Werken in de kinderopvang is net zo zwaar als werken in de bouw
Als je niks kan, kun je altijd nog crècheleider worden, zo luidt het vooroordeel. Toch valt of staat de kwaliteit van de kinderopvang bij degene die met de kinderen werkt. Wie zijn die meisjes en een enkele jongen die het beroep van ‘pedagogisch medewerker’ ambiëren? Wat leren ze en wat ervaren ze in de praktijk? Een kijkje op het ROC in Leiden.
Uit onderzoek van het Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek weten we dat crècheleidsters vaak tekortschieten op twee dingen: taal en interactievaardigheden. Dat dit zo is, is zorgelijk. Het zijn namelijk zaken die van wezenlijk belang zijn voor de cognitieve en sociale ontwikkeling van een kind.
Of, zoals de Amerikaanse psychiater en hersenwetenschapper Bruce Perry recent in een interview bij KRO’s Brandpunt stelde: ‘Lichamelijk en geestelijk contact zijn net zo belangrijk voor het zich ontwikkelende brein als calorieën.’
Dat leidsters op deze twee cruciale punten niet voldoende kwaliteit kunnen bieden, weten we al sinds 2005. Daarom worden de opleidingseisen per 2016 (!) aangescherpt. Op het ROC zag ik dat de leerstof nu al best lastig is voor veel leerlingen. Of er iets van blijft hangen, blijkt sterk afhankelijk van de docent. Daarnaast is het de vraag of ze genoeg tijd hebben hun kennis toe te passen. De leerlingen merken op hun stageplekken dat de werkdruk ‘op de groep’ te hoog is. Ze zijn al blij als ze de meest basale zorg kunnen bieden.
Visieontwikkeling en peuterpraat
‘Believe me, sms hem. Vraag ‘waar ben je?’.
‘Dames’ interrumpeert ROC-docent Agnieszka Kaszuba het meidengesprek. ‘Vandaag,’ zegt Kaszuba, ‘is er een journalist in ons midden. Wat doet een journalist ook alweer?’ Een paar leerlingen – ze zijn gemiddeld achttien jaar oud - steken hun vinger op.
Kaszuba, een ontwikkelingspsycholoog, legt de tweedejaars leerlingen van de opleiding ‘Pedagogisch Werk – 3’ uit dat ze vandaag de module ‘visieontwikkeling’ gaan afronden met een aantal presentaties. Drie meiden schuifelen naar voren. Zij kregen de opdracht iets uit te zoeken over het educatieve peuterprogramma Peuterpraat. Ondertussen instrueert Kaszuba de klas: ‘Van de kijker wordt verwacht om niet, en dan ook echt niet op telefoons te kijken én de indruk te wekken geïnteresseerd te zijn.’ De klas zwijgt en kijkt naar de drie klasgenoten.
Noem eens een spelletje dat goed is voor de mondmotoriek?’, zegt ze tegen de klas. ‘Pff, niet van die moeilijke vragen stellen
Wat volgt is een hakkelend voorgelezen tekst die rechtstreeks uit een folder afkomstig lijkt. Een lange rij abstracte begrippen komt voorbij: ‘intervisie,’ ‘sensitieve responsiviteit,’ ‘sociale communicatieve vaardigheden,’ ‘gestructureerde didactische aanpak.’ Bij de term ‘mondmotoriek’ verslikt het meisje zich bijna. Kaszuba grijpt in. ‘Noem eens een spelletje dat goed is voor de mondmotoriek?’, zegt ze tegen de klas. ‘Pfff, niet van die moeilijke vragen stellen,’ moppert een van de leerlingen.
Kaszuba begint enthousiast te vertellen. ‘Je kunt kinderen veertjes laten blazen. Dat vinden ze hartstikke leuk. Dan kijk je wie dat veertje het langst in de lucht kan houden bijvoorbeeld. Of je laat ze ballonnen blazen – die van de Hema, dat zijn de beste. En weet je wat ook héél goed is voor de mondmotoriek: een appel eten. Maar wel een hele mét schil. Heel belangrijk hoor, die mondmotoriek. Daar wordt de basis gelegd voor het praten. Dus niet vergeten hè, vooral die veertjes.’
‘Dit is zoveel informatie, dat onthoud ik echt niet,’ zegt een van de leerlingen na afloop van de presentatie van haar klasgenoten. ‘Als je niet een heel goede docent hebt, zoals Agnieszka, kan je echt een heleboel ontgaan’, zegt een ander. ‘Je moet zo goed kunnen luisteren.’
Kaszuba beaamt dat de lesstof vaak erg droog is. ‘Het begrip ‘visieontwikkeling,’ zegt die meiden helemaal niks. Je moet met voorbeelden komen van hoe je op verschillende manieren tegen kinderen kunt aankijken. Ik vertel ze bijvoorbeeld graag over de vooruitstrevende denkbeelden van Janusz Korczac, de joods-Poolse kinderarts, pedagoog en schrijver die zijn succesvolle carrière beëindigde om een weeshuis te stichten. Vooral het feit dat hij samen met ‘zijn’ kinderen werd afgevoerd naar Treblinka is iets dat de meeste leerlingen niet snel zullen vergeten.’
Geen tijd om de baby te troosten
Ik confronteer de leerlingen met het vooroordeel dat er bestaat over hun opleiding: als je echt niet kunt leren, kun je altijd nog pedagogisch medewerker in de kinderopvang worden. De opleiding gaat door als het afvalputje van het ROC. Ze veren verontwaardigd op. ‘Er zijn inderdaad heel veel mensen die zeggen: jij hebt straks een makkelijk baantje. Maar je moet kinderen wél begeleiden in hun ontwikkeling. Weet je dat werken in de kinderopvang echt minstens zo zwaar is als werken in de bouw? Dat is weleens onderzocht. En ik merk het ook als ik stage loop. Als de kinderen even slapen, kak ik helemaal in.’
Ze hebben allemaal al op verschillende plaatsen stage gelopen. Enthousiast vertellen ze over de kinderen. ‘Die maken het echt leuk. Opeens denk je ‘wow, die kan al lopen, wow die kan al praten’.’
‘Als je nieuw bent, proberen kinderen je uit. Het duurt altijd even voordat de verhoudingen duidelijk zijn en je rustig met elkaar kunt werken
Wel is de werkdruk veel te hoog. Er is te weinig personeel en de doorstroom is groot. Dat komt volgens de leerlingen omdat pedagogisch medewerkers om de haverklap een burn-out krijgen. ‘Dat betekent dat je als stagiair niet alleen de kinderen moet begeleiden maar ook de invalkracht.’
Ook wordt er veel gewerkt met zogenoemde flexpools waarbij je als leidster steeds op een andere groep wordt gezet. Ook dat is zwaar. ‘Als je nieuw bent, proberen kinderen je uit. Het duurt altijd even voordat de verhoudingen duidelijk zijn en je rustig met elkaar kunt werken.’
Wat de leerlingen het meeste zorgen baart is dat ze te weinig tijd hebben om echt één op één aandacht aan een kind te besteden. ‘We moeten met zijn tweeën voor tien jonge kinderen zorgen. En daar zitten dan ook baby’s bij. Die kun je niet altijd troosten als ze huilen. Maar dat zou wel moeten. Dat heeft een kind gewoon nodig voor zijn ontwikkeling.’ En die ontwikkeling, zo stelt een andere leerling op z’n Johan Cruijffs, ‘is wel belangrijk voor later, vind ik.’
Deze update is geschreven door Marilse Eerkens.