Juwelier Tiffany’s in New York is voor een ekster als ik de mooiste winkel ooit. Diamanten zover het oog rijkt. Kroonluchters zo groot dat je er een boomhut in zou kunnen bouwen.

Tiffany’s is geen winkel om in te winkelen. Het is een winkel om in te kijken. Naar ringen van een half miljoen dollar, in een vitrine die elk kwartier wordt opgepoetst door een kleine meneer met een hoedje op. Naar corpulente rijke mannen, die met hun veertig jaar jongere vriendin een verlovingsring uitzoeken die zo zwaar is dat haar vinger ervan gaat hangen. Naar diamanten in bestek, naar diamanten in balpennen, naar diamanten bovenop andere diamanten.

Er lopen in Tiffany’s talloze medewerkers rond; allen strak in (mantel)pak. Ze lopen nooit verder dan een meter achter je. Soms maken ze plots vaart om je in te halen, zodat ze recht voor je komen te staan en je met de grootst mogelijke glimlach iets kunnen vragen. Meestal vragen ze of je de vitrines alsjeblieft niet aan wilt raken. Bij de liften achter in de winkel staan bedienden, zodat je zelf niet op het knopje hoeft te drukken. Bij de uitgang staan twee portiers, zodat je zelf de deur niet open hoeft te duwen.

Een van die portiers is een donkere reus, die ieder jong stelletje dat de winkel verlaat een vette knipoog geeft, en zegt: ‘Tot morgen hè?’ Gevolg: meisjes die hun vriend hoopvol aankijken. Zou hij stiekem een sieraad voor ze hebben gekocht? En vriendjes die lichtelijk in paniek raken. Ook ik trapte erin en liep nadat ik met mijn lief de winkel verliet nog zeker een kwartier rond met het idee dat hij misschien toch... Zou het…nee? Nee.

Een paar uur later staan we weer op de stoep voor Tiffany’s: dit keer om een hotdog te eten bij een kraampje tegenover de uitgang. Vanaf die kraam heb je perfect uitzicht op de portier, die zijn grap elke keer dat hij hem maakt, beter lijkt te gaan vinden. Hij grijnst onophoudelijk en steekt af en toe zijn nek uit om te zien of er alweer iemand richting de uitgang loopt. Tijdens mijn hotdog helpt de portier vier stellen de winkel uit.

Het meisje van het eerste stel gelooft er niks van en knikt met op elkaar geperste lippen naar de portier. Het tweede meisje ziet eruit zoals ik me net voelde: verward. Het derde meisje wijst naar een klein blauw tasje in haar hand: zij heeft daadwerkelijk een sieraad bemachtigd. Maar bij het vierde meisje gaat het mis. Ze loopt de winkel uit en kijkt haar vriend vol verwachting aan. Dan doorloopt ze, midden op straat, alle zeven fases van rouw.

Ongeloof. ‘Heb je echt?’ Ontkenning. ‘Nee, dat heb je niet.’ Woede. ‘Wáárom heb je niet?!’ Onderhandelen. ‘Ik kan anders wel meebetalen...’ Schuldgevoel. ‘De helft, is dat genoeg? Ik wil je niet op kosten jagen.’ Depressie. ‘Je hebt echt niks gekocht...’ Acceptatie. ‘Maakt niet uit, het is toch veel te duur. Sorry dat ik zo reageerde.’

Haar vriend heeft intussen nog geen woord gezegd. Zichtbaar verward en op zoek naar antwoorden, draait hij zijn hoofd richting de uitgang van de juwelier. Zijn ogen zoeken naar de reus aan de andere kant van de draaideur. De lachende portier helpt net een nieuw stelletje de winkel uit.