakte, onder meer veroorzaakt door telefoon, telegraaf en andere media, een veelvoorkomende ziekte. Is het toenemende aantal stressgerelateerde aandoeningen dan niet vooral een kwestie van veranderende diagnostiek?
Dat speelt zeker een rol, zegt Hoogendijk – en het feit dat de farmaceutische industrie gebaat is bij een zo groot mogelijke groep mensen met het etiket ‘depressie’ verklaart ook het een en ander. Bovendien, zegt De Rek, zijn ‘succes’ en ‘geluk’ in de prestatiemaatschappij zo maatgevend dat wie onsuccesvol of ongelukkig is al snel als afwijkend geldt. Toch: ‘Ik denk niet dat zoiets als zenuwzwakte zo wijdverspreid was als overspannenheid, burn-out en depressie nu. Technologische verandering is van alle tijden, maar het gaat nu wel heel erg hard.’ We staan vierentwintig uur per dag bloot aan stressoren, ‘en dat is echt nieuw.’
In het Antropoceen creëert de mens zijn eigen evolutionaire druk
Hoogendijk vertelt dat hij in zijn spreekkamer vaak mensen treft ‘die het idee hebben dat ze de grip op hun omgeving kwijt zijn. Dat heeft ook met technologische ontwikkelingen te maken: dan zijn ze bijvoorbeeld bang dat hun patiëntendossier niet veilig is voor hackers.’
Bovendien: ‘Moderne stressoren zijn vaak onontkoombaar.’ Denk aan klimaatverandering of de massale uitsterving van soorten. Hoogendijk: ‘We leven nu in het antropoceen, het tijdperk waarin de mens zijn leefomgeving onomkeerbaar verandert. Een bijeffect daarvan is dat hij ook zijn eigen evolutionaire druk creëert. De ijstijd deed de neanderthaler uitsterven, meteorieten en vulkaanuitbarstingen betekenden het einde van de dinosaurus. De mens maakt het zichzelf nu wel heel moeilijk – en dat is misschien wel de grootste stressor van allemaal.’
Meer dan troost?
Als diagnose is een ‘verouderd’ stressresponssysteem weinig opbeurend: aan je genetische opmaak valt vooralsnog immers weinig te veranderen. Toch zegt De Rek ‘hoopvol’ te zijn: ‘We hebben het nu vele malen beter dan vroeger. Onze leefomgeving is prettiger, we worden ouder, en we gaan niet meer dood aan de pest of tbc.’ En aan het feit dat we genetisch niet zijn toegerust op de gevolgen van de agrarische, industriële en digitale revoluties kunnen we weliswaar niet veel doen, je kan het wel ‘bypassen’ – er slim omheen manoeuvreren.
Dit is een reactie van mijn verouderde systeem. Er dreigt geen écht gevaar
Want: wanneer we beseffen dat we evolutionair gewoon een beetje ‘achterlopen’ dan kunnen we, steeds wanneer het zweet ons uitbreekt door een printer die niet meewerkt of de angst ontslagen te worden, tegen onszelf zeggen: ‘dit is een reactie van mijn verouderde stressresponssysteem – er dreigt geen echt gevaar.’
Concreter maatregelen zijn er ook: je kan het aantal stressoren waarmee je te maken krijgt wat verkleinen – door je telefoon af en toe uit te schakelen bijvoorbeeld, of de kring mensen met wie je in contact staat beperken tot diegenen ‘die er toe doen.’ Hoogendijk: ‘We hebben 200.000 jaar in kleine gemeenschappen geleefd, waarbij we veel buiten waren en veel bewogen. In de afgelopen tweehonderd jaar zijn we ineens heel anders gaan leven – dat is mogelijk te snel gegaan. Iets meer naar buiten en bewegen, en iets meer leven in het hier en nu – wat mindfulness en psychotherapie ook beogen – is dus helemaal geen gek idee.’
In hun boek geven Hoogendijk en De Rek aanknopingspunten voor grotere, meer beleidsmatige maatregelen – al koppen ze die niet altijd in. Bijvoorbeeld: hoewel onze reactie op stress genetisch bepaald is, is de wijze waarop die genen tot uitdrukking komen nog wel enigszins beïnvloedbaar – van buitenaf, door onze omgeving, én van binnenuit, door onze leefwijze. Wie bijvoorbeeld in de eerste vier jaar van zijn leven met ernstige stress te maken krijgt – denk aan mishandeling, misbruik of zware verwaarlozing – heeft de rest van zijn leven vaak een hyperactieve ‘stresshormoon-as.’
Ofwel: wie als klein kind met veel stress te maken krijgt, wordt in feite voorbereid op een leven waarin dat de norm is. Zou je op die grond niet kunnen pleiten voor, bijvoorbeeld, een ruimhartiger ouderschapsverlof, zodat baby’s die daar gevoelig voor zijn niet op jonge leeftijd naar de crèche hoeven? Hoogendijk: ‘Sommige kinderen doen het heel goed op de crèche, en sommige ouders raken heel gestrest als ze de hele tijd met hun kind thuis moeten zitten. Je zou het per situatie moeten bekijken, maar iedereen de mogelijkheid geven om indien gewenst langer thuis te blijven, is een voor de hand liggende conclusie.’
Een probleem van de soort, niet het individu
In tegenstelling tot de meeste zelfhulpboeken leggen De Rek en Hoogendijk het zwaartepunt niet bij het individu, maar bij de mens als soort: relativering en troost, daar is het de twee voornamelijk om te doen. De Rek: ‘In onze maatschappij leggen we de verantwoordelijkheid bij het individu. Maar burn-out, depressie of overspannenheid zijn geen problemen van een individu, het zijn problemen van ons allemaal. Dat inzicht is het begin van mogelijke oplossingen.’
Mede daarom pleiten ze voor strengere controle op de farmaceutische industrie – ruim 1 miljoen Nederlanders slikt antidepressiva, zelfs al werken die lang niet voor alle gevallen even goed. Dat is mede te danken aan de ‘agressieve marketing’ van de industrie, de neiging het depressie-label al te snel aan mensen op te hangen, en aan het feit dat er weinig tot geen wetenschappelijk vervolgonderzoek wordt gedaan wanneer antidepressiva eenmaal op de markt zijn.
Ook schrijven ze een realistischer kijk op geluk, succes, en andere mensenzaken voor. Nu we gekleed, doorvoed, en veilig door het leven gaan, is het grootste deel van onze stressoren sociaal en mentaal geworden – het zijn onze eigen angsten, onze eigen fantasieën, en vooral: onze eigen neigingen om onszelf doelen op te leggen die niet haalbaar zijn, die ons stressresponssysteem te vaak onnodig in werking stellen.
Darwin wist: we zijn allemaal work in progress
Zolang we dat responssysteem niet kunnen veranderen, moeten we onze verwachtingen en verlangens misschien wat bijstellen. Ook daarbij kan Darwin ons helpen, zegt De Rek: ‘Hij wist al dat we allemaal imperfecte mutanten zijn.’ Evolutie heeft geen eindpunt: ‘Perfectie bestaat dus niet, iedereen is work in progress.’
Dat inzicht verandert niets aan onze situatie, maar kalmerend is het misschien wel.