Waarom we de ‘dromers, denkers en doeners’ uit het onderwijs moeten verbannen

Johannes Visser
Correspondent Onderwijs
Illustraties: Jenna Arts (voor De Correspondent)

Eén hardnekkige onderwijsmythe zie ik keer op keer terugkomen: die van de verschillende ‘leerstijlen.’ Het idee is dat ieder kind anders leert en dat leraren daar hun lessen op aan zouden moeten passen. Maar er is geen bewijs dat het werkt.

Eén onderwijsmythe zie ik keer op keer opduiken, bijvoorbeeld in en programma’s van Op Twitter komt er dan een foto of linkje voorbij en de online onderwijscommunity komt steevast met dezelfde reactie:

‘O god, daar gaan we weer.’

Die mythe? Leerstijlen.

Je hebt vast weleens gehoord dat je auditieve en visuele leerders hebt. Sommige mensen zouden informatie beter verwerken als ze die in een plaatje zien, andere als ze die horen.

Of dat je mensen op kunt delen in doeners, denkers, dromers en beslissers. Dat sommige mensen convergent denken en andere divergent. Dat je mensen hebt die hun linkerhersenhelft meer gebruiken en mensen die meer gebruikmaken van de rechterhelft.

Vier onderwijskundigen komen in tot maar liefst 71 verschillende leerstijlen. Volgens mijn oud-leraar Engels en zijn leerstijlentest was ik zelf een enorm auditieve leerling. En dus moest ik naar hem luisteren terwijl medeleerlingen oefeningen uit het boek maakten.

Nu wil ik daar eindelijk eens mee afrekenen. Zodat er geen school in Nederland meer is waar leraren hun leerlingen indelen in verschillende type leerders om ze vervolgens ‘op maat’ les te geven. Dat is namelijk tijdrovend en heeft geen effect op de leerprestaties.

Waar is het bewijs?

Er is veel onderzoek gedaan naar leerstijlen. Wie die onderzoeken vluchtig doorleest, kan de indruk krijgen dat het inderdaad zinvol is om leerlingen naar leerstijl in te delen en op basis daarvan les te geven.

Maar slechts een deel van al het onderzoek is goed genoeg. Dat schrijven psychologen Doug Rohrer en Harold Pasher in het artikel

Dit is onderzoek waarin leerlingen eerst worden opgedeeld in verschillende typen leerders, bijvoorbeeld visueel en auditief ingestelde leerlingen. De helft van de auditieven krijgt een lesprogramma speciaal gemaakt voor haar leerstijl, de andere helft een programma voor visueel ingestelde leerlingen. Voor die visuelen geldt hetzelfde: de ene helft krijgt instructie ontworpen voor visueel ingestelde leerders, de andere helft instructie voor auditieven. Daarna krijgen ze dezelfde eindtoets.

Er is maar weinig onderzoek dat zo is opgezet, schrijven Rohrer en Pashler. Zij vonden twintig studies die aan die eisen voldeden en dus echt bewijs leveren.

Als instructie op basis van leerstijlen echt zou helpen, dan zouden uit de uitkomst van die studies twee dingen moeten blijken:

  1. de auditieven doen het als de instructie auditief is, én
  2. de visuelen doen het als de instructie visueel is.

En vrijwel alle onderzoeken, in uiteenlopende vakgebieden, laten een heel duidelijk resultaat zien: inspelen op leerstijlen leidt niet tot betere prestaties.

En zij zijn niet de enigen die dat beweren. Er is door wetenschappers zelfs voor de eerste persoon die met gedegen onderzoek kan aantonen dat het zin heeft om tijdens de les in te spelen op leerstijlen.

Waarom leerstijlen niet bestaan

Dat inspelen op leerstijlen niet werkt, komt volgens breinwetenschapper John Geake doordat onze zintuigen niet afzonderlijk van elkaar opereren.

Zo slaan kinderen die vanaf hun geboorte blind zijn brailletaal niet op in delen van hun brein die lichaamsbeweging opslaan, maar in de visuele cortex die andere kinderen gebruiken om een taal te leren schrijven. Mensen die hun gehoor kwijtraken en een hoorimplantaat krijgen, geven aan daarna veel afhankelijker te zijn van hun zicht als ze een gesprek voeren.

Geakes punt: onze zintuigen werken juist nauw met elkaar samen, ook als we leren.

Net zoals je niet alleen eet door te proeven (je ziet het gerecht ook, je ruikt het en je voelt het in je mond), leer je niet door alleen te luisteren of te zien. Leraren zouden volgens Geake daarom in moeten spelen op al die zintuigen, door leerlingen de lesstof bijvoorbeeld te laten lezen, ze daar uitleg bij te geven en er beeld bij te laten zien.

Inspelen op één zintuig kan volgens Geake zelfs schadelijk zijn, omdat het indruist tegen hoe onze hersenen werken.

Waarom we tóch zo graag in leerstijlen geloven

Waarom zijn die leerstijlen zo populair? Omdat het idee sympathiek klinkt. We willen dat onderwijs zich steeds meer richt op de individuele leerbehoeften van leerlingen, dus waarom zou ieder kind op dezelfde manier moeten leren?

Het ís ook zo dat niet iedereen op dezelfde manier leert. De een vergelijkt de powerpointslides in de les met wat er in het lesboek staat en stelt dan vragen, de ander maakt driftig aantekeningen, een derde vat het lesboek samen.

Zelf leerde ik mijn eindexamen door – zittend in bad – het lesboek te lezen, dicht te klappen en hardop na proberen te vertellen. Als ik haperde, wist ik dat de stof er nog niet goed in zat. Mijn vader klopte regelmatig op de deur om te vragen of er iets aan de hand was.

We weten wat we lekker vinden, maar wat we lekker vinden is niet altijd wat goed voor ons

Maar dat zijn leerstrategieën. Leerlingen leren beter Leerstijlen zijn net iets anders: daarbij gaat het om hoe je hersenen werken en hoe de leraar daar op in kan spelen om je optimaal te laten leren. Het idee is dat de een informatie beter op manier A verwerkt en de ander beter op manier B.

Ook is het ontegenzeggelijk waar dat iedereen een voorkeursmanier heeft om informatie tot zich te nemen. Maar uit een meta-analyse van onderwijspsycholoog Richard Clark blijkt dat mensen weliswaar de voorkeur hebben voor een bepaalde instructievorm, maar minder leren van de manier die ze prefereren.

Vergelijk het maar met eten: we weten wel wat we lekker vinden, maar wat we lekker vinden is niet altijd wat goed voor ons is. Je geeft je kind geen ijsjes als ontbijt omdat hij die nu eenmaal lekker vindt, en probeert hem zijn groenten op te laten eten omdat die goed voor hem zijn.

Hoe sympathiek het ook klinkt dat iedereen zijn eigen leerstijl heeft, het is onwaarschijnlijk dat ze bestaan en erop inspelen in het klaslokaal heeft al helemaal geen zin. Leraren kunnen een hoop tijd besparen door leerstijltheorieën voor eens en voor altijd af te doen als mythe.

Dit is het vierde verhaal in een reeks over onderwijsmythes. Voor deze reeks maak ik grif gebruik van de boeken Urban Myths About Learning and Education en Jongens zijn slimmer dan meisjes. 35 mythes over leren en onderwijs van Pedro de Bruyckere, Paul Kirschner en Casper Hulshof.

De vorige drie mythes ontkracht: